Diverse woorden H17 TM H21 Flashcards
de zonnebrandolie
de zonnebrandcreme
el aceite bronceador
la crema bronceadora
de zitplaats
el asiento
schrikken
asustarse
het glas, de ruit
el cristal
de emmer
el cubo
de bergtop
la cumbre
zich vermaken
distraerse
zijn jas aantrekken
ponerse el abrigo
Onregelmatige werkwoorden zinnetjes in voltooid deelw..
-ir
He abierto la ventana (abrir) El cielo está cubierto (cubrir) No he dicho nada (decir) He escrito una postal (escribir) Juan ha muerto (morir)
Onregelmatige werkwoorden zinnetjes in voltooid deelw
-er
Quién lo ha hecho (hacer) No he puesto la radio (poner) Han roto el cristal (romper) No he visto la película (ver) No han vuelto todavía (volver)
voltooid deelw van:
openen, afdekken, zeggen, schrijven
abierto, cubierto, dicho, escrito
voltooid deelw van
maken, sterven, zetten, breken, zien, (terug)keren
hecho, muerto, puesto, roto, visto, vuelto
er is iemand gestorven
ha muerto alguien
er is geen trein aangekomen
no ha llegado ningún tren.
Vanmorgen heeft er iemand gezegd dat het niet waar is
esta mañana ha dicho alguien que no es verdad
Het raam staat open
Ik heb het raam geopend
La ventana está abierta
He abierto la ventana
De mand is gevuld
Ik heb de mand gevuld
La cesta está llena
He llenado la cesta
De glazen zijn afgewassen
Ik heb de glazen afgewassen
Los vasos están lavados
He lavado los vasos
Het bed is opgemaakt
Ik heb het al gedaan
La cama está hecha
Lo he hecho ya
De tafel is gedekt
Ana heeft de radio aangezet
La mesa está puesta
Ana ha puesto la radio
Het bord is gebroken
De kinderen hebben de ruit gebroken
El plato está roto
Los niños han roto el cristal
Een voltooid deelwoord vervoegt met
estar en haber?
estar is een toestand en voltooid deelw. vervoegd zich naar het onderwerp
haber is een handeling, een actie, Volt. deelw is onveranderlijk.
Licht bewolkt
Nubloso
Mist
Niebla
Nevel
Neblina
Onbewolkte lucht
Cielo despejado
Mijn vader is sterker dan die van jou
Mi padre es más fuerte que el tuyo
Vergelijkende trappen zijn
el grado positivo (normaal: zoals el árbol alto) el comparativo (vergrotend, verkleinend, meer)
Die boom is even groot als deze
Ese árbol es tan alto como éste.
Ik heb evenveel cd’s als jij
Tengo tantos cedés como tú
Die boom is groter dan deze
Ese árbol es más alto que éste.
Die boom is kleiner dan deze
Ese árbol es menos alto que éste
Hetzelfde als ….
Lo mismo ….. que
Dezelfde als ….
el mismo
la misma
los mismos
las mismas
Net als ….
Igual que ….
Overtreffende trap in het spaans
El superlativo en wordt gevormd door de comparativo + het bepaald lidwoord, el, la, los, las
Dat is de hoogste boom
ese árbol es el más alto
es el árbol más alto
Dat is de kleinste boom
ese árbol es el menos alto
es el árbol menos alto
Minder dan
Meer dan
menos que
más que
In combinatie met telwoord wordt que de
Ik heb meer dan tien cd’s
Ik heb minder dan drie boeken
Tengo más de cien cedés
Tengo menos de tres libros
Niet meer dan
Slechts
no más que
Ik heb niet meer dan / slechts 100 euros
No tengo más que cien euros
Ik heb niet meer dan twee pennen gekocht
No he comprado más que dos bolígrafos
De absoluut overtreffende trap gaat gepaard met de woordjes
-ísimo en muy
Die boom is vreselijk hoog
ese árbol es altísimo
ese árbol es muy alto
Dit probleem is ontzettend eenvoudig
Este problema es símplísimo
de ring
el anilo
het onderwerp
el asunto
naaien
coser
de ontspanning
la diversión
ouder
mayor
jonger
menor
even …. als
tan ….. como
evenveel …. als
tanto ….. como
de grap
la broma
verspreiden
difundir
suiker in de koffie doen
echar azúcar en el café
de tweeling
los gemelos, las gemelas
onschuldig
inocente
de zienswijze
el modo de ver
de gelegenheid
la oportunidad
de muis
el ratón
oprapen
recoger
de plaats
el sitio
zakken (voor een examen)
suspender
aanbellen
tocar el timbre
Prettige Kerstdagen
Feliz Navidad
Vrolijk Pasen
Felices Pascuas
Gelukkig Nieuwjaar
Feliz Año Nuevo
Voorspoedig Nieuwjaar
Próspero Año Nuevo
Ik heb lekker gegeten
he comido bien
het vuilnis
la basura
schade, pijn
el daño
sinds
desde hace
uitsteken boven
destacar
vinden
hallar
de prijs
el galardón
verdienen (moreel)
merecer
de herinnering, het souvenir
el recuerdo
wij zijn met twee personen
somos dos personas (dus niet somos de dos personas!!)
we willen 8 dagen blijven
queremos quedarnos ocho días
de luxe kamer
la habitacion de lujo
dus niet la habitacion lujo
het nummer van mijn credit card
el número de mi tarjeta crédito
Het is ook een goed idee
También es una buena idea (dus niet está una buena idea)
Wij houden ervan onze vakantie in Spanje door te brengen
Nos gusta pasar las vacaciones en España.
Alle activiteiten interesseren ons
Nos interesaN todos las actividades.
dus niet nos interesa ivm las ….
Pablo heeft het meest gewerkt
Pablo ha trabajado más
Wat ik het liefste wil
Lo que más quiero
Waar ik het minst van houd
Lo que me gusta menos
Het minst wat men kan doen.
Het minst wat er gedaan kan worden
Lo menos que se puede hacer
Het belangrijkste is hard te werken
Lo más importante es trabajar mucho
Meestal begin ik om zeven uur te werken
La mayoría de los días empiezo a trabajar a las siete
kleiner / het kleinst
minder / het minst
más pequeño(a) - el/la más pequeño(a)
menor - el/la menor
groter
het grootst
más grande / mayor
el/la más grande - el/la mayor
hoog (goed):
alto
hoger
beter
más alto
superior
het hoogst
het best
el/la más alto/a
el/la superior
lager
minder
más bajo
inferior
het laagst
het minst
el/la más bajo/a
el/la inferior
Een minder belangrijk onderwerp
Un asunto de menor importancia
Het kleinste huis
La casa más pequeña
Deze wijn is minder van kwaliteit dan die
Este vino es inferior a aquel
Dit is een betere kwaliteit dan die
Esta calidad es superior a aquella
Jan is de oudste
Juan es el mayor
Ana is de jongste
Ana es la menor
Het is het hoogste gebouw van de stad
Es el edificio más alto de ciudad
Dolores is ouder dan Pablo
Dolores es mayor que Pablo
mayor, menor, peor, inferior, superior kennen geen
vrouwelijke vorm
mayor en menor worden vaak gebruikt bij
vergelijking van leeftijd
inferior en superior worden gevolgd door
het voorzetsel a
Wat gaat er vaak fout bij “groter dan” of “ouder dan”
más mayor
IS DUS FOUT
Hij is de slechtste van de klas (in gedrag)
Es el más malo de la clase
Hij is de slechtste van de klas (qua prestaties)
Es el peor de la clase
Hij is de beste van de twee (qua karakter)
Es el más bueno de los dos.
Hij is de beste van de twee (qua prestaties)
Es el mejor de los dos
De langste jongen
Het kleinste meisje
el chico más alto
la chica más baja
Madrid is de grootste stad van Spanje
Madrid es la ciudad más grande de España
Wie is de magerste jongen?
Quién es el chico más flaco?
Extremadura is een van de dunst bevolkte streken in Spanje
Extremadura es una de las regiones menos poblades en España
Wie is de jongste??
Quién es el/la menor?
Daar verkopen ze de goedkoopste schoenen
Allí venden los zapatos más baratos
Tu bicicleta es (bueno) ….. que la mía
es mejor que
El examen de Pedro es (malo) …… que el tuyo
es peor que
Este libro es (viejo) …. que aquello
es más viejo que
Estas manzanas son (malo) …. que las de ayer
son peores que
Esta calidad es (bajo) …. a aquella
es inferior que
Wie zoekt u?
A quién busca usted?
Ik zie niemand
no veo a nadie
Ken je iemand met blond haar?
Conoces a alguien con el pelo rubio?
Heb je Eva gezien?
Nee, ik heb haar niet gezien
Has visto a Eva?
No, no la he visto
Ken je de broer van Paco
Conoces al hermano de Paco?
Ik zoek iemand van 20 jaar
Busco a alguien de veinte años
Heb je mijn boek gevonden
Has encontrado mi libro?
Heb je mijn moeder ook uitgenodigd?
Has invitado también a mi madre?
Wie heb je uitgenodigd?
A quién has invitado?
worst (alg)
embutido
Ik heb een boek gekocht, maar het is niet aangekomen
He comprado un libro, pero no ha llegado
Ik heb heel veel cd’s
Tengo muchísimos cedés
Ik heb een wekker gekocht en nu heb ik er twee
He comprado un despertador y ahora tengo dos
Ik heb nog drie flesjes bier en ik heb er al twee gedronken
Tengo todavía tres botellas de cerveza y ya he tomado dos
ik heb geen tijd
no tengo tiempo
ik heb al gegeten
ya he comido
de trein is nog niet aangekomen
El tren no ha llegado todavía
ik heb mijn vriend vanmorgen gezien
Esta mañana he visto a mi amigo
Ik heb drie broers en twee zusjes
Tengo tres hermanos y dos hermanas
zich wenden tot
recurrir
opdat
para que
de moeilijke situatie
el atolladero
het (spot) licht
el foco
overwinnen
vencer
zich confronteren met
enfrentarse con
vlug, behendig
ágil
zwemmen (het)
la natación
risico’s nemen
arriesgarse
de angst
el temor
verlammen
paralizar
strijdlustig
combativo
uitdagen
desafiar
de overigen
los demás
Weet u of het hier veel regent in deze maand
Sabe usted si normalmente llueve mucho en este mes
Wat is normaal de temperatuur hier
Cuál es la temperatura normalmente aquí
Hebben jullie wel eens sneeuw in de winter gezien
Habéis visto algunas veces nieve en invierno?
Wat is de temperatuur van het water?
Cuál es la temperatura del agua? - of -
Qué temperatura tiene el agua?
Wat is de temperatuur vandaag?
Qué temperatura hace hoy?
Qué tiempo hace hoy?
In de zomer, winter enz.
en verano, en invierno enz.
dus NIET “en EL verano”
Na de hitte volgt de regen?
Después del calor viene la lluvia?
Mijn vriendin gaat duiken, kun jij ook duiken?
Mi amiga va a tirarse de cabeza, puedes tirarte de cabeza también?
Ik ga morgen naar de kapper
Mañana voy a la peluquería
Ik ga volgend jaar een reis naar Zuid-Amerika maken
El año que viene voy a hacer un viaje a Latinoamérica
Ik ga vanmiddag uit
Esta tarde voy a salir
Ik ga vanavond uit eten
Esta noche voy a comer fuera
Ik ga een cursus Spaans volgen
Voy a seguir un curso de español
Ik ga volgende week werken
La semana que viene voy a trabajar
Ik ga deze zomer naar Spanje
Este verano voy a España
ik ga alleen
voy solo
Ik ga Spaanse gewoontes bestuderen
Voy a estudiar las costumbres españolas
Wij gaan naar het zwembad, ga je mee?
Vamos a la piscina, ¿vienes con nosotros?
Waarom kom je niet een keer (een dag)
¿Porqué no vienes un día?
Ober, kunt u mij de rekening brengen?
Camarero, ¿puede traerme la cuenta por favor?
Ik breng hem zo (meteen)
La traigo en seguida
Ik breng eerst deze tortilla bij die tafel daar
Primero llevo esta tortilla a aquella mesa
Kun je voor mij een paar tijdschriften meebrengen?
¿Puedes traerme unas revistas?
Ik kan er een paar voor je meenemen
Puedo traerte algunas
Als je naar de boekwinkel gaat, kun je dan een krant voor mij meebrengen
Si vas a librería, ¿puedes traerme un periódico?
Ga je met mij een nieuwe pantalon kopen?
¿Vienes conmigo a comprar un pantalón nuevo?
Ga je a.s. vrijdag met mij eten
¿Vienes a comer conmigo el viernes que viene?
`Wil je aan Luis vragen of hij ook meegaat?
¿Quieres preguntarle a Luis si va con nosotros?
Wil je ook je zusje meenemen?
¿Quieres llevar también a tu hermana?
Gisteren ging ik een goede vriend bezoeken, arriveerde bij zijn huis, belde aan, en niemand deed open
Ayer visité a un amigo mío, llegué a su casa, toqué el timbre y nadie abrió la puerta.
Ik hoorde lawaai binnen en ik schrok
Oí ruido dentro de la casa y me asusté
Ik waarschuwde de buurman, die een sleutel heeft van het huis en samen gingen we naar binnen
Advertí al vecino, que tiene llave y entramos los dos en la casa
Ik keek rond, maar zag niets verdachts
Miré y no via nada sospechoso
Het bleek dat de kat van de buurman een muis had gezien
Resultó que el gato del vecino había visto un ráton
Wonder
Maravilla
Ondertussen, gedurende, intussen
mientras
Willekeurig
cualquier
Alles, wat dan ook
cualquier cosa
ergens heen
a cualquier parte
in elk geval in ieder geval op elk moment tegen elke prijs ergens
de cualquier manera de cualquier modo en cualquier momento a cualquier precio en cualquier sitio
touw, snoer
la cuerda
haten, een hekel hebben aan
odiar
papieren zakdoekjes
pañuelos de papel
(het is) vijf jaar geleden
sinds enkele maanden
hace cinco años
desde hace algunos meses
Zij kwamen drie uren geleden aan
Llegaron hace tres horas
Antwoord met sí en vervang met voornaamwoord:
Escribió usted la carta?
Sí, la escribí
Perdío usted el cheque?
Sí, lo perdí
Vieron ustedes el choche?
Sí, lo vimos
Econtraste la carta?
Sí, la encontré
Leísteis el periódico?
Sí, lo leímos
Vío usted el accidente?
Sí, lo vi
Waarom beviel het je niet?
Por qué no te gustó?
Waarom zei je het me niet eerder?
Por qué no me lo dijiste antes?
Waarom belde je mij maar een keer?
Por qué me llamaste solamente una vez?
Hoeveel betaalde je?
Cuánto pagaste?
Bracht je souvenirs mee?
Trajiste recuerdos?
Groentewinkel
Groenteboer
Una verdulería
el verdulero
Bakkerij
Bakker
Una panadería
el panadero
Slagerij
Slager
Una carnicería
el carnicero
Schoenwinkel
Schoenverkoper
Una zapatería
el zapatero
Juwelierszaak
Juwelier
Una joyería
el joyero
Duitsland - duitsers
Alemania - alemanes
Engeland - engelsen
Inglaterra - ingleses
Italie - italianen
Italia - italianos
Zwitserland - zwitser
Suiza - suizos
Portugal - portugezen
Portugal - portugueses
Belgie - belgen
Bélgica - belgas
Griekenland - grieken
Grecia - griegos
Frankrijk - fransen
Francia - franceses
Rusland - russen
Rusia - rusos
Zweden, zweden
Suecia - suecos
Holland - hollanders
Holanda - holandeses
Polen - polen
Polonia - polacos
het vuilnis
la basura
schade, pijn
el daño
sinds
desde hace
uitsteken boven
destacar
vinden
hallar
de prijs
el galardón
de herinnering, het souvenir
el recuerdo