Deel 2 10 sociale psychologie Flashcards
Deel 2 recente geschiedenis
In dit tweede deel van de cursus ligt het accent op hedendaagse subdisciplines van de psychologie, en hun voorgeschiedenis. Het gaat daarbij om de hoofdstukken 10 tot en met 16. Daarin wordt soms wel teruggegrepen naar de geschiedenis van voor 1900, maar de nadruk ligt toch vooral op wat er in de afgelopen eeuw in de psychologie gebeurd is, en hoe daarin subdisciplines als sociale psychologie, persoonlijkheidspsychologie, ontwikkelingspsychologie, cognitieve psychologie, toegepaste psychologie en klinische psychologie zijn ontstaan.De enige grote, vreemde eend in deze bijt, zo niet de olifant in de kamer, is Sigmund Freud. Hij is natuurlijk eigenlijk een van de grote pioniers. Met zijn psychoanalyse heeft hij het onderbewuste aangewezen als een relevante factor in de psychologie, en het gesprek geïntroduceerd als de primaire behandelvorm in vrijwel alle vormen van psychotherapie. Toch hebben we hem in dit tweede deel van de cursus laten staan, met name omdat de relevantie van Freud binnen de psychologie in de laatste decennia sterk is afgenomen.
sociale psychologie
De sociale psychologie is een zeer recente subdiscipline van de psychologie die, in deze vorm, eigenlijk pas bestaat sinds de Tweede Wereldoorlog. Zo bezien is de sociale psychologie gewoon een van de loten aan de stam van de moderne, wetenschappelijke psychologie, die zijn ontstaan nadat Burrhus Frederic Skinner deze stam had geplant.
De verwondering over dit vermogen van mensen om bij elkaar suggesties te wekken is van alle tijden. We zien dit terug in de negentiende-eeuwse discussies rondom hypnose, de massapsychologie van Gustave Le Bon, en in de sociale psychologie die in de twintigste eeuw ontstond met het werk van hedendaagse grondleggers als Floyd H. Allport, Solomon Asch, Leon Festinger, Stanley Milgram (gehoorzamen aan proefleider bij het toedienen van shcokken) en Philip Zimbardo.
Het jaar 1924 wordt vaak gezien als de start van de sociale psychologie, want in dat jaar publiceerde Floyd H. Allport het boek Social Psychology waarin hij opriep tot een objectieve studie van observeerbare reacties die mensen laten zien in sociale situaties. Vanaf dat moment lijkt de sociale psychologie hoofdzakelijk een Amerikaanse aangelegenheid. De geschiedenis van het onderzoek naar de menselijke vatbaarheid voor suggestie en sociale invloed gaat echter veel verder terug. Veel gebeurtenissen in Europa die zich afspeelden voor 1900 kunnen namelijk gezien worden als voorlopers van deze sociale psychologie, geef een overzicht;
DATA NAAM VERKLARING VOOR SOCIALE INVLOED
ca. 1775 Johann Joseph Gassner Claimde klachten te kunnen genezen door de uitdrijving van demonen (exorcisme) die de klachten in eerste instantie veroorzaakten.
1734-1815 Franz Anton Mesmer Deed een vergelijkbare claim als Gassner, maar stelde dat hij dit deed door een natuurlijke, magnetische kracht (animaal magnetisme) in zijn eigen lichaam aan te wenden waarmee hij patiënten beïnvloedde.
1751-1825 Marquis de Puységur Merkte op dat de beïnvloeding door dit animale magnetisme niet altijd tot een heftige crisis leidde, maar soms ook tot een kalme hypnotische trance die eerder op slaap leek.
1746-1819 José Custodio de Faria Toonde aan dat niet de kracht van de behandelaar was, maar de suggestibiliteit van de patiënt die bepalend is voor het effect van de hypnose.
1825-1893 Jean-Martin Charcot Stelde dat deze suggestibiliteit in verband stond met de neurologische aandoening die ook verondersteld werd onderliggend te zijn aan het fenomeen hysterie.
1831-1896 Joseph Delboeuf Toonde aan dat suggestibiliteit geen stoornis was, maar een kenmerk van gezonde mensen, dat iedereen in meerdere of mindere mate bezat.
1841-1931 Gustave Le Bon Stelde dat suggestibiliteit niet alleen gerelateerd was aan hypnose, maar in zekere mate in al onze sociale relaties een rol speelt en aanleiding is voor groepsgedrag waarbij het individu zich in gedrag en opinie laat beïnvloeden door de groep.
1857-1911 Alfred Binet Was de eerste die deze hypothese, dat sociale invloed een kwestie was van suggestie door groepsleden en suggestibiliteit van het individu, experimenteel onderzocht in een psychologische laboratorium.
We hadden een aantal andere namen kunnen kiezen - James Esdaile, James Braid, Ambroise Liébeault en Hippolyte Bernheim worden bijvoorbeeld in het boek behandeld, maar hebben we hier niet genoemd - en ook de volgorde had, gezien de datering wat anders gekund. De keuze voor deze namen en deze volgorde is echter bewust, omdat deze mooi laat zien hoe in de loop van de tijd onze verklaring voor sociale beïnvloeding is gewijzigd.
Probeer aan de hand van de tabel in de voorgaande vraag, te beschrijven hoe die verklaring voor sociale beïnvloeding veranderd is tussen 1750 en 1900.
De eerste verklaring voor sociale beïnvloeding is vooral theologisch van aard. Gassner veronderstelde dat zijn vermogen tot het uitdrijven van demonen de werkende kracht was. Bij Mesmer zien we dat veranderen in een soort natuurwetenschappelijke verklaring op basis van magnetisme. Inmiddels weten we dat dit idee van animaal magnetisme helemaal niet klopte, maar aan het eind van de achttiende eeuw was het zonder meer een gedurfde poging om een theologische verklaring te vervangen door een wetenschappelijke.
Vanaf dat moment zien we vooral dat pogingen worden gedaan om die wetenschappelijke verklaring te verbeteren. Daarbij is met name het inzicht relevant dat het de sociale beïnvloeding niet zozeer een natuurkracht is die van de therapeut of de hypnotiseur uitgaat, maar dat de vatbaarheid voor suggestie van de proefpersoon de belangrijkste factor is. Ook het inzicht dat die suggestibiliteit geen aandoening is, maar dat het een kenmerk is van elk gezond mens om vatbaar te zijn voor de suggesties die anderen wekken, is een belangrijke stap richting de manier waarop we tegenwoordig over sociale beïnvloeding denken.
Als je nu deze ontwikkeling doorvertaald naar de recentere Amerikaanse sociale psychologie, zoals we die kennen uit de experimenten van bijvoorbeeld Stanley Milgram, Leon Festinger en Solomon Asch, dan lijkt die heel logisch aan te sluiten bij deze Europese traditie van mesmerisme en hypnose.
Als je de huidige sociale psychologie als verlengstuk van deze Europese traditie beschouwd wat zijn dan de belangrijkste overeenkomsten en verschillen, en wat zegt dit over de veronderstelde behavioristische herkomst van de sociale psychologie?
Wanneer we de huidige sociale psychologie vergelijken met de opvattingen van Mesmer dan zijn de verschillen natuurlijk groot. Mesmer werkte vanuit een soort mechanistische benadering, die totaal niet meer aansluit bij ons huidige begrip van sociale beïnvloeding. Maar als je wat verder kijkt, dan wordt het verschil snel minder groot. Kort na Mesmer werd duidelijk dat het niet om een of andere natuurkracht gaat, maar om suggestie, en dat de belangrijkste oorzakelijkheid ligt in de suggestibiliteit van de patiënt of proefpersoon.
Daarmee hebben we in wezen al het moderne sociaalpsychologische standpunt bereikt, want ook daarin wordt aangenomen dat de vatbaarheid voor suggestie van de ontvanger bepalend is voor effecten van sociale beïnvloeding. Weliswaar wordt er onderzoek gedaan naar de effecten van bijvoorbeeld autoriteit en groepsvorming, maar daarbij gaat het altijd om de mate waarin een individu daar gevoelig voor is, en zijn gedrag afstemt op de suggestie die uitgaat van die autoriteit of groep.
Zo bezien zit het grootste verschil helemaal niet in de keuze voor het onderwerp - sociale invloed - of de manier waarop die verklaard wordt - suggestibiliteit - maar in de aanpak van het onderzoek. Voor 1900 keek men vooral naar medische casuïstiek om het onderwerp te begrijpen en werd er betrekkelijk onkritisch gefilosofeerd over de oorzaken. Sinds de inspanningen van Alfred Binet om suggestie ook experimenteel te onderzoeken, en het fundamentele werk van Floyd H. Allport, heeft de sociale psychologie haar focus gelegd op de objectieve, systematische studie van observeerbaar gedrag. In die zin is de sociale psychologie inderdaad een behavioristische discipline, maar het onderzoek naar sociale beïnvloeding gaat veel verder terug.
In de geschiedenis van de psychologie zijn heel wat studies uitgevoerd die vanuit ons huidige ethische perspectief zeer discutabel zijn. Met name in de sociale psychologie zijn in de afgelopen eeuw allerlei experimenten uitgevoerd die nu ethisch ontoelaatbaar lijken. Een daarvan is ongetwijfeld het experiment van Milgram.
In de studie van Milgram werd de gehoorzaamheid van proefpersonen onderzocht door hen te laten geloven dat ze een andere proefpersoon in een nabijgelegen kamer moesten bestraffen met een telkens in intensiteit toenemende elektrische schok, elke keer als deze een fout maakte op een bepaalde test. Wat de proefpersonen niet wisten, was dat de schok niet daadwerkelijk werd gegeven en dat ze enkel werden misleid om te zien hoe lang ze gehoorzaam zouden zijn, als de proefleider daar om vroeg. Bijna twee derde van de proefpersonen deelde, onder gezag van een autoritaire proefleider, schokken uit van een dodelijk niveau, zelfs toen ze het zogenaamde slachtoffer door de muur heen hoorde gillen en kreunen
Dit onderzoek van Milgram moet natuurlijk beoordeeld worden in de context van de tijd waarin het werd uitgevoerd, maar als je het vanuit ons huidig perspectief bekijkt, is het ethisch zeer discutabel wat er gebeurde.
Benoem twee belangrijke ethische bezwaren die kleven aan dit onderzoek. Maak daarbij de vergelijking met het conditioneringsexperiment met Little Albert dat we in de vorige studietaak zagen. In hoeverre kleven aan dat onderzoek dezelfde problemen, en welk ethisch bezwaar lijkt juist specifiek een probleem te zijn voor de sociale psychologie?
Het eerste ethische bezwaar dat is te maken tegen de studie van Milgram is dat proefpersonen werden misleid. Het experiment had een heel andere opzet dan hun werd verteld. Zulke misleiding wordt tegenwoordig al snel onethisch gevonden. Daarom is het tegenwoordig verplicht om proefpersonen een ‘informed consent’ te laten tekenen. Dat wil zeggen dat proefpersonen goed geïnformeerd moeten worden over de aard van het onderzoek, en dat ze op basis van die informatie schriftelijk moeten instemmen met hun deelname aan het onderzoek.
Het tweede bezwaar is dat er onvoldoende aandacht was voor mogelijk blijvend leed dat de proefpersonen in deze situatie werd aangedaan. Om dat te voorkomen moet tegenwoordig van te voren bepaald worden of mensen bestand zijn tegen het onderzoek, en moeten proefpersonen achteraf uitgebreid ‘debriefed’ worden. Dat wil zeggen dat ze verdere uitleg krijgen over het onderzoek en hun rol daarin, waarbij ook oog is voor nazorg als proefpersonen lijken te kampen met nadelige gevolgen van het onderzoek. Van zo’n debriefing was bij Milgram nauwelijks sprake.
Het tweede bezwaar kan evengoed geuit worden aan het adres van Watson en Rayner. Net als bij het onderzoek van Milgram is het volstrekt onduidelijk of Little Albert langdurig getraumatiseerd raakte door hun experiment. Er is bijvoorbeeld nooit onderzocht of de betreffende baby een blijvende rattenfobie heeft opgelopen. Vergelijkbaar bestond in de studie van Milgram het risico dat proefpersonen blijvend getraumatiseerd raakten doordat ze naar huis gingen met het idee dat ze in staat waren om onder druk van een proefleider iemand de dood in te jagen.
Van het eerste bezwaar is in de studie van Watson en Rayner echter geen sprake. Little Albert werd blootgesteld aan een discutabele conditionering, maar hij werd niet misleid. Dit probleem van misleiding lijkt dan ook vrij specifiek voor de sociale psychologie te gelden. In de sociale psychologie wordt namelijk hoofdzakelijk onderzoek gedaan naar de effecten van suggestie. Om die effecten experimenteel te onderzoeken, moeten suggesties gemanipuleerd worden, en bij manipulatie van suggesties is per definitie sprake van misleiding. De noodzaak van een ‘informed consent’ - waarbij proefpersonen goed geïnformeerd worden over doel en strekking van een onderzoek en op basis daarvan instemmen met deelname - maakt het dus eigenlijk onmogelijk om sociaalpsychologische experimenten uit te voeren.
We beredeneerden net al dat sociaalpsychologisch onderzoek bijna onmogelijk is zonder mensen enigszins te misleiden. Je zou kunnen zeggen dat enige misleiding dus toegestaan zou moeten worden. Die misleiding is dan weliswaar bezwaarlijk, maar de kennis die het onderzoek oplevert weegt op tegen dat bezwaar. Het doel heiligt de middelen, zou je kunnen zeggen. Ook voor de experimenten van Milgram zou dat kunnen gelden, hij streefde met zijn onderzoek immers ook een hoger doel na.
Welk hoger doel diende het Milgram-onderzoek? En vindt u, gezien de ethische risico’s, dat in het geval van Milgram, het doel inderdaad de middelen heiligde?
De hedendaagse sociale psychologie was in opkomst vlak na de Tweede Wereldoorlog, in een periode waarin psychologen vooral heel graag wilden begrijpen hoe de verschrikkingen van het nazisme hadden kunnen plaatsvinden. Waren nazikopstukken inherent slechte individuen, of waren zij in zekere zin ook slachtoffer van een situatie waarin zij blootstonden aan sociale processen die hen in de richting van hun slechte daden manoeuvreerden? Onderzoek naar sociale beïnvloedingsprocessen zoals conformisme en gehoorzaamheid was door die vraag geïnspireerd, en het onderzoek van Milgram maakte daar deel van uit. Het inzicht dat dergelijk onderzoek bood, vertelde iets over hoe makkelijk het kennelijk is voor mensen om de eigen verantwoordelijkheid af te leggen en mee te gaan in de massa, of kritiekloos de bevelen van een autoriteit op te volgen.
Zoals veel andere nazi’s beriep de architect van de Holocaust, Adolf Eichmann, zich op dit verweer tijdens zijn proces in Israël. Hij stelde dat hij slechts gedwongen had gediend als instrument in het naziregime. Hoewel sommigen het onderzoek van Milgram gebruiken als illustratie dat dergelijke individuen inderdaad niet noodzakelijk inherent slecht zijn, vragen anderen zich af of de kunstmatige setting waarin Milgrams onderzoek gebeurde, nu echt gebruikt kan worden om zulke gebeurtenissen te begrijpen.
Voor zover het onderzoek van Milgram heeft bijgedragen aan het voorkomen van de volgende holocaust, is de eventuele psychische schade aan zijn proefpersonen misschien te vergoelijken, maar de vraag is natuurlijk of de impact van het onderzoek van Milgram daadwerkelijk zo groot gezien moet worden. Het onderzoek toonde vooral aan dat in mensen in een artificiële omgeving, onder druk van een wetenschappelijke autoriteit behoorlijk ver gaan. Maar wisten we dat niet eigenlijk al? En levert de wetenschappelijke onderstreping van die kennis zoveel zekerheid of nieuw inzicht op dat het opweegt tegen het mogelijke trauma van de deelnemers aan het experiment van Milgram?
Ethische vragen zijn heel moeilijk concreet te beantwoorden omdat het gaat om kwestie waarin niet één antwoord het juiste antwoord is, en waarover iedereen het zijne of hare denkt. Daarom is het ook interessant om na te denken over de ethische grenzen die tegenwoordig aan wetenschappelijk onderzoek gesteld worden, en om te bedenken of binnen die grenzen een vergelijkbare studie opgezet kan worden die dezelfde kennis zou kunnen opleveren, zonder dat de grenzen van het toelaatbare worden overschreden.
Hoe zou een studie, vergelijkbaar met die van Milgram, tegenwoordig ingericht kunnen worden, zonder de huidige ethische grenzen te overschrijden? En: is het dan nog wel mogelijk om dezelfde vragen over menselijk gedrag te beantwoorden?
In de geschiedenis van de psychologie zijn er veel voorbeelden van onderzoeken die tegenwoordig waarschijnlijk geen goedkeuring van een ethische toetsingscommissie zouden krijgen. De wenselijke balans tussen het belang van een onderzoek en het mogelijk leed als gevolg van onderzoek blijft een prangend vraagstuk. Dit geldt niet alleen binnen de psychologie; denk ook aan geneeskundig dieronderzoek.
Om een voorbeeld van een alternatief op Milgrams studieopzet te geven, kunnen we naar een recente replicatie van deze studie door Burger (2009) kijken. Deze wetenschapper is erin geslaagd goedkeuring te krijgen voor een replicatie van het Milgram-onderzoek door een aantal cruciale wijzigingen door te voeren in de opzet van het onderzoek:
Om te beginnen werden deelnemers vooraf uitgebreid klinisch gescreend op geschiktheid voor deelname aan de studie, inclusief een uitgebreide persoonlijke evaluatie. Hiermee voorkwam Burger dat mensen konden deelnemen die snel getraumatiseerd zouden kunnen raken door zijn onderzoek. Daarmee beperkte hij bij voorbaat het persoonlijk leed dat het experiment zou kunnen berokkenen.
In de opzet van Burger was het maximaal toegestane voltage bovendien vastgesteld op 140 volt (in plaats van de 450 volt bij Milgram). Dit is een voltage dat pijn veroorzaakt, maar niet op een schadelijk of zelfs dodelijk niveau. Hierdoor voorkwam hij dat proefpersonen in de veronderstelling verkeerden dat ze mogelijk blijvende schade aanrichten, waardoor deelname aan het onderzoek voor hen veel minder emotioneel belastend werd dan bij de oorspronkelijke studie van Milgram.
Onder deze condities vond de commissie die het onderzoek van Burger moest goedkeuren de misleiding van proefpersonen kennelijk acceptabel, omdat het risico op traumatisering van proefpersonen op deze manier zoveel mogelijk werd beperkt. Daarnaast zal in het onderzoek van Burger, veel meer dan bij Milgram, sprake zijn geweest van een uitgebreide debriefing waarbij proefpersonen op de hoogte werden gebracht van de ware aard van het onderzoek en waarbij de nodig nazorg werd gepleegd om te zorgen dat proefpersonen geen blijvende psychische schade aan het onderzoek overhielden.
De laatste jaren wordt regelmatig gesproken over de zogenaamde replicatiecrisis in de psychologie. Met name de sociale psychologie is daardoor getroffen. Beschrijf kort wat bedoeld wordt als men spreekt over de replicatiecrisis. Waar wordt deze crisis onder andere door veroorzaakt?
Met de replicatiecrisis wordt gedoeld op het gegeven dat een groot deel van de empirische bevindingen waar de sociale psychologie op gebouwd is, niet repliceerbaar blijkt. Dat wil zeggen: als wetenschappers proberen het onderzoek te herhalen, blijkt het niet mogelijk om de veronderstelde effecten opnieuw aan te tonen. Uit een grootschalig onderzoek bleek zelfs dat 39 procent van de klassieke sociaal- en cognitief-psychologische studies niet herhaalbaar blijkt, en dus dat de oorspronkelijke resultaten waarschijnlijk toevalstreffers zijn.
In het vervolg van de blogpost wijst Jeroen van Baar op een aantal oorzaken voor deze crisis: wetenschappers staan onder druk om te publiceren, maar tegelijkertijd willen tijdschriften alleen onderzoek publiceren dat origineel is en waarin effecten aangetoond worden. Als gevolg daarvan zullen wetenschappers dus onderzoek doen tot een effect gevonden wordt, en dan pas tot publicatie overgaan. De statistiek die ze daarbij gebruiken is echter van dien aard dat bij elk onderzoek dat ze doen er een kans is van 5 procent dat een eventueel aangetroffen effect een toevalstreffer is.
Als we allerlei andere factoren omwille van de eenvoud even buiten beschouwing laten, betekent dit dat een wetenschapper bij elke twintig uitgevoerde studies bij toeval éénmaal zal stuiten op een effect dat niet daadwerkelijk bestaat. Vanwege de druk om te publiceren, en de wens van tijdschriften om uitsluitend significante effecten te publiceren, is de kans groot dat zulke toevalstreffers gepubliceerd worden. Veel van de effecten die gepubliceerd worden, zullen dus toevalstreffers zijn, en zijn dus niet repliceerbaar. Als toch een poging ondernomen wordt om zo’n effect te repliceren, dan is de kans echter minimaal dat die mislukte replicatie gepubliceerd zal worden, want replicatieonderzoek is per definitie niet origineel, en als de replicatie mislukt is, is er ook geen effect om te publiceren.
Sociale psychologie wordt vaak gepresenteerd als een jonge subdiscipline van de hedendaagse psychologie. Zo lijkt het een betrekkelijk geschiedenisloze subdiscipline, waarvan de grondslagen te vinden zouden zijn in het werk van Watson en Skinner. Ook in het boek van Fancher en Rutherford wordt het werk van Floyd H. Allport, die een sterk behavioristische sociale psychologie nastreefde, aangewezen als het begin van de hedendaagse sociale psychologie.
Wanneer u uitsluitend naar de sociale psychologie sinds Floyd H. Allport kijkt, in hoeverre ziet u dan pogingen tot replicatie van onderzoek? En wat is uw antwoord op diezelfde vraag als u ook de periode vóór Floyd H. Allport in uw antwoord betrekt?
Kijkend naar de sociale psychologie sinds het werk van Floyd H. Allport, dan lijkt er inderdaad weinig sprake van replicatie. Wetenschappers als Solomon Asch, Leon Festinger, Stanley Milgram en Philip Zimbardo deden weliswaar allemaal onderzoek naar sociale beïnvloeding, maar zij hanteerden daarbij ieder hun eigen focus en hun eigen methoden, zonder zich veel te bekommeren om de kritische beschouwing van het werk van hun voorgangers.
Wanneer we echter verder kijken, en ook de geschiedenis voorafgaand aan het werk van Floyd H. Allport bekijken, dan ontstaat een ander beeld. Dan zijn er in het hoofdstuk over sociale psychologie namelijk een aantal concrete voorbeelden van replicatieonderzoek te vinden.
De bekende studie van Solomon Asch - waarin proefpersonen onder sociale druk de lengte van lijnen moesten beoordelen om te zien in hoeverre zij zouden conformeren aan de groep - was een vrij letterlijke kopie van een onderzoek dat Alfred Binet ruim een halve eeuw eerder uitvoerde samen met een student.
Het werk van Robert Zajonc wordt niet besproken in het boek, maar u zou het kunnen kennen uit de Inleiding in de Psychologie, of de cursus Sociale Psychologie. Diens experimenten naar sociale facilitatie en inhibitie lijken erg op het werk van Norman Triplett, dat wel besproken wordt.
Het effect van sociale besmetting dat Leon Festinger observeerde - toen leden van een sekte hun cognitieve dissonantie probeerden op te heffen met een alternatieve verklaring nadat hun oorspronkelijk voorspelling van het einde der tijden niet bleek uit te komen - is hetzelfde effect dat Gustav Le Bon een halve eeuw eerder al beschreef en dat nog weer een eeuw eerder door Anton Mesmer al misbruikt werd om zijn patiënten een rad voor ogen te draaien.
Ook het onderzoek van Elizabeth Loftus - naar de effecten van suggestieve vraagstelling bij getuigenverklaringen - is op veel punten een herhaling van eerder onderzoek van de hand van Alfred Binet, die op vergelijkbare manier de effecten van suggestieve vraagstelling onderzocht.
Zo bezien lijkt de sociale psychologie toch coherenter te zijn dan zij de laatste jaren soms wordt afgeschilderd. Als we de sociale psychologie uitsluitend beoordelen op het onderzoek dat in de afgelopen eeuw gedaan is, dan lijkt het inderdaad een samenraapsel van afzonderlijke studies die weinig vervolg krijgen, maar als we over de behavioristische grondslag heen kijken, dan blijkt er een langere traditie te zijn waarin vergelijkbare effecten op vergelijkbare wijze onderzocht worden. Ook hier blijkt weer de kracht van het historisch perspectief. Door de geschiedenis te analyseren ga je zien waar ideeën vandaan komen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het werk van wetenschappers als Asch, Festinger en Loftus een replicatie en verdere verdieping te zijn van eerder werk van bijvoorbeeld Alfred Binet en Gustav Le Bon.
Als we geen oog hebben voor de geschiedenis van ons vakgebied, kan het dus veel minder coherent lijken dan het daadwerkelijk is. Dat neemt niet weg dat in de recente geschiedenis van de sociale psychologie wel degelijk sprake is van een replicatiecrisis, en dat de wetenschap een stevige hervorming nodig heeft om die crisis het hoofd te bieden.
Sociale invloed en sociale psychologie van Mesmer tot Milgram en verder
1775 keurvorst van Beieren stelt onderzoek in naar Johann Gassner, een priester die zich bezighield met genezing door exorcisme. De verklaring van kroongetuige Mesmer (1734-1815)een Weense arts diepatiEnten op dezelfde manier genas maar dan met naturrlijke krachten gaf een schijnbaar ‘wetenschappelijke’ verklaring en Gassner werd verbannen naar een plattelandsparochie.
Mesmers eigen roem was te danken aan een fenomeen dat wij tegenwoordig kennen als hypnotisme, het oproepen van mentale concentratie, leidend tot een staat van hoge suggestibiliteit. zijn onderzoek naar sociale beïnvloedingsprocessen liep vooruit op vele ontwikkelingen, mar zijn stijl gaf botsing met de gevestigde wetenschap. Hij werd ook verbannen.
Hij genas een vrouw met magneten maar ook zonder, hij concludeerde dat zijn eigen lichaam een sterke bron moest zijn van animaal magnetisme. Hij speculeerde dat ieders lichaam wordt omringd door magnetische krachten, die soms verkeerd zijn gericht en verzwakken, wat tot ziekte leidt. Deze praktijk, waarbij patiënten in een staat van crisis werden gebracht dor suggestie en toepassing van magnetisme, raakte bekend als mesmerisme.
claims en controverses Mesmers
Mesmers theorie maakte deel uit van zijn getuigenis voor de Gassner-commissie. Hier ligt de oorsprong van de gedachte dat het geheim van hypnose ligt in een mysterieuze kracht in de hypnotiseur, ipv in de ontvankelijkheid van de behandelde persoon.
Terug in Wenen probeert Hell de eer op te eisen voor Mesmers ideeën en een conflict over debehandeling van een pianovituoos. Hij vlucht maar naar Parijs, dat ontvankelijk was voor allerlei rages en ontwrpt daat zijn beroemde baquet. een houten vat met water, ijzervijlsel en metalen staven, als een middel voor massale genezingen door magnetisme. Een onzichtbare magnetische vloeistof lkeek wetenschappelijk geloofwaardig. Doot de behandelig van groepen namen niet alleen inkomsten toe, maar ook de door zijn patiënten vertonnde reacties.. Ze demonstreerden 2 in de sociale psychologie bekende effecten:
-1 sociale besmetting, de verspreiding van ideeën, attituden of overtuigingen in een groep, door imitatie en conformiteit
-2 sociale facilitering: het effect dat de intensiteit van gedrag toeneemt als het zich voordoet in een sociale of groepssituatie.
1784 onderzoekscommissie zegt geen bewijs voor het bestaan en nuttig gebruik van animaal magnetisme. Mesmer verdween van het toneel maar een leerling zette zijn werk voort.
Puysegurs kunstmatige somnabuisme
Marquis de Puysegur (1751-1825) ontdekte een vredige slaperige trance, kunstmatig somnabulisme, vanwege de gelijkenis met slaapwandelen. Opgeroepen toestand wordt gekenmerkt door een opmerkelijke mate van suggestibilitei. ook bleken proefpersonen alles na ontaken weer vergeten te zijn en ook weer terug te herinneren in een nieuwe trance. Posthypnotische amnesie. Posthypnotische suggestie is als er in trance vertld wordt na de trance een handdeling uit tvoeren dan de voeren dan weten ze dit niet meer, maar doen het. Dit bracht vernadering in het in crisis verkerende mesmerisme
Faria’s lucide slaap
Jose Custodio de Faria (1746-1819) iemands reactie op magnetiseur hangt af van ontvankelijkheid en aanleg. hij liet zien dat een trance kon worden opgeroepen door vrijwel iedereen, zonder gebruik van magnetische hulpmiddelen of terminologie. 1 op de 5 personen raakt met praten al in een toestand van lucide slaap/trance. Na zijn dood hyonotiseur toch weer vanuit hun eigen occulte kracht aan het werk pas een generatie later door artsen herontdekt. Toen deze hypnose wilden gebruiken als verdoving. James Esdaile (1808-1859) een schotse Arts in India de eerste succesvolle gevallen van anessthesie door hypnose. Helaas inmiddels ook chemische anasthesie ontdekt. James Braid (1795-1860)ging deze praktijken hypnotisme noemen en dat was een belangrijke stap in de medische wereld.