7 meten is weten Flashcards
meten is weten
Weinig pioniers van de psychologie zijn tegelijk zo invloedrijk en zo omstreden geweest als Francis Galton (1822-1911). Zijn naam is verbonden aan een groot aantal methoden en begrippen die gemeengoed zijn geworden in de psychologie. Maar ook is hij de bedenker van de eugenetica, een leer die na zijn dood in een zeer kwalijk daglicht is komen te staan.
Het jaar 1859 was voor Galton een cruciaal jaar. Hij had weliswaar al enige naam had gemaakt als geograaf, maar het hoofdwerk van zijn oudere neef Charles Darwin maakte zo’n diepe indruk op hem dat hij werd geïnspireerd om de rest van zijn lange leven te wijden aan een nieuwe passie: de eugenetica. De eugenetica (een term bedacht door Galton zelf) is wetenschappelijk onderzoek gericht op rasverbetering van de mens. Daarmee zou de natuurlijke selectie een handje geholpen worden. De eugenetica heeft achteraf een schaduw geworpen over de persoon en het werk van Galton door de manier waarop die leer in de praktijk is gebracht, met name door het Duitse naziregime.
Dat laat onverlet dat Galton zeer veel heeft bijgedragen aan de psychologie en andere wetenschappen, vooral als het gaat om methoden en statistiek. Want hij wilde zijn eugenetische theorie ondersteunen door empirisch bewijsmateriaal, onder het motto ‘meten is weten’. Behalve de term eugenetica bedacht hij ook het begrippenpaar nature-nurture en statistische begrippen als statistische correlatie en regressie. Galton gebruikte als eerste vragenlijsten, richtte een ‘antropometrisch laboratorium’ in om fysieke en mentale kenmerken van mensen te meten, introduceerde het gebruik van vingerafdrukken, deed een eerste aanzet tot intelligentietests en hield zich als eerste bezig met tweelingonderzoek. Het is letterlijk te veel om op te noemen.
Francis Galton was een zeer intelligent en veelzijdig man. Dat is te zien aan zijn levensloop die in het begin niet de gebaande paden volgde.
Beschrijf het leven en werk van Galton vóór zijn kennismaking met het hoofdwerk van Darwin.
Francis Galton werd in 1822 geboren als zoon van een rijke bankier en een tante van Charles Darwin. Hij was een wonderkind dat al voor zijn derde kon lezen en schrijven, op zijn vijfde Latijn beheerste en kon rekenen en op zijn zesde citeerde uit de Ilias en de Odyssee. Op school deed hij het echter een stuk minder goed. Discipline, dingen van buiten leren en de klassieken lagen hem niet. Alleen wiskunde kon hem enthousiast maken, maar dat was een minder belangrijk vak in die tijd.
Nadat hij (tot zijn vreugde) op zijn zestiende van school was gestuurd, studeerde hij twee jaar geneeskunde (hij kreeg te maken met de gruwelen van operaties zonder verdoving, en had de rest van zijn leven de neiging mensen te objectiveren.in Birmingham om vervolgens over te stappen naar wiskunde in Cambridge. Dat het hem daar niet lukte om tot de allerbesten te behoren, bezorgde hem een mentale inzinking. Hij haalde zijn bachelordiploma nog wel, maar zonder eervolle vermelding, en na nog een jaar geneeskunde in Londen stopte hij in 1845 met studeren. De erfenis van zijn inmiddels overleden vader was voldoende om riant en doelloos van te leven.
Na een paar jaren begon hem dat echter te vervelen en bezocht hij een frenoloog om zijn capaciteiten te laten vaststellen. Deze oordeelde dat zijn brein beter tot zijn recht zou komen in een stevig praktisch beroep, wat Galton deed besluiten om als ontdekkingsreiziger naar Afrika te gaan. Daarmee veranderde hij plotsklaps in een zeer productieve alleskunner. Hij vertrok in 1850 naar het huidige Namibië en bracht het land vakkundig in kaart. Dat leverde hem een onderscheiding op en erkenning als cartograaf. Nadien schreef hij een boek over zijn expeditie, en ging anderen helpen met het plannen van ontdekkingsreizen naar Afrika. Hij ontwikkelde ook diverse geografische instrumenten, schreef een gezaghebbend handboek voor reizigers en maakte als eerste weerkaarten met hoge- en lagedrukgebieden.
Galton had in 1859 dus al enige wetenschappelijke roem vergaard op een aantal terreinen, maar na het verschijnen van Darwins hoofdwerk zou voor hem alles anders worden.
Welke invloed had het verschijnen van Darwins hoofdwerk op het verdere leven en werk van Galton?
Voor Galton was de kennismaking met On the Origins of Species zowel een openbaring als een schok. Het was voor hem een spannend en geheel nieuw domein van kennis. Tegelijkertijd was Galton ook een tijdlang verbijsterd en een nieuwe inzinking nabij, omdat het boek zijn orthodoxe geloofsopvatting aan het wankelen bracht, en zijn vaste overtuiging dat de Bijbel een letterlijke weergave van de werkelijkheid was, weersprak. Zijn intellectuele interesse was echter sterker, en Galton zag onmiddelijk in dat On the Origins of Species verregaande implicaties had voor het denken over de mens.
Hij veronderstelde dat ook de mens nog altijd onderhevig was aan evolutie, en zich verder ontwikkelde door overerving van de beste intellectuele en psychologische eigenschappen. Die ‘beste’ eigenschappen werden veroorzaakt door kleine erfelijke verschillen in de structuur van het brein en het zenuwstelsel die doorgegeven werden aan het nageslacht. Galton geloofde dat verschillen tussen (groepen) mensen hierdoor verklaard konden worden, en bedacht dat ditzelfde mechanisme dus ook gebruikt kon worden om het menselijk ras te verbeteren.
Hij bedacht de naam eugenetica voor het project dat hem de tweede helft van zijn lange leven zou bezighouden: de theorie over het verbeteren van het menselijke ras door overerving van de beste intellectuele en psychologische eigenschappen. Dat project leverde de psychologie en andere wetenschappen een schat aan kennis en methoden op, maar het maakte ook de weg vrij voor racistische opvattingen en praktijken, vooral na zijn dood. Dat Galton er tijdens zijn leven grove racistische en seksistische denkbeelden op na hield, kan daaraan zeker hebben bijgedragen.
Galton was niet bescheiden, wat blijkt uit de titel van zijn hoofdwerk, waarin hij niet alleen anderen maar indirect ook zichzelf wat genialiteit toedicht.
Wat is de belangrijkste boodschap van het boek Hereditary Genius en hoe onderbouwde Galton die boodschap?
De titel van het boek verraadde het al: genialiteit is erfelijk.
Galton kwam zelf van moederskant uit de familie Darwin die een aantal beroemde intellectuelen had voortgebracht en hij wist dat er in het verleden, en in zijn eigen tijd, andere families waren (geweest) met verschillende begaafde personen. Dat bracht hem op het idee dat genialiteit in de familie moest zitten, dat het een puur erfelijke eigenschap is. 3 nieuwe argumenten;
1 de normaalverdeling van intelligentie is dezelfde als bij fysieke kenmerken (adolphe Quetelet (1796-1874).
2 verwantschapspatronen
3 vergelijking met adoptieverwanten.
Op zoek naar ondersteuning van deze hypothese besloot hij onder meer de stambomen van beroemde mensen te onderzoeken. Die verdeelde hij in twaalf groepen, waaronder staatslieden, militaire bevelhebbers, schrijvers, geleerden, componisten, schilders en sportkampioenen. Hij constateerde dat veel van die beroemdheden ook beroemde naaste verwanten hadden die op hetzelfde gebied zeer talentvol waren. Daaruit trok hij de conclusie dat begaafdheid erfelijk moesten zijn.
Het argument dat familie-omstandigheden een grote rol kunnen spelen, probeerde Galton te weerleggen met het voorbeeld van niet-verwante jongens die door middeleeuwse pausen als ‘neven’ werden geadopteerd en opgevoed. Ondanks betere omstandigheden namen die ‘neven’ niet de bekwaamheden over van hun ‘adoptief-ooms’. Verder droeg Galton het argument aan dat hij, als hoogbegaafde, het ook meer van zijn aangeboren talent had moeten hebben, dan van het onderwijs dat hij had gevolgd.
Het boek maakte veel los, en de kritiek op Hereditary Genius dwong Galton tot een reactie die enkele belangrijke bijdragen aan de psychologie zou opleveren.
Hoe werd Galton door kritiek op zijn werk genoodzaakt om het begrippenpaar nature-nurture te bedenken? Wat betekent dit begrippenpaar?
Galton was ervan overtuigd dat erfelijkheid de belangrijkste, zo niet enige, oorzaak was van uitzonderlijke intellectuele bekwaamheid. Maar hij kreeg forse kritiek van de Zwitserse botanicus Alphonse de Candolle(1806-1893). Deze erkende de rol van erfelijkheid, maar betoogde dat cultuur en omgeving minstens zo belangrijk waren. Dat deed hij op basis van uitgebreid onderzoek van de biografieën van meer dan driehonderd belangrijke wetenschappers. Hij stelde bijvoorbeeld vast dat verhoudingsgewijs veel eminente geleerden kwamen uit kleine tot middelgrote landen met een gematigd klimaat, democratisch bestuur, religieuze tolerantie en bloeiende handel.
De geïrriteerde Galton zag zich genoodzaakt om zijn standpunt aan te passen, zeker na een vragenlijstonderzoek (de eerste) dat hij zelf uitvoerde onder meer dan honderd eminente geleerden. Daaruit bleek dat veel van die geleerden ‘altijd al’ geboeid waren geweest door de wetenschap, maar sommigen noemden gebeurtenissen die hun bekwaamheid zeker hadden versterkt. Zo noemde bijvoorbeeld Darwin zijn reis met de Beagle onontbeerlijk voor zijn ontwikkeling. Voor Galton bleef erfelijkheid een noodzakelijke voorwaarde voor bekwaamheid, maar hij gaf wel toen dat omstandigheden ook konden meespelen.
Galton gebruikte aanvankelijk de begrippen race voor erfelijkheid en nurture voor omgevingsfactoren, en zag dat De Candolle daarvoor de begrippen nature en artifice gebruikte. Galton maakte daar vervolgens het lekker klinkende begrippenpaar nature and nurture van. Nature omvat daarbij alle eigenschappen die zijn aangeboren, nurture is alles wat na de geboorte is aangeleerd. Deze begrippen zijn nog altijd gangbaar in de psychologie.
Galtons tweelingen onderzoek leidde tot een ingenieuze benadering van de kwestie van nature vs nurture, die echter geen sluitend bewijs leverde. De tweelingstudiemethode onderzoekt, ruim gedefinieerd de overeenkomsten en verschillen die zich ontwikkelen tussen verschillende categorieën van tweelingparen.
Onderzoek van Galton (1822-1911) in het antropometrisch laboratorium
verschillende eigenschappen, waarvan reactietijden en zintuiglijk onderscheidingsvermogen de belangrijkste waren, werden gemeten en gemiddelden bijgehouden. De onderzoeken werden gezien als mentale tests die intelligentie maten. Voor ons is het vanzelfsprekend dat het bij intelligentie om hogere mentale processen gaat, zoals denken, redeneren en logica. Het is dan ook moeilijk voor te stellen dat men dacht met neurofysiologische variabelen intelligentie te kunnen meten. Intelligentie is relevant voor de toekomstige evolutie en zou men af kunnen lezen aan hoofdomvang en reactiesnelheid. Vrouwen waren sowieso minder scherp en intelligent dan mannen volgen Galton. De eerdere experimentele onderzoeken van Wundt en Fechner richtten zich op algemene psychologische principes, van toepassing op alle mensen. Galton daarentegen werkte binnen het nieuwe Darwinistische raamwerk dat variabiliteit en aanpassing benadrukte. Voor hem waren individuele verschillen de motor van de evolutie, en daarom van groot belang. zijn laboratorium was een mijlpaal in de ontwikkeling van de psychologie van de individuele verschillen.
Wat is het principe van eugenetica zoals Galton dat beschreef, en was hij de eerste die een dergelijk principe voorstelde?
Eugenetica is volgens Galton de wetenschap die zich bezighoudt met het verbeteren van het menselijk ras door over verschillende generaties de meest begaafde mannen en vrouwen met elkaar te laten trouwen en steeds begaafder nageslacht te laten voortbrengen.
Galton schroomde niet om deze rasverbetering te vergelijken met het fokken van dieren om de gewenste eigenschappen te ontwikkelen.
De term eugenetica is bedacht door Galton, maar de door hem voorgestelde praktijk is geen nieuw idee. De filosoof Plato stelde in zijn hoofdwerk Politea al een dergelijk bevolkingsbeleid voor, met het verschil dat de voortgebrachte begaafde kinderen vervolgens moesten worden opgevoed door wijzen ofwel filosofen.
Eugenetica is op twee manieren te interpreteren. We spreken daarbij over positieve eugenetica en negatieve eugenetica.
Beschrijf het verschil tussen positieve en negatieve eugenetica, en geef aan van welke vorm sprake is in het gedachtegoed van Galton.
Positieve eugenetica is het verbeteren van de menselijke soort door de beste mannen en vrouwen het beste nageslacht te laten voortbrengen. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door hen te belonen met geld, of anderszins, voor elke geslaagde poging om zich voort te planten. Op die manier worden de beste erfelijke eigenschappen relatief vaker doorgegeven aan volgende generaties dan eigenschappen die we minder wenselijk achten.
Met negatieve eugenetica verwijzen we naar praktijken die ervoor zorgen dat ongewenste erfelijke eigenschappen niet meer kunnen worden doorgegeven aan volgende generaties. Dat kan bijvoorbeeld door het steriliseren van mensen met eigenschappen die we ongewenst achten, of in extreme gevallen door selectieve euthanasie.
In het denken van Galton is duidelijk sprake van positieve eugenetica, en niet van negatieve eugenetica. Hij streeft ernaar om mensen met gewenste eigenschappen te stimuleren zich voort te planten, maar streeft niet naar geboortebeperking bij mensen met ongewenste eigenschappen.
Eugenetica is na de dood van Galton een besmette term geworden, vooral door de politieke toepassing en vervorming van het oorspronkelijke idee van Galton.
Door welke praktijken is de eugenetica in de twintigste eeuw in diskrediet gebracht? Geef daarbij telkens aan of het om positieve dan wel negatieve eugenetica ging.
In verschillende landen is eugenetica onderdeel geweest van het bevolkingsbeleid. In Australië en de VS zijn in het begin van de twintigste eeuw grote groepen bewoners onderworpen aan sterilisatiecampagnes. Ook in grote delen van Europa en Zuid-Amerika bestonden soms tot ver in de jaren zeventig van de vorige eeuw sterilisatiewetten, en Groot-Brittannië en de VS voerden een immigratiepolitiek om ‘minderwaardige’ mensen buiten te sluiten. In al deze gevallen ging het dus om negatieve eugenetica.
Het dieptepunt was het beleid van het misdadige nazibewind in Duitsland tussen 1933 en 1945. In zogenoemde Lebensborn-tehuizen werden ‘superieure’ kinderen verwekt door geselecteerde ‘raszuivere’ mannen en vrouwen met elkaar te laten paren, in de geest van Galton. De negatieve eugenetica werd radicaal en op grote schaal toegepast met uiteindelijk het systematisch vermoorden van miljoenen ‘minderwaardige mensen’: de Holocaust.
Tegenwoordig denken we heel anders over dit soort eugenetische praktijken, en is het in de meeste landen afgeschaft. Toch zijn er vandaag de dag nog altijd (medische) praktijken die in ruime zin eugenetisch te noemen zijn, omdat daarmee invloed wordt uitgeoefend op de kwaliteit van toekomstig leven.
Kunt u voorbeelden noemen van dergelijke praktijken? Bedenk ook wat u van die praktijken vind. Zijn die verwerpelijk, of juist wenselijk?
Bij spermabanken die selectief omgaan met de donors die ze aannemen, wordt in wezen eugenetica bedreven.
Bovendien is het door een sterke ontwikkeling van medische technologie mogelijk om genetische afwijkingen en erfelijke ziekten al vroeg tijdens de zwangerschap te ontdekken, waarna kan worden besloten om de zwangerschap af te breken en te voorkomen dat een ernstig gehandicapt kind wordt geboren.
Het is ook mogelijk om embryoselectie toe te passen om te voorkomen dat erfelijke genetische afwijkingen worden doorgegeven.
Een ander voorbeeld is het actief stimuleren van geboortebeperking bij kansarme ouders, of onder bevolkingsgroepen waarin specifieke erfelijke ziekten vaak voorkomen. Er zijn nog altijd plekken op de wereld waar dit expliciet of impliciet beleid is.
Dergelijke praktijken kunnen voor sommigen stuitend zijn, en door anderen gezien worden als een terechte oplossing voor een medisch probleem. Met de voortschrijding der techniek komt echter de designerbaby – waarbij kinderen ontworpen worden door eicellen en zaadcellen te selecteren of zelfs te manipuleren – wel steeds dichterbij, en de vraag is of dat wenselijk is.
Statistische correlatie en regressie
Galton zocht naar een manier om de relatieve sterkte van erfelijke relaties te kwantificeren. Hij vond de methode van statistische correlatie uit, waarmee de sterkte van het verband tussen 2 gerelateerde variabelen wordt uitgedrukt. Galton verzamelde talloze gegevens en zette combnaties van variabelen uit in scatterplots. In die plots zag hij een patroon dat hij regressie naar het gemiddelde noemde, de tendens dat extreme waarden van de ene variabele verband houden met minder extreme scores op de andere.
En als hij de kolomgemiddelde van een scatterplot in een grafiek uitzette ontstond een vrijwel rechte lijn, die hij regresseilijn noemde. hij realiseerde zich dat de hellingshoek van een regressielijn varieert volgens de sterkte van het verband tussen de 2 variabelen. Galton zag in dat bij een positief maar onvolledig verband tussen variabelen de hellingshoek van de regressielijn altijd ergens tussen 0 en 1 zou liggen, en dat als ruwe scores worden omgexzet naar standaardeenheden de hellingshoek van elke regeressielijn kan worden geïnterpreteerd als correlatiecoëfficient, een numerieke waarde die de sterkte van het verband weergeeft.
Later verfijnde Karl Pearson (1857-1936) de ideeën van Galton, ontwikkelde een formule om de relatiecoëfficient te kunnen beekenen, en breidde het bereik ervan uit tot negatieve verbanden. Pearsons r werd 1 van de meest gebruikte statistische hulpmiddelen in psychologisch, biologisch en sociologisch onderzoek.
Veelzijdigheid, originaliteit en een enorme productiviteit kan Galton niet ontzegd worden. Hij heeft veel bijgedragen aan de wetenschap, waaronder de psychologie, met name op methodologisch gebied.
Noem zo veel mogelijk belangrijke bijdragen die Galton heeft geleverd aan de psychologie.
Het belang van Galton voor de psychologie ligt vooral op het terrein van methoden en statistiek. Voor Galton, als begaafd mathematicus, was ‘meten is weten’ geen holle frase. Hij stond aan de wieg van de psychologie die zich bezighoudt met het vastleggen van verschillen tussen mensen op het gebied van intelligentie en andere psychologische kenmerken. Hieronder een opsomming van een aantal van zijn ontdekkingen en vondsten.
In zijn Antropometrisch Laboratorium, tijdens een internationale gezondheidstentoonstelling in Londen, liet Galton duizenden bezoekers zich vrijwillig onderwerpen aan allerlei testjes en metingen. De resultaten daarvan werden per deelnemer op twee kaartjes genoteerd, één voor de deelnemer en één voor het onderzoek. Onderdelen hiervan zijn te beschouwen als voorlopers van intelligentietests.
Galton was de eerste die een vragenlijstonderzoek uitvoerde: het onderzoek onder meer dan honderd eminente geleerden om de invloed van erfelijkheid en omgevingsfactoren vast te stellen.
Hij was niet de bedenker van de statistische normaalverdeling, maar wel de eerste die deze toepaste op psychologische kenmerken.
Als eerste hield hij zich bezig met onderzoek naar tweelingen om de invloed van erfelijkheid en omgevingsfactoren vast te stellen.
Hij ontwikkelde de techniek van statistische correlatie om verbanden te meten en is de bedenker van regressie als statistisch patroon.
Hij bestudeerde verschillen in verbeelding door onderzoeksdeelnemers nauwkeurig te laten noteren wat ze in gedachten hadden; de uitkomst was dat mensen dramatisch verschillen in hun verbeelding van hetzelfde.
Ook ontwikkelde Galton de woordassociatietechniek, waarbij mensen meteen moeten reageren bij het zien van een woord. (ervaring nurture kant vaak uit kindertijd) Freud en Jung pikten dit op
Galton deed nog vele andere onderzoeken die minder impact hadden. Zijn geschriften leverden hem een goede reputatie op en in 1909 zelfs het ridderschap. Ondanks het feit dat hij trouwde volgens eugenetische principes, kreeg hij geen kinderen.
Galton droeg echter niet alleen bij aan de psychologie, maar ook aan allerlei andere takken van wetenschap. Daarbij schroomde hij ook niet om in al zijn inventiviteit de grenzen van de wetenschap op te zoeken en onderzoek te doen in het grijze gebied tussen wetenschap en vermaak.
Noem enkele van deze wetenschappelijke en semiwetenschappelijke bijdragen die Galton leverde in andere domeinen dan de psychologie.
Galton heeft een aantal belangrijke bijdragen geleverd aan andere wetenschappen.
Galton hield zich bezig met cartografie en geografie. Zo bracht hij bijvoorbeeld halverwege de negentiende eeuw het gebied in kaart dat nu Namibië heet.
Hij was ook bezig met meteorologie. Hij maakte bijvoorbeeld als eerste weerkaarten met hoge- en lagedrukgebieden.
Hij droeg bij aan de forensische wetenschap door de wetenschappelijke toepassing van vingerafdrukken mogelijk te maken.
In de quasi-wetenschappelijke hoek heeft Galton zich beziggehouden met onderstaande zaken.
Hij legde bijvoorbeeld portretten van familieleden of criminelen over elkaar om te kunnen zoeken naar gemeenschappelijke kenmerken.
Hij maakte een ‘beauty map’ van de Britse Eilanden waarop hij weergaf waar de mooiste mensen woonden.
Hij onderzocht of het bidden enig effect had op degene voor wie gebeden werd.
Ook al wordt het meeste van zijn wetenschappelijke nalatenschap nu toegepast zonder ook maar enige relatie met eugenetica, voor Galton zelf stond al zijn wetenschappelijk werk in dienst van die eugenetica die zijn levensmissie was, en moet historisch gezien in dat licht worden bezien.
Leg uit hoe de meeste bijdragen van Galton aan de psychologie dienden ter ondersteuning van zijn eugenetische leer.
Galton was vooral geïnteresseerd in verschillen tussen mensen op het terrein van intelligentie en andere psychologische kenmerken of eigenschappen. Door deze te meten bij zo veel mogelijk mensen, hoopte hij te kunnen vaststellen wie over de ‘beste’ eigenschappen beschikte en in welke mate die bijvoorbeeld in families veel voorkwamen. Zodoende wilde hij vooral aantonen wat erfelijke eigenschappen waren, zodat hij zijn eugenetica daarop kon baseren. Door het onderzoeken van individuele verschillen hoopte hij dus mensen te vinden met de beste kwaliteiten, zodat hij deze kon koppelen aan een partner die eveneens over die kwaliteiten beschikte. Dit alles had uiteraard ten doel dat deze partners zich veelvuldig konden voortplanten zodat zij hun kwaliteiten konden doorgeven aan volgende generaties.
Zoals in de vorige opdracht al is duidelijk geworden, heeft Galton zich als eerste op een enigszins systematische wijze beziggehouden met tweelingonderzoek. In navolging van hem is er in de twintigste eeuw veel van dat soort onderzoek gedaan.
Wat is het belangrijkste doel van dit soort tweelingonderzoek?
Het belangrijkste doel van dit soort onderzoek is om erfelijkheid van eigenschappen als intelligentie vast te stellen door overeenkomsten en verschillen te meten tussen eeneiige tweelingen, die bij voorkeur gescheiden zijn opgegroeid. Zij zijn immers genetisch identiek waardoor verschillen tussen hen per definitie door de omgeving veroorzaakt moeten zijn. Galton wilde met dergelijk onderzoek aantonen dat aangeboren eigenschappen doorslaggevend zijn voor iemands capaciteiten, in tegenstelling tot aangeleerde eigenschappen; ofwel dat nature zwaarder weegt dan nurture. Dergelijk onderzoek wordt ook nu nog uitgevoerd met als doel de balans tussen die twee bronnen van inlvoed vast te stellen.