4 waarnemingspsychologie Flashcards
Waarnemingspsychologie.
Het is niet nieuw, het inzicht dat observeren zonder te interpreteren lastig is, zo niet onmogelijk. Kant beargumenteerde tegen het einde van de achttiende eeuw al dat er een onderscheid is tussen de ‘noumenale’ wereld buiten ons en de ‘fenomenale’ wereld zoals wij deze ervaren. In tegenstelling tot de fenomenale wereld, is de noumenale wereld onkenbaar. De subjectieve ervaring wanneer wij iets waarnemen kan dus nooit worden gezien als objectieve weergave van de werkelijkheid. Terwijl een objectieve weergave van de buitenwereld buiten ons zicht ligt, is de geest die zorgt voor de verwerking van zintuiglijke ervaringen wel bestudeerbaar volgens Kant. Dit kan volgens hem echter nooit tot ‘echte’, ‘zekere’ kennis leiden.
Verscheidene onderzoekers na Kant maakten de rol van de menselijke geest bij waarneming tot onderwerp van hun wetenschappelijke studie en legden daarmee een basis voor de huidige psychologie. Enerzijds gingen wetenschappers als Helmholtz, Müller en Fechner in op de fysiologische basis van de menselijke geest bij zintuiglijke waarneming. Anderzijds werd dit idee verder uitgewerkt door gestaltpsychologen als Wertheimer, Koffka en Köhler die in hun onderzoek lieten zien hoe de geest onze waarneming organiseert.
De ervarende en waarnemende geest: van Kant tot de Gestaltpsychologen
In de late 18e eeuw veranderde de teruggetrokken Duitse Filosoof Kant (1724-1804) in een kritisch denker, daartoe uitgedaagd door 1 van Lockes opvolgers David Hume (1711-1776)in de Britse associationistische school.
Als gevolg hiervan groeide een kliaat dat bevorderlijk was voor het wetenschapppelijk onderzoek van de geest en de nieuwe experimentele psychologie.
David Hume’s associatie wetten van nabijheid en gelijkenis
Gebruikte ze om de logica van het concept causaliteit ter discussie te stellen. Het gebruik van het woord oorzaak impliceert een noodzakelijke relatie tussen veroorzakende en veroorzaakte gebeurtenissen, en suggereert dat we automatisch de noodzakelijkheid beseffen als we de gebeurtenissen waarnemen. Hume stelde dit uitgangspunt ter discussie. alles wat we ooit werkelijk weten, betoogde hij, is dat reeksen van gebeurtenissen plaatsvonden in het verleden en zich naar verwachting herhalen in de toekomst. Causaliteit is niets meer dan dat, een probalistische in plaats van een absolute grond.
praktisch gezien maakt dit geen verschil, maar voor een filosoof als Kant, die zich bezighield met de aard van menselijke kennis, was het een essentieel verschil. Als we geen werkelijke causaliteit kunnen kennen, wordt de logische onderbouwing van de wetenschap en het bestaan van kennis betwist. Hij stelde dat, aangezien causaliteit niet bewezen kan worden maar nietemin deel uitmaakt van onze ervaring, het om een aangeboren aandeel van de geest moet gaan. Hij veronderstelde 2 afzonderlijke werkelijkheden.
Het werk van Immanuel Kant is te beschouwen als een enorme omwenteling in onze opvattingen over hoe mensen de wereld waarnemen.
Welke omwenteling bedoelen we hier?
De omwenteling die Immanuel Kant veroorzaakte, kwam voort uit zijn standpunt dat de manier waarop wij de wereld zien, niet zozeer afkomstig is vanuit de wereld buiten ons, maar op die buitenwereld geprojecteerd wordt door ons begripsvermogen. Om dit duidelijk te maken, maakte hij onderscheid tussen de ‘noumenale’ werkelijkheid, en de ‘fenomenale’ werkelijkheid. De eerste verwijst naar objecten zoals die werkelijk zijn buiten ons, los van onze waarneming. Hij noemde dit ook wel de dingen ‘an sich’; zoals de dingen in zichzelf zijn. Deze ‘noumenale’ werkelijkheid prikkelt onze geest, maar is principieel niet kenbaar voor ons.
De ‘fenomenale’ werkelijkheid is de wereld zoals wij die subjectief ervaren. Deze wereld ontstaat nadat de ‘noumenale’ werkelijkheid onze zintuigen heeft geprikkeld en onze zintuigen en de perceptie door onze geest deze prikkels heeft geordend en gecategoriseerd. Wij nemen de wereld dus niet waar zoals deze is, maar zoals deze door ons begripsvermogen is geordend.
Volgens Immanuel Kant is het enige dat wij over de wereld kunnen weten, dus eigenlijk hoe wij deze hebben geordend. Die ordening brengen wij aan door middel van intuïties en categorieën in ons begripsvermogen.
Geef zowel van die intuïties als van die categorieën een voorbeeld en leg uit hoe die betrekking hebben op de noumenale en op de fenomenale wereld.
Van die intuïties hebben we er twee, namelijk ‘tijd’ en ‘ruimte’. Dat zijn intuïties die onze geest onmiddelijk en automatisch toepast op onze ruwe ervaring. Daarna projecteert onze geest op die ervaring categorieën in termen van kwaliteiten, kwantiteiten en relaties die objecten beschrijven. Een voorbeeld is het principe van oorzakelijkheid. Dit principe beschrijft een specifieke relatie tussen objecten en dringt zich aan ons op in onze ervaring van de wereld.
Het is belangrijk om te begrijpen dat deze begrippen uitsluitend betrekking hebben op de fenomenale wereld, niet op de noumenale wereld. Wij ervaren de wereld in termen van tijd, ruimte en oorzakelijkheid, maar dat wil niet zeggen dat de wereld ook daadwerkelijk zo is.
Met deze stellingname legde Immanuel Kant in wezen een belangrijk fundament voor de psychologie, want hij plaatste ons begrip over de menselijke waarneming in het centrum van de wetenschappelijke aandacht.
Leg uit waarom dit wetenschappelijk begrip over de menselijke waarneming zo belangrijk is volgens Kant. Geef daarbij ook aan hoe hij dacht over de haalbaarheid van dit project?
Met het onderscheid tussen de ‘noumenale’ en ‘fenomenale’ wereld maakte Kant duidelijk dat de wereld zoals deze echt is, principieel verborgen is voor ons. Daarop kunnen wij dus geen wetenschap bedrijven. De enige wereld die wij kunnen onderzoeken is de wereld zoals wij die ervaren.
Met die stelling wordt het heel belangrijk om goede kennis te hebben over de manier waarop wij de wereld begrijpen, want dat begripsvermogen is bepalend voor de ‘fenomenale’ wereld. Psychologie, als de studie van het menselijk vermogen om de wereld te begrijpen, is dus fundamenteel voor het wetenschappelijk bedrijf.
Tegelijkertijd meende Immanuel Kant dat een systematische studie van het menselijk begripsvermogen praktisch onhaalbaar was. Het zou in elk geval nooit een studie worden die de status van een echte wetenschap zou verdienen. Daarvoor zijn mentale fenomenen ongeschikt, omdat ze niet meetbaar zijn in een ruimtelijke dimensie, te vluchtig zijn om langdurig te observeren, niet experimenteel gemanipuleerd kunnen worden, en dus niet mathematisch beschreven en geanalyseerd kunnen worden.
Hoewel psychologie in zijn tijd nog niet bestond, sloot Immanuel Kant dus eigenlijk uit dat het ooit als wetenschappelijke discipline zou bestaan. In de komende opdrachten zullen we zien dat er na hem filosofen en wetenschappers kwamen die daar heel anders overdachten en wel poogden om een wetenschappelijke studie te maken van ons vermogen om de wereld te ervaren.
wet van specifieke zenuwenergieën
in de eeuw na Kant onderzochten wetenschappers echter zintuiglijke processen waarbij ze zich richtten op allerlei situaties waarin bewuste ervaring duidelijk verschilt van de ‘objectieve’ externe stimuli. In het licht van Kants filosofie waren deze verschillen te interpreteren als het effect van een creatieve kracht, te vergelijken met de Kantiaanse geest. Een optische illusie is een voorbeeld van een dergelijk verschil.
Een belnagrijke ontdekking was verder dat neurofysilogen de wet van specifike engergieën ontdekten, die stelt dat elke zintuigzenuw slechts 1 soort zintuiglijke informatie overbrengt . Opgesteld door Charles Bell maar de implicaties ervan door Johannes Müller, in de jaren 1830.
De directe bron van zintuiglijke ervaring was niet slechts de externe werkelijkheid, maar de wisselwerking tussen een zintuigstelsel en de externe werkelijkheid.
Natuurwetenschappers tonnden het nut van het beschrijven van een fysieke werkelijheid die bestaat uit, krachten ,golven en energieen, hoewel niet direct waarneembar met zintuigen wel indirect waarneembaar met door nieuwe technieken en meetapparatuur
Hermann Helmholtz was een van de eersten die een wetenschappelijke psychologie op een fysiologische basis probeerde op te richten. Om dit te bereiken probeerde hij van psychologische processen, en in het bijzonder van de waarneming, zo goed mogelijk te achterhalen hoe die waren gebaseerd op de fysiologie. Hiertoe verwierp hij een toen toonaangevende doctrine over levende organismen.
Welk doctrine verwierp Helmholtz, en wat bood hij als alternatief? Beschrijf beide posities en benadruk daarbij de verschillen.
De doctrine die werd verworpen door Helmholtz en zijn medestanders, was het vitalisme. Deze doctrine stelde dat alle levende organismen een niet-fysieke levenskracht bezitten die essentieel is voor het bestaan. Volgens het vitalisme is deze levenskracht van dusdanige aard dat deze zich niet laat bestuderen met wetenschappelijke methoden.
Het stoorde Helmholtz en zijn medestanders dat fysiologie als wetenschappelijk studie werd beperkt door een soort metafysische levenskracht. Ze boden een alternatieve doctrine: het fysiologisch mechanisme. Deze doctrine stelde dat alle fysiologische processen uiteindelijk te herleiden zijn tot natuurkundige en scheikundige processen, ook de zogenaamde levenskracht. Sommige processen waren hoogstens zo complex dat ze op dat moment nog buiten het begrip van de natuurkunde en scheikunde vielen, maar dat was slechts een kwestie van tijd. Uiteindelijk zou blijken dat ook die processen waren te onderzoeken en te herleiden tot onderliggende natuurkundige en scheikundige processen.
Deze verwerping van het vitalisme is niet alleen belangrijk voor fysiologisch onderzoek, maar minstens zo belangrijk voor de psychologie.
Waarom was de verwerping van het vitalisme zo belangrijk voor het ontstaan van een wetenschappelijke psychologie?
Door te stellen dat alle fysiologische processen uiteindelijk te herleiden waren tot natuurkundige en scheikundige processen, werden alle restricties op wetenschappelijk onderzoek naar levende materie opgeheven. Hierdoor kon de levenskracht die principieel buiten het bereik van de wetenschap lag, worden verworpen en kwam er ruimte om op natuurkunde geïnspireerd onderzoek te doen naar zaken als waarneming en ervaring. Daarmee werd een natuurwetenschappelijke psychologie mogelijk.
Merk op dat Helmholtz hiermee niet alleen het vitalisme verwierp, maar ook tornde aan de positie die Immanuel Kant eerder had ingenomen. Hij deed dit onder andere door in zijn onderzoek naar de menselijke waarneming onderscheid te maken tussen sensatie en perceptie.
Welke positie van Kant bestreed Helmholtz door dit onderscheid tussen sensatie en perceptie te maken, en hoe toonde hij zijn gelijk aan?
Door dit onderscheid bestreed Helmholtz het nativisme van Kant. Kant had eerder beweerd dat het menselijk begripsvermogen een aangeboren vermogen was dat werd gebruikt om de wereld te ervaren en te begrijpen. Helmholtz deelde dit begripsvermogen nu op in sensatie - waarvan hij erkende dat het een aangeboren vermogen was om ruwe ervaringen op te doen - en perceptie - waarvan hij stelde dat het hoofdzakelijk een aangeleerd vermogen was om die ruwe ervaringen te ordenen.
Hij liet dat onder andere zien door de visuele sensaties van proefpersonen te verstoren met specifieke lenzen, en aan te tonen dat hun perceptuele vermogens zich na verloop van tijd aan deze verstoring aanpasten, zodat hun ervaring van de wereld het effect van de verstoring als het ware te boven kwam.
In weerwil van de oorspronkelijke positie van Immanuel Kant liet Helmholtz dus zien dat een op de natuurwetenschappen gebaseerde studie van ons waarnemingsvermogen wel degelijk mogelijk was, en al doende liet hij zien dat ons begripsvermogen niet louter aangeboren is, maar zich ook aanpast aan de ruwe ervaringen die zich aan ons opdringen. Daarmee is het fundamentele punt van Kant, dat de noumenale wereld onkenbaar is, niet weerlegd, maar is wel duidelijk geworden dat we er meer over kunnen zeggen dan hij veronderstelde.
Hermann Helmholz (1821-1894)
Ontpopte zich al jong tot een veelbelovend wetenschapper. Hoewel vooral geínteresseerd in fysica, ging hij geneeskunde studeren. Hij volgde fysiologie bij Johannes Müller (1801-1858), een steunpilaar van de wet van specifieke zenuwenergieën (vitalisme). Verder raakte hij onder meer bevriend met Emil du bois- Reymond (1818-1896), met wie hij samenwerkte bij het vaststellen van de fysische aard van zenuwimpulsen. (fysiologisch mechanisme)
Als legerarts voerde Helmoltz eperimenten uit waarbij hij vaststelde dat gewone chemische reacties alle fysische activiteit en warmte van een levend organisme kunnen voortbrengen, maar niet noodzakelijk doen.
Hij concludeeerde op basis van de wet van behoud van energie dat een perpetuum mobile nooit zou kunnen bestaan en deze wet/fysisch principe op alle tot dan toe organische processen van toepassing is/de fysiologie.
Na zijn benoeming tot hoogleraar fysiologie deed Helmholtz onderzoek dat grote gevolgen had voor zowel de neurologie als de psychologie, namelijk naar de snelheid van zenuwsignalen. Samen met Reymond eerste onderzoek naar variatie in reactietijd; de tijd die verloopt tussen een stimulus en een specifieke respons.
Helmholtz over het menselijk gezichtsvermogen
Fysische studies beschouwen het oog als een optisch instrument dat licht uit de buitenwereld afbeeldt op de retina. Fysiologische analyses betreffen de vraag hoe een beeld op de retina wordt overgebracht naar het brein, resulterend in de bewuste gewaarwording van licht. Psychologisch onderzoek gaat een stap verder en richt zich op de vraag hoe lichtsensaties worden omgezet in betekenisvolle waarnemingen van afzonderlijke objecten en gebeurtenissen.
-Sensaties betreffen hierbij een bewuste ervaring, waarvoor geen kennis of ervaring nodig is.
-Percepties zijn daarentegen interpretaties van sensaties.
Helmholtz zag de omzetting van beeld naar gewaarwording van licht en kleur als een fysiologisch proces en de omzetting van sensaties naar percepties als een psychologisch proces, afhankelijk van leren en ervaring. Hij zag beide processen als voorbeelden van het soort creatieve activiteiten van de geest die Kant veronderstelde.
fysieke eigenschappen van het oog
Helmholtz beschreef het oog als het ware het een optisch instrument met een systeem van hoornvlies en lens dat inkomende lichtstralen afbeeldt op de retina. De lens zorgt daarbij voor accommodatie van het oog aan de waargenomen objecten. Het viel hem echter ook op dat vrijwel alle fysieke eigenschappen van het oog tekortkomingen hebben. Zo beperkt de maximale scherpte zich tot dat deel van ons beeld dat op de fovea valt, een klein deel van de retina, worden kleuren niet perfect gereproduceerd op de retina en ontstaat visuele vervorming door onvolledige lichtbreking in de ogen. De meest bijzondere tekortkoming is de blinde vlek, het gedeelte van de retina dat geen lichtgevoelige cellen bevat.
Voor Helmholtz hadden deze visuele tekortkomingen zowel filosofische als praktische betekenis. Ze ondersteunden de Kantiaanse interpretatie van ervaring. Bewuste visuele gewaarwordingen zijn dan ook geen exacte reproducties van de waargenomen visuele objecten.
De neurofysiologie van kleurwaarneming.
anderhalve eeuw voor Helmholtz ontdekte Isaac Newton al dat wit zonlicht feitelijk bestaat uit een spectrum, waarvan de verschillende kleuren overeenkomen met verschillende golflengten. Kleurwaarneming is meer dan een kwestie van simpelweg het uit elkaar houden van de verschillende golflengten die we waarnemen. Er blijken complementaire kleuren te zijn en kunnen qua golflengte sterk uiteenlopende stimuli een identieke kleurwaarneming geven. Een andere belangrijke ontdekking was de vaststelling dat uit de primaire kleuren ook elke andere kleur samengesteld kan worden. Helmholtz theorie was dat de retina soorten lichtgevoelige receptorcellen bevat, die elk het sterkst reageren op 1 van de primaire kleuren en steeds minder reageren op lichtgolven naarmate die er sterker van verschillen. De zenuwen aan deze receptorcellen zouden bij stimulatie signalen doorgeven aan de hersenen. Hier is sprake van een verdere verfijning van Mullers wet van specifieke zenuwenergieën, omdat afzonderlijke zenuwen volgens dit inzicht niet alleen signalen van een bepaalde soort, maar ook van een specifieke kwaliteit overdragen. Omdat Thomas Young op een dergelijk idee was gekomen, wordt meestal de naam driekleurentheorie van Young Helmholtz gebruikt. Omdat kleuren nu meer werden gezien als producten van de menselijke zintuigen dan als eigenschappen van de fysieke werkelijkheid, erkende Helmholtz expliciet de overeenkomst met de Kantiaanse filosofie.
visuele waarneming
Het verschil tussen Helmholtz en Kant betrof de oorsprong van allerlei waarnemingsprocessen. Volgens Kants (nativist) theorie wordt ruimtelijke waarneming vooral bepaald door aangeboren intuïties en categorieën. Helmholtz (empirist)beschouwde sensatie als aangeboren, maar legde meer nadruk op de rol van leren en ervaring bij waarneming.
Locke erkende ook al dat iemand die blind geboren wordt maar later kan zien, eerst moet leren zien en concrete ervaringen moet opdoen.
Het onderscheidt ligt bij hoeveel en in welke mate.
Helmholtz erkende dat hij het nativisme nooit sluitend zou kunnen weerleggen, maar zijn strategie was alle waarneming te beschouwen als door ervaring verkregen. Experiment met beïnvloeding van ruimtelijke waarneming door vervormende bril. Eerst grepen ze mis naast voorwerpen daarna perceptuele aanpassing door proces onbewuste gevolgtrekking. onbewuste gevolgtrekkingen kunnen soms leiden tot onjuiste waarnemingen, zoals bij optische illusies.