4 waarnemingspsychologie Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Waarnemingspsychologie.

A

Het is niet nieuw, het inzicht dat observeren zonder te interpreteren lastig is, zo niet onmogelijk. Kant beargumenteerde tegen het einde van de achttiende eeuw al dat er een onderscheid is tussen de ‘noumenale’ wereld buiten ons en de ‘fenomenale’ wereld zoals wij deze ervaren. In tegenstelling tot de fenomenale wereld, is de noumenale wereld onkenbaar. De subjectieve ervaring wanneer wij iets waarnemen kan dus nooit worden gezien als objectieve weergave van de werkelijkheid. Terwijl een objectieve weergave van de buitenwereld buiten ons zicht ligt, is de geest die zorgt voor de verwerking van zintuiglijke ervaringen wel bestudeerbaar volgens Kant. Dit kan volgens hem echter nooit tot ‘echte’, ‘zekere’ kennis leiden.

Verscheidene onderzoekers na Kant maakten de rol van de menselijke geest bij waarneming tot onderwerp van hun wetenschappelijke studie en legden daarmee een basis voor de huidige psychologie. Enerzijds gingen wetenschappers als Helmholtz, Müller en Fechner in op de fysiologische basis van de menselijke geest bij zintuiglijke waarneming. Anderzijds werd dit idee verder uitgewerkt door gestaltpsychologen als Wertheimer, Koffka en Köhler die in hun onderzoek lieten zien hoe de geest onze waarneming organiseert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De ervarende en waarnemende geest: van Kant tot de Gestaltpsychologen

A

In de late 18e eeuw veranderde de teruggetrokken Duitse Filosoof Kant (1724-1804) in een kritisch denker, daartoe uitgedaagd door 1 van Lockes opvolgers David Hume (1711-1776)in de Britse associationistische school.
Als gevolg hiervan groeide een kliaat dat bevorderlijk was voor het wetenschapppelijk onderzoek van de geest en de nieuwe experimentele psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

David Hume’s associatie wetten van nabijheid en gelijkenis

A

Gebruikte ze om de logica van het concept causaliteit ter discussie te stellen. Het gebruik van het woord oorzaak impliceert een noodzakelijke relatie tussen veroorzakende en veroorzaakte gebeurtenissen, en suggereert dat we automatisch de noodzakelijkheid beseffen als we de gebeurtenissen waarnemen. Hume stelde dit uitgangspunt ter discussie. alles wat we ooit werkelijk weten, betoogde hij, is dat reeksen van gebeurtenissen plaatsvonden in het verleden en zich naar verwachting herhalen in de toekomst. Causaliteit is niets meer dan dat, een probalistische in plaats van een absolute grond.
praktisch gezien maakt dit geen verschil, maar voor een filosoof als Kant, die zich bezighield met de aard van menselijke kennis, was het een essentieel verschil. Als we geen werkelijke causaliteit kunnen kennen, wordt de logische onderbouwing van de wetenschap en het bestaan van kennis betwist. Hij stelde dat, aangezien causaliteit niet bewezen kan worden maar nietemin deel uitmaakt van onze ervaring, het om een aangeboren aandeel van de geest moet gaan. Hij veronderstelde 2 afzonderlijke werkelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het werk van Immanuel Kant is te beschouwen als een enorme omwenteling in onze opvattingen over hoe mensen de wereld waarnemen.

Welke omwenteling bedoelen we hier?

A

De omwenteling die Immanuel Kant veroorzaakte, kwam voort uit zijn standpunt dat de manier waarop wij de wereld zien, niet zozeer afkomstig is vanuit de wereld buiten ons, maar op die buitenwereld geprojecteerd wordt door ons begripsvermogen. Om dit duidelijk te maken, maakte hij onderscheid tussen de ‘noumenale’ werkelijkheid, en de ‘fenomenale’ werkelijkheid. De eerste verwijst naar objecten zoals die werkelijk zijn buiten ons, los van onze waarneming. Hij noemde dit ook wel de dingen ‘an sich’; zoals de dingen in zichzelf zijn. Deze ‘noumenale’ werkelijkheid prikkelt onze geest, maar is principieel niet kenbaar voor ons.

De ‘fenomenale’ werkelijkheid is de wereld zoals wij die subjectief ervaren. Deze wereld ontstaat nadat de ‘noumenale’ werkelijkheid onze zintuigen heeft geprikkeld en onze zintuigen en de perceptie door onze geest deze prikkels heeft geordend en gecategoriseerd. Wij nemen de wereld dus niet waar zoals deze is, maar zoals deze door ons begripsvermogen is geordend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Volgens Immanuel Kant is het enige dat wij over de wereld kunnen weten, dus eigenlijk hoe wij deze hebben geordend. Die ordening brengen wij aan door middel van intuïties en categorieën in ons begripsvermogen.

Geef zowel van die intuïties als van die categorieën een voorbeeld en leg uit hoe die betrekking hebben op de noumenale en op de fenomenale wereld.

A

Van die intuïties hebben we er twee, namelijk ‘tijd’ en ‘ruimte’. Dat zijn intuïties die onze geest onmiddelijk en automatisch toepast op onze ruwe ervaring. Daarna projecteert onze geest op die ervaring categorieën in termen van kwaliteiten, kwantiteiten en relaties die objecten beschrijven. Een voorbeeld is het principe van oorzakelijkheid. Dit principe beschrijft een specifieke relatie tussen objecten en dringt zich aan ons op in onze ervaring van de wereld.

Het is belangrijk om te begrijpen dat deze begrippen uitsluitend betrekking hebben op de fenomenale wereld, niet op de noumenale wereld. Wij ervaren de wereld in termen van tijd, ruimte en oorzakelijkheid, maar dat wil niet zeggen dat de wereld ook daadwerkelijk zo is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Met deze stellingname legde Immanuel Kant in wezen een belangrijk fundament voor de psychologie, want hij plaatste ons begrip over de menselijke waarneming in het centrum van de wetenschappelijke aandacht.

Leg uit waarom dit wetenschappelijk begrip over de menselijke waarneming zo belangrijk is volgens Kant. Geef daarbij ook aan hoe hij dacht over de haalbaarheid van dit project?

A

Met het onderscheid tussen de ‘noumenale’ en ‘fenomenale’ wereld maakte Kant duidelijk dat de wereld zoals deze echt is, principieel verborgen is voor ons. Daarop kunnen wij dus geen wetenschap bedrijven. De enige wereld die wij kunnen onderzoeken is de wereld zoals wij die ervaren.

Met die stelling wordt het heel belangrijk om goede kennis te hebben over de manier waarop wij de wereld begrijpen, want dat begripsvermogen is bepalend voor de ‘fenomenale’ wereld. Psychologie, als de studie van het menselijk vermogen om de wereld te begrijpen, is dus fundamenteel voor het wetenschappelijk bedrijf.

Tegelijkertijd meende Immanuel Kant dat een systematische studie van het menselijk begripsvermogen praktisch onhaalbaar was. Het zou in elk geval nooit een studie worden die de status van een echte wetenschap zou verdienen. Daarvoor zijn mentale fenomenen ongeschikt, omdat ze niet meetbaar zijn in een ruimtelijke dimensie, te vluchtig zijn om langdurig te observeren, niet experimenteel gemanipuleerd kunnen worden, en dus niet mathematisch beschreven en geanalyseerd kunnen worden.
Hoewel psychologie in zijn tijd nog niet bestond, sloot Immanuel Kant dus eigenlijk uit dat het ooit als wetenschappelijke discipline zou bestaan. In de komende opdrachten zullen we zien dat er na hem filosofen en wetenschappers kwamen die daar heel anders overdachten en wel poogden om een wetenschappelijke studie te maken van ons vermogen om de wereld te ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wet van specifieke zenuwenergieën

A

in de eeuw na Kant onderzochten wetenschappers echter zintuiglijke processen waarbij ze zich richtten op allerlei situaties waarin bewuste ervaring duidelijk verschilt van de ‘objectieve’ externe stimuli. In het licht van Kants filosofie waren deze verschillen te interpreteren als het effect van een creatieve kracht, te vergelijken met de Kantiaanse geest. Een optische illusie is een voorbeeld van een dergelijk verschil.
Een belnagrijke ontdekking was verder dat neurofysilogen de wet van specifike engergieën ontdekten, die stelt dat elke zintuigzenuw slechts 1 soort zintuiglijke informatie overbrengt . Opgesteld door Charles Bell maar de implicaties ervan door Johannes Müller, in de jaren 1830.
De directe bron van zintuiglijke ervaring was niet slechts de externe werkelijkheid, maar de wisselwerking tussen een zintuigstelsel en de externe werkelijkheid.
Natuurwetenschappers tonnden het nut van het beschrijven van een fysieke werkelijheid die bestaat uit, krachten ,golven en energieen, hoewel niet direct waarneembar met zintuigen wel indirect waarneembaar met door nieuwe technieken en meetapparatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hermann Helmholtz was een van de eersten die een wetenschappelijke psychologie op een fysiologische basis probeerde op te richten. Om dit te bereiken probeerde hij van psychologische processen, en in het bijzonder van de waarneming, zo goed mogelijk te achterhalen hoe die waren gebaseerd op de fysiologie. Hiertoe verwierp hij een toen toonaangevende doctrine over levende organismen.

Welk doctrine verwierp Helmholtz, en wat bood hij als alternatief? Beschrijf beide posities en benadruk daarbij de verschillen.

A

De doctrine die werd verworpen door Helmholtz en zijn medestanders, was het vitalisme. Deze doctrine stelde dat alle levende organismen een niet-fysieke levenskracht bezitten die essentieel is voor het bestaan. Volgens het vitalisme is deze levenskracht van dusdanige aard dat deze zich niet laat bestuderen met wetenschappelijke methoden.

Het stoorde Helmholtz en zijn medestanders dat fysiologie als wetenschappelijk studie werd beperkt door een soort metafysische levenskracht. Ze boden een alternatieve doctrine: het fysiologisch mechanisme. Deze doctrine stelde dat alle fysiologische processen uiteindelijk te herleiden zijn tot natuurkundige en scheikundige processen, ook de zogenaamde levenskracht. Sommige processen waren hoogstens zo complex dat ze op dat moment nog buiten het begrip van de natuurkunde en scheikunde vielen, maar dat was slechts een kwestie van tijd. Uiteindelijk zou blijken dat ook die processen waren te onderzoeken en te herleiden tot onderliggende natuurkundige en scheikundige processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Deze verwerping van het vitalisme is niet alleen belangrijk voor fysiologisch onderzoek, maar minstens zo belangrijk voor de psychologie.

Waarom was de verwerping van het vitalisme zo belangrijk voor het ontstaan van een wetenschappelijke psychologie?

A

Door te stellen dat alle fysiologische processen uiteindelijk te herleiden waren tot natuurkundige en scheikundige processen, werden alle restricties op wetenschappelijk onderzoek naar levende materie opgeheven. Hierdoor kon de levenskracht die principieel buiten het bereik van de wetenschap lag, worden verworpen en kwam er ruimte om op natuurkunde geïnspireerd onderzoek te doen naar zaken als waarneming en ervaring. Daarmee werd een natuurwetenschappelijke psychologie mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Merk op dat Helmholtz hiermee niet alleen het vitalisme verwierp, maar ook tornde aan de positie die Immanuel Kant eerder had ingenomen. Hij deed dit onder andere door in zijn onderzoek naar de menselijke waarneming onderscheid te maken tussen sensatie en perceptie.

Welke positie van Kant bestreed Helmholtz door dit onderscheid tussen sensatie en perceptie te maken, en hoe toonde hij zijn gelijk aan?

A

Door dit onderscheid bestreed Helmholtz het nativisme van Kant. Kant had eerder beweerd dat het menselijk begripsvermogen een aangeboren vermogen was dat werd gebruikt om de wereld te ervaren en te begrijpen. Helmholtz deelde dit begripsvermogen nu op in sensatie - waarvan hij erkende dat het een aangeboren vermogen was om ruwe ervaringen op te doen - en perceptie - waarvan hij stelde dat het hoofdzakelijk een aangeleerd vermogen was om die ruwe ervaringen te ordenen.

Hij liet dat onder andere zien door de visuele sensaties van proefpersonen te verstoren met specifieke lenzen, en aan te tonen dat hun perceptuele vermogens zich na verloop van tijd aan deze verstoring aanpasten, zodat hun ervaring van de wereld het effect van de verstoring als het ware te boven kwam.

In weerwil van de oorspronkelijke positie van Immanuel Kant liet Helmholtz dus zien dat een op de natuurwetenschappen gebaseerde studie van ons waarnemingsvermogen wel degelijk mogelijk was, en al doende liet hij zien dat ons begripsvermogen niet louter aangeboren is, maar zich ook aanpast aan de ruwe ervaringen die zich aan ons opdringen. Daarmee is het fundamentele punt van Kant, dat de noumenale wereld onkenbaar is, niet weerlegd, maar is wel duidelijk geworden dat we er meer over kunnen zeggen dan hij veronderstelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hermann Helmholz (1821-1894)

A

Ontpopte zich al jong tot een veelbelovend wetenschapper. Hoewel vooral geínteresseerd in fysica, ging hij geneeskunde studeren. Hij volgde fysiologie bij Johannes Müller (1801-1858), een steunpilaar van de wet van specifieke zenuwenergieën (vitalisme). Verder raakte hij onder meer bevriend met Emil du bois- Reymond (1818-1896), met wie hij samenwerkte bij het vaststellen van de fysische aard van zenuwimpulsen. (fysiologisch mechanisme)
Als legerarts voerde Helmoltz eperimenten uit waarbij hij vaststelde dat gewone chemische reacties alle fysische activiteit en warmte van een levend organisme kunnen voortbrengen, maar niet noodzakelijk doen.
Hij concludeeerde op basis van de wet van behoud van energie dat een perpetuum mobile nooit zou kunnen bestaan en deze wet/fysisch principe op alle tot dan toe organische processen van toepassing is/de fysiologie.
Na zijn benoeming tot hoogleraar fysiologie deed Helmholtz onderzoek dat grote gevolgen had voor zowel de neurologie als de psychologie, namelijk naar de snelheid van zenuwsignalen. Samen met Reymond eerste onderzoek naar variatie in reactietijd; de tijd die verloopt tussen een stimulus en een specifieke respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Helmholtz over het menselijk gezichtsvermogen

A

Fysische studies beschouwen het oog als een optisch instrument dat licht uit de buitenwereld afbeeldt op de retina. Fysiologische analyses betreffen de vraag hoe een beeld op de retina wordt overgebracht naar het brein, resulterend in de bewuste gewaarwording van licht. Psychologisch onderzoek gaat een stap verder en richt zich op de vraag hoe lichtsensaties worden omgezet in betekenisvolle waarnemingen van afzonderlijke objecten en gebeurtenissen.
-Sensaties betreffen hierbij een bewuste ervaring, waarvoor geen kennis of ervaring nodig is.
-Percepties zijn daarentegen interpretaties van sensaties.
Helmholtz zag de omzetting van beeld naar gewaarwording van licht en kleur als een fysiologisch proces en de omzetting van sensaties naar percepties als een psychologisch proces, afhankelijk van leren en ervaring. Hij zag beide processen als voorbeelden van het soort creatieve activiteiten van de geest die Kant veronderstelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fysieke eigenschappen van het oog

A

Helmholtz beschreef het oog als het ware het een optisch instrument met een systeem van hoornvlies en lens dat inkomende lichtstralen afbeeldt op de retina. De lens zorgt daarbij voor accommodatie van het oog aan de waargenomen objecten. Het viel hem echter ook op dat vrijwel alle fysieke eigenschappen van het oog tekortkomingen hebben. Zo beperkt de maximale scherpte zich tot dat deel van ons beeld dat op de fovea valt, een klein deel van de retina, worden kleuren niet perfect gereproduceerd op de retina en ontstaat visuele vervorming door onvolledige lichtbreking in de ogen. De meest bijzondere tekortkoming is de blinde vlek, het gedeelte van de retina dat geen lichtgevoelige cellen bevat.
Voor Helmholtz hadden deze visuele tekortkomingen zowel filosofische als praktische betekenis. Ze ondersteunden de Kantiaanse interpretatie van ervaring. Bewuste visuele gewaarwordingen zijn dan ook geen exacte reproducties van de waargenomen visuele objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De neurofysiologie van kleurwaarneming.

A

anderhalve eeuw voor Helmholtz ontdekte Isaac Newton al dat wit zonlicht feitelijk bestaat uit een spectrum, waarvan de verschillende kleuren overeenkomen met verschillende golflengten. Kleurwaarneming is meer dan een kwestie van simpelweg het uit elkaar houden van de verschillende golflengten die we waarnemen. Er blijken complementaire kleuren te zijn en kunnen qua golflengte sterk uiteenlopende stimuli een identieke kleurwaarneming geven. Een andere belangrijke ontdekking was de vaststelling dat uit de primaire kleuren ook elke andere kleur samengesteld kan worden. Helmholtz theorie was dat de retina soorten lichtgevoelige receptorcellen bevat, die elk het sterkst reageren op 1 van de primaire kleuren en steeds minder reageren op lichtgolven naarmate die er sterker van verschillen. De zenuwen aan deze receptorcellen zouden bij stimulatie signalen doorgeven aan de hersenen. Hier is sprake van een verdere verfijning van Mullers wet van specifieke zenuwenergieën, omdat afzonderlijke zenuwen volgens dit inzicht niet alleen signalen van een bepaalde soort, maar ook van een specifieke kwaliteit overdragen. Omdat Thomas Young op een dergelijk idee was gekomen, wordt meestal de naam driekleurentheorie van Young Helmholtz gebruikt. Omdat kleuren nu meer werden gezien als producten van de menselijke zintuigen dan als eigenschappen van de fysieke werkelijkheid, erkende Helmholtz expliciet de overeenkomst met de Kantiaanse filosofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

visuele waarneming

A

Het verschil tussen Helmholtz en Kant betrof de oorsprong van allerlei waarnemingsprocessen. Volgens Kants (nativist) theorie wordt ruimtelijke waarneming vooral bepaald door aangeboren intuïties en categorieën. Helmholtz (empirist)beschouwde sensatie als aangeboren, maar legde meer nadruk op de rol van leren en ervaring bij waarneming.
Locke erkende ook al dat iemand die blind geboren wordt maar later kan zien, eerst moet leren zien en concrete ervaringen moet opdoen.
Het onderscheidt ligt bij hoeveel en in welke mate.
Helmholtz erkende dat hij het nativisme nooit sluitend zou kunnen weerleggen, maar zijn strategie was alle waarneming te beschouwen als door ervaring verkregen. Experiment met beïnvloeding van ruimtelijke waarneming door vervormende bril. Eerst grepen ze mis naast voorwerpen daarna perceptuele aanpassing door proces onbewuste gevolgtrekking. onbewuste gevolgtrekkingen kunnen soms leiden tot onjuiste waarnemingen, zoals bij optische illusies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Helmholtz nalatenschap

A

om 2 redenen 1 van de belangrijkste pioniers van de geschiedenis.
1 hij hielp inzien dat neurologische processen die aan mentale functies ten grondslag liggen, onderwerp van laboratoriumonderzoek kunnen zijn.
2 hij droeg met zijn geïntegreerde fysische, fysiologische en psychologische onderzoeken, bij aan de ontwikkeling van een wetenschappelijke begripsvorming van de Kantiaanse “geest”. Die was niet langer een metafysische identiteit, maar bleek te werken volgens kloppende en mechanistische principes.
Veel van Helmholz ideeën en theorieën worden nog steeds geaccepteerd. Nu wordt echter ook aanvaard dat kleurervaring niet eindigt bij kegeltjes, de receptorcellen op de retina. Een jongere tijdgenoot Ewald Hering (1834-1918) onderstreepte het belang van kleurnabeelden. Die suggereren volgens Hering het bestaan van een tegengesteld proces. Zijn bevindingen maken de 3 kleurentheorie niet ongedaan, maar maken wel duidelijk dat die niet het hele verhaal van kleurinzicht vertelt.
Helmholtz ideeën mbt waarneming en onbewuste gevolgtrekking hebben meer wijzigingen ondergaan. Niemand ontkent dat veel van onze waarneming aangeleerd is, maar het relatief extreme empirisme van Helmholtz werd ter discussie gesteld door experimenten van Eleanor Jack Gibson (1910-2002) en haar collega Richard Walk. Zij stelden vast dat jonge dieren en menselijke baby’s een schijnafgrond systematisch vermijden, wat suggereert dat zelfs zeer jonge proefpersonen in staat zijn tot dieptewaarneming, zonder de ervaring die daar volgens Helmholtz voor nodig is.
Toch hebben Helmholtz theorieën nog steeds veel invloed op pychologische experimenten.

17
Q

Fechner en de psychofysica

A

Net als Helmholtz was Gustav Theodor Fechner (1801-1887) geïnteresseerd in fysica en fysiologie, en kwam hij bij de psychologie uit door zijn onderoek van de relatie tussen de externe werkelijkheid en iemands bewuste of fenomenale ervaring daarvan. Fechner had ook dezelfde ideeën over de omzetting van fysieke stimuli naar bewuste sensatie en waarneming. Toch verschilden ze in hun reactie op belangrijke intellectuele ontwikkelingen van die tijd.

18
Q

Fechners jonge jaren

A

familie van Lutherse predikanten, sterke filosofische e religieuze interesse. Studeerde geneeskunde, expert electriciteit en uiteindelijk hoogleraar fysica. Daarnaast hield hij zich bezig met het bestuderen van de natuurfilosofie, een wat mystieke en semiwetenschappelijke beweging. Hij zag die als een tegenhanger van het opkomend materialisme, dat samenging met een toenemende acceptatie van fysiologische mechanismen en een mechanistisch wereldbeeld. Hoewel hij de wetenschappelijke betekenis ervan erkende, zag hij er ook een afstompende deprimerende doctrine in.
Fechner raakte geobsedeerd door de vraag of de natuur, of de wereld een ziel heeft, 2 opvattingen naast elkaar gezet.
De materialistische opvatting nachtvisie genaamd, beschouwde het universum als een dode entiteit, waarin leven en bewustheid slechts incidentele en voorbeschikte bijproducten van mechanistische wetten zijn.
de andere opvatting, dagvisie genoemd, wortelt in Leibniz monadologie en ziet bewustheid als een wezenlijk kenmerk van een bzield universum, waarin mechanistische wetten slechts een gedeeltelijk zicht op de werkelijkheid bieden. Fechner voelde zich thuis bij de tweede opvatting, maar hield er zijn twijfels bij. een mentale strijd tot in 1850 hij getroffen werd door een voorbeeld van harmonie tussen deze 2 werelden. hij zag zijn nieuwe inzicht als een bevestiging van de dagvisie. het betrof de relatie tussen subjectief ervaren intensiteit van verschillende soorten stimuli, en hun feitelijke objectieve en natuurkundig gemeten sterkte.

19
Q

Net als Hermann Helmholtz worstelde ook Gustav Fechner met de door Immanuel Kant opgeworpen kloof tussen de onbereikbare noumenale wereld en de fenomenale wereld die wij ervaren. Ook hij begon met een brede interesse voor fysica en fysiologie, maar raakte steeds meer geinteresseerd in de samenhang met psychische verschijnselen, en ontwikkelde uiteindelijk een geheel nieuwe wetenschappelijke discipline.

Hoe noemde Gustav Fechner deze nieuwe benadering? Geef ook een korte beschrijving van het doel van deze nieuwe wetenschappelijke discipline.

A

De benadering noemde Gustav Fechner de psychofysica. Die term is letterlijk te zien als een samentrekking van de worden psyche of psychologie en fysica. Het is dus de fysische, ofwel natuurkundige benadering van psychische fenomenen. Het doel van deze benadering was dan ook om de relatie tussen de externe wereld en onze subjectieve ervaring daarvan zo nauwkeurig mogelijk uit te drukken.

20
Q

Fechner wilde dus onderzoeken wat de relatie was tussen de wereld en onze ervaring van de wereld.

Beschrijf kort hoe Fechner deze relatie onderzocht, en leg daarbij de termen ‘absolute drempelwaarde’ (absolute threshold) en ‘jnd’ (just noticable difference) uit

A

Fechner onderzocht de relatie tussen de externe wereld en onze ervaring door mensen een stimulus te presenteren (bijvoorbeeld een lichtbron). Van die stimulus stelde hij de natuurkundige intensiteit vast, en onderzocht hij vervolgens wat de subjectieve intensiteit was waarmee die stimulus werd waargenomen.

Hierbij vielen hem drie zaken op. Ten eerste bleek dat heel zwakke stimuli helemaal niet opgemerkt werden. Als de natuurkundige intensiteit van stimulus dus onder een bepaalde absolute drempelwaarde zit, is de subjectieve intensiteit nul (ofwel, dan nemen wij niets waar) ook al is er wel sprake van een heel zwakke stimulus.

Ten tweede viel hem op, als hij de natuurkundige intensiteit van stimulus een beetje versterkte, dat mensen dit niet altijd merkten. De toename van de natuurkundige intensiteit moest dus van een bepaalde omvang zijn, voordat dit werd opgemerkt door mensen. Dit noemde hij de ‘just noticeable difference’, het ‘net merkbare verschil’, ook wel afgekort naar jnd.

Tot slot merkte hij dat dit jnd niet continu was. Integendeel, naar mate een stimulus sterker werd, werd het jnd groter. Met andere woorden: als een lichtbron heel zwak is, dan hoeft deze maar een klein beetje sterker te worden om het verschil te merken, maar als de oorspronkelijke bron heel fel is, dan moet deze heel veel intenser worden voordat we nog verschil merken.

21
Q

Generiek gesproken zou je kunnen zeggen dat Fechner dus ontdekte dat de fenomenale wereld niet een-op-een gerelateerd was aan de noumenale wereld. Als we weinig van iets hebben, hoeft er maar een klein beetje extra bij te komen om het te merken, terwijl als er heel veel van iets is, dan moet er heel veel bij voor we het verschil zien.

Kunt u een paar hedendaagse subjectieve ervaringen bedenken waar deze wetmatigheid ook lijkt op te gaan?

A

Hier zijn natuurlijk allerlei antwoorden denkbaar, maar zowel buitensporige inkomens, als geluidsoverlast door muziek zou als voorbeeld kunnen dienen.

Iemand die weinig geld verdient zal een kleine toeslag op het salaris snel merken in de portemonnee. Voor iemand met een stevig salaris, zal diezelfde kleine toeslag maar weinig betekenen, omdat die op het toch al riante inkomen weinig verschil maakt. Voor zo iemand is de jnd dus veel groter, dan voor iemand met weinig geld.

Op een vergelijkbare manier zou je na kunnen denken over het ontstaan van geluidsoverlast. Iemand die gewend is om zijn muziek op een laag volume te luisteren en af en toe voor de kick de boel wat harder zet, heeft maar weinig nodig om die kick te ervaren. Niemand zal daar last van hebben. Voor iemand die toch al gewend is om muziek op een hoog - maar voor de buren dragelijk - volume te consumeren, is echter meer nodig voor die kick. Om duidelijk te merken dat de muziek harder staat, zal er een behoorlijk aantal decibellen bij moeten, met serieuze geluidsoverlast tot gevolg. Voor de laatste persoon is de jnd dus een stuk groter omdat de beginwaarde een stuk hoger ligt dan bij de eerste persoon.

22
Q

Ernst Heinrich Weber (1795-1878)

A

Weber had onderzoek gedaan naar het menselijke vermogen om voorwerpen te onderscheiden die hetzelfde leken maar een verschillend gewicht hadden. hij stelde vast dat het net waarneembare verschil (jnd) bij deze taak altijd neerkwam op ongeveer 0.03 van de eerste van de 2 gewichten. Hij vermoedde dat voor elk zintuig een constant verhoudingsgetal kon worden vastgesteld maar kon dit niet bewijzen.
Fechner kreeg hiermee een handreiking hoe hij empirisch de intrinsieke harmonie kon aantonen tussen het fysische en psychologische. je kunt dan de laagste intensiteit van een stimulus, gebruiken als nulpunt op een schaal van psychologische intensiteit. Fechner noemde deze waarde de absolute drempel.
Fechner zag in dat de relatie (curve met een constant toenemende hellingshoek) tussen fysische en subjectieve stimulusintensiteit voor veel verschillende zintuigen kan worden uitgedrukt in een wiskundige formule die stelt dat de subjectieve intensiteit S gemeten in eenheden jnd, altijd gelijk is aan het lagaritme van de fysische intensiteit Pmaal een constante k, die varieert per zintuig. Fechner noemde de formule S=k log P de wet van WEber, maar ze wordt nu meestal de wet van Fechner gemoemd.
kritiek; formule slechts bij benadering accuraat.
vele jaren na Fechner zijn dood ontdekte S.Smith Stevens (1906-1973) dat bij een paar soorten stimulatie de s sneller toeneemt dan de p itt de Wet van Fechner en Weber. De machtwet van Stevens stelt dat S een functie is van P tot een bepaalde macht, maal een constante S=KPn Als de macht n kleiner is dan 1 is het wet fechner. macht groter dan 1 dan is de formule ook toepasbaar op stimuli zoals electrische schokken.
ook dit bevestigd de degelijkheid van Fechner zijn oorspronkelijke idee en het gedachtegoed van Helmholtz en Fecvhner effende de weg voor eennieuwe discipline van experimentele psychologie, die tot ontwikkeling kwam door een jongere collega, namelijk Wilhelm Wundt.

23
Q

Je zou kunnen zeggen dat zowel Hermann Helmholtz als Gustav Fechner probeerden te laten zien dat de Kantiaanse kloof tussen de noumenale wereld en de fenomenale wereld wel degelijk overbrugbaar was. Van gestaltpsychologen als Max Wertheimer, Kurt Koffka en Wolfgang Köhler zou je juist het tegenovergestelde kunnen beweren.

Leg van beide partijen uit waarom zij gezien kunnen worden als respectievelijk een weerlegging en een bevestiging van het standpunt van Immanuel Kant.

A

Hermann Helmholtz en Gustav Fechner onderzochten de relatie tussen de externe wereld en onze ervaring daarvan en benadrukten daarbij de mate waarin onze ervaring bepaald wordt door de prikkeling vanuit de buitenwereld. Hiermee gaan zij in tegen Kant die juist beweerde dat deze ruwe ervaring uit de noumenale wereld voor ons principieel onkenbaar is. Helmholtz toonde echter aan dat onze zintuigen zich kunnen aanpassen op basis van ervaring. De organisatie van onze waarnemingen is dus niet louter aangeboren, maar gebeurt ook deels op basis van leerprocessen. Daarnaast toonde Fechner aan dat er regelmatigheden zijn tussen de natuurkundige werkelijkheid en onze subjectieve waarneming daarvan. Die relatie was weliswaar niet een-op-een, maar er was wel sprake van een regelmatige samenhang. De noumenale wereld lijkt dus meer toegankelijk dan Kant veronderstelde.

De gestaltpsychologen benadrukten juist precies het tegenovergestelde punt. Zij lieten met hun onderzoek zien hoe onze spaarzame en onvolledige ruwe ervaringen vanuit onze cognitie worden aangevuld en geïnterpreteerd als een volledig beeld van de wereld. Simpele principes als nabijheid van stimuli, overeenkomstigheid van stimuli, opeenvolging van stimuli, maken dat wij complexe figuren en beweging zien waar deze helemaal niet door onze zintuigen zijn opgevangen. Deze gestaltprincipes zou je kunnen interpreteren als kantiaanse categorieën die ons helpen de ruwe ervaringen uit de noumenale wereld te ordenen tot een fenomenale wereld die wij kunnen begrijpen.

24
Q

De discussie rondom het onderscheid van Immanuel Kant lijkt allesbehalve een uitgemaakte zaak. Sommige wetenschappers lijken het tegendeel van zijn standpunt te benadrukken, andere laten juist zien dat er een punt van waarheid in zit.

Hoe denkt u nu, na bestudering van deze studietaak, zelf over dit vraagstuk? Had Kant gelijk, of niet?

A

Op deze vraag zijn waarschijnlijk evenveel antwoorden te verzinnen als mensen die hem proberen te beantwoorden.

In strikte zin had Immanuel Kant natuurlijk wel een heel belangrijk inzicht: we kunnen nooit zeker weten of we de wereld echt waarnemen zoals deze is. Wij hebben alleen onze eigen ervaring en kunnen enkel aannemen dat deze overeenkomt met de noumenale wereld. Dit betekent echter niet dat wij helemaal niets over die noumenale wereld kunnen zeggen. Het onderzoek van wetenschappers als Helmholtz en Fechner laat zien dat er een regelmatige samenhang is tussen de wereld en onze ervaring, en dat de input uit de noumenale wereld niet alleen maar een ruwe grondstof is voor ons begrip, maar daar ook medebepalend voor is.

Bovendien zou je op basis van de evolutietheorie kunnen zeggen dat het heel onwaarschijnlijk is dat we zijn uitgerust met een begripsvermogen dat totaal niet aansluit bij de wereld. Veel van ons vermogen om de wereld te leren kennen zal dan misschien aangeboren zijn, het is wel op zo’n manier aangeboren dat het ons de wereld laat zien zoals die is, of op zijn minst zoals die relevant is voor ons. Daar zou iemand als Kant echter altijd tegen in kunnen brengen dat ook die redenering weer gebaseerd is op de aanname dat de evolutietheorie daadwerkelijk betrekking heeft op de noumenale wereld. Als die aanname niet klopt, valt de redenering in het water en heeft Kant in de basis weer gelijk.

Wat we dus vooral van Kant kunnen leren is dat we altijd moeten blijven twijfelen aan onze indrukken van de wereld, omdat we niet met zekerheid kunnen stellen dat deze indrukken kloppen, en dat we dus bescheiden moeten zijn over het waarheidsgehalte van de theorieën die we op die indrukken baseren.
Met deze Kantiaanse relativering van onze wetenschappelijke vermogens zijn we aan het eind gekomen van deze studietaak, en kunt u gaan kijken naar het werk van degene die meestal wordt aangewezen als de eerste echte grondlegger van de psychologie: Wilhelm Wundt.

25
Q

Gestaltpsychologie

A

richt zich op de manieren waarop de geest ervaringen en waarnemingen indeelt in georganiseerde gehelen die meer zijn dan de som van hun delen.
In 1890 schreef de Oostenrijkse psycholoog Christian von Ehrenfelds (1859-1932) over perceptuele Gestaltqualitäten die niet verder opgedeeld kunnen worden in afzonderlijke zintuiglijke componenten, maar besloten zitten in de totale configuratie van objecten of ideeën.
De implicaties hiervan werden pas verder onderzocht door een voormalige student van Ehrenfelds, Max Wertheimer (1880-1943), mbv 2 jongere collega’s Kurt Koffka (1886-1941) en Wolfgang Köhler (1887-1967). Zij zijn gedrieën de oprichters van de beweging van de Gestaltpsychologie.
inspiratie in onderzoek naar optische illusie van schijnbare beweging (oa phi fenomeen): het waarnemen van continue beweging bij het bekijken van een opeenvolging van iets verschillende afbeeldingen. verschillende fysische stimuli lijken een identieke bewuste ervaring te geven, wat erop duidt dat een deel van het waarnemingsproces zich op een dieper niveau afspeelt, en dat het waarnemen van beweging van stilstaande beelden plaatsvindt door hogere breinprocessen.
Vanuit dit perspectief weze de psychologen erop dat waarneming altijd gebeurt met een opdeling van figuur en grond. De figuur is het geheel dat bewust wordt gezien, de grond is de achtergrond waartegen het fuguur afsteekt. Figuur kan niet zonder grond, en we kunnen figuur en grond nooit bewust gelijktijdig zien. Wel kunnen figuur en grond gelijktijdig wisselen. De gehelen (gestalts) in ons waarnemingsveld veranderen voortdurend, maar elk is altijd slechts zichtbaar als deel van het gehele veld. Wertheimer, Koffka en Köhler onderstreepten verder dat Gestalts de waarnemingsvelden waarin zij zich voordoen versimpelen en organiseren, volgens gestaltprincipes van nabijheid en gelijkenis. ook van toepassing op andere zintuigen. ze verhelderden de Kantiaanse notie van een creatieve en omvormende geest meer dan Helmholtz en Fechner dat deden, en leverden daar indrukwekkend veel bewijs voor.

26
Q

Implicaties en verspreiding van de Gestaltpsychologie.

A

De pioniers vande Gastaltpsychologie voorzagen de verschrikkingen van het naziregime en vluchtten naar de VS Daar leverden ze een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de Amerikaanse psychologie. Koffka vormde een sterk tegenwicht tegen het dominerende behaviorisme. Köhler en Wertheiemr breidden de gestaltprincipes uit van sensatie en eptie naar leren en denken. Köhler stelde dat leren alles te maken heeft met inzicht. Wertheimer sloot hierbij aan met zijn analyse van het creatieve menselijke denken.Hij raakte bevriend met en was van grote invloed op Abraham Maslov.
Köhler probeerde psychologische bevindingen te integreren met nieuwe ontwikkelingen in de fysica. Hij merkte op dat het oude Newtoniaanse verklaringsmodel in termen van afzonderlijke delen niet meer voldeed, en dat krachtenverdelingen en krachtenvelden verondersteld moesten worden. Hypothese van psychofysisch isomorfisme: volgens welke psychologische feiten en de daaraan ten grondslag liggende breinprocessen weliswaar niet identiek zijn, maar wel in al hun kenmerken op elkaar lijken.
Deze gedachte werd ondersteund door de Duitse neuroloog Kurt Goldstein (1878-1965), die zich ontwikkelde tot expert in de behandeling van hersenletsel en stond voor een holistische organismische theorie volgens welke de hersenen als een geheel moet worden beschouwd, dat het welzijn en de zelfactualisatie van het hele organisme bevordert. Köhler en Goldstein zetten hiermee de antilocalisationistische traditie van flourens, Franz en Lashley voort.
De als Gestaltpsycholoog opgeleide Kurt Lewin (1890-1947), stelde dat iedereen in een eigen en uniek psychologisch veld of levensruimte leeft,de totaliteit van iemands fysieke en sociale omgevingen, zoals die worden waargenomen, en van iemands voortdurend veranderende motieven en handelingen, of locomotie. Deze factoren combineren tot krachten of vectoren, die in combinatie iemands gedrag bepalen.
Hij deed 1 van de eerste experimentele studies in de sociale psychologie effecten van autoritair danwel democratisch leiderschap op groepsgedrag.
Ook Ash, Allport en Neisser werden beïnvloedt door gestallt.
De invloed strekte zich uit tot de sociale, persoonlijkhieids, humanistische en cognitieve psychologie.