6 evolutieleer Flashcards
evolutieleer
Tot halverwege de negentiende eeuw werd er niet of nauwelijks aan getwijfeld dat de mens de kroon op het werk van de schepping is, in alle opzichten onveranderlijk anders en beter dan dieren. Totdat Charles Darwin in 1859 een revolutie teweegbracht met zijn evolutieleer. Mensen zijn niet zo heel anders dan dieren en ook niet vanaf het begin onveranderlijk, stelde hij vast. Ze hebben zich ontwikkeld uit dezelfde oervorm waaruit ook alle andere levensvormen zijn voortgekomen. En het mechanisme dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van die talloze verschillende levensvormen over miljoenen jaren, heet natuurlijke selectie.
Darwin (1809-1882) kwam op het spoor van zijn evolutieleer door zijn deelname aan de bijna vijf jaar durende expeditie van het schip de Beagle tussen 1831 en 1836. Als jonge natuuronderzoeker deed hij tijdens die expeditie talloze biologische en geologische waarnemingen, verzamelde en bestudeerde duizenden exemplaren van planten, dieren en fossielen en deed overal nauwgezet verslag van. Zijn ervaringen overtuigden hem ervan dat de wereld, en het leven daarop, zich langs geleidelijke weg gedurende miljoenen jaren moest hebben ontwikkeld. En dat alles dus niet in zes dagen was gemaakt door een schepper, zoals in de Bijbel staat.
Het duurde nog ruim twintig jaar van nader onderzoek voordat Darwin het aandurfde om zijn bevindingen naar buiten te brengen in een boek dat meteen een hevige discussie binnen en buiten de wetenschap veroorzaakte. Maar nadat de storm was geluwd, kreeg zijn theorie een enorme invloed op vele wetenschappelijke disciplines, waaronder de psychologie. En op het denken van mensen over zichzelf en de samenleving.
Charles Darwin zou niet de beroemdheid zijn geworden die hij nu is als hij niet was meegegaan op de expeditie met de Beagle. En hij was oorspronkelijk niet eens de aangewezen persoon om die reis te gaan maken.
Beschrijf in grote lijnen het leven van Charles Darwin voordat hij als natuuronderzoeker inscheepte op de HMS Beagle. Maak daarbij duidelijk hoe toevallige omstandigheden de jonge Darwin tot natuuronderzoeker maakten.
Als kind uit een welgestelde familie was Charles Darwin (1809-1882)geen ijverige leerling op school, als student bepaald geen studiebol. Hij besteedde zijn tijd liever aan zwerftochten door de natuur waar hij (vaak samen met vrienden) alles aan planten en dieren verzamelde wat maar mogelijk was. Dat was zijn echte passie. (zijn grootvader erasmus darwin was een groot intellectueel en stelde zelfs een vroege evolutietheorie op die gebrek aan bewijs had)
Zijn academische loopbaan wilde niet echt vlotten. Hij brak een studie medicijnen in Edinburgh af, maar leerde er wel de vaardigheid van de taxidermie – het prepareren en opzetten van dode dieren – die hem later van pas zou komen. Vervolgens begon hij in Cambridge aan een opleiding om geestelijke te worden, met het vooruitzicht dat hij in een eigen parochie genoeg tijd over zou hebben voor zijn liefhebberij.
Zijn enthousiasme voor de natuur werd tijdens zijn studie steeds serieuzer, en trok de aandacht van twee professoren in de botanie en de geologie, Henslow en Sedgwick, die hem stimuleerden en met wie hij op veldonderzoek mocht. Ze waren goede docenten, hun wetenschappelijke inzichten waren wel gekleird door kerkelijk conservatisme en stelden zij zich op tegen evolutionaire ideeën.
Enkele maanden nadat Darwin in 1831 zijn bacheloropleiding had afgerond, droeg Henslow hem voor om in zijn plaats mee te gaan als natuuronderzoeker met een expeditie van twee jaar met de HMS Beagle. Dat stuitte aanvankelijk op weerstand van Darwin senior die de reis van zijn zoon moest betalen en vreesde dat deze onderneming Charles’ toekomst als geestelijke zou verstoren. Door tussenkomst van de invloedrijke oom Josiah Wedgwood ging Darwin senior overstag en kon de 22-jarige Charles beginnen aan de expeditie die bepalend zou zijn voor zijn leven en zijn wetenschappelijke ontwikkeling.
Aan boord van de Beagle bedacht Darwin een sleepnet waarmee hij specimina kon vangen en verzamelde zo duizenden zeedieren die hij onderzocht en classificeerde. Hij verdiepte zich ook verder in geologie, geografie en biologie. De tocht duurde uteindelijk 5 jaar en voerde hem langs de oost en westkust van Zuid Amerika, de galapgoseilanden, tahiti, nieuw zeeland, australie en kaap de goede hoop.
Darwin ging misschien wat onverwacht maar niet onvoorbereid op reis en deed veel waarnemingen in de vijf jaar dat hij onderweg was. Ook nam hij een diverse boeken mee, waaronder het net verschenen geologisch werk van Charles Lyell.
Welke nieuwe theorie werd in dit werk van Lyell ontvouwd?
In The Principles of Geology betoogde Lyell (1797-1875)dat het uiterlijk van de aarde was gevormd door geleidelijke geologische processen volgens uniforme natuurwetten. Die processen (zoals stijging, daling en erosie van het aardoppervlak) moesten eerder miljoenen jaren dan duizenden jaren hebben geduurd. Deze theorie van het uniformitarisme was een breuk met de dominante leer van het catastrofisme dat veronderstelde dat de aarde in de ruim zesduizend jaar, berekend door aartsbisschop James Ussher (1581-1656) sinds de schepping haar uiterlijk had gekregen door allesverwoestende catastrofen en dat uitgestorven dieren daar het slachtoffer van waren geworden. Die leer was meer in overeenstemming met de Bijbel, waarin de zondvloed als goed voorbeeld van een catastrofe werd gezien.
Darwin begon te accepteren dat de aarde erg oud was.
Voor de vorming van zijn ideeën waren zijn eigen waarnemingen echter minstens zo belangrijk, als de opvattingen van anderen.
Noem enkele geologische en biologische waarnemingen van Darwin tijdens de expeditie met de Beagle, die de theorie van Lyell bevestigden en later bijdroegen aan de evolutieleer.
Darwin deed een groot aantal geologische waarnemingen die de theorie van Lyell ondersteunden. Zo zag hij op hooggelegen plaatsen in de Andes rotsformaties met resten van zeeschelpen en was hij getuige van een aardbeving in Chili waarbij bodemlagen aan de kust een meter hoger kwamen te liggen. Dat kon duiden op een geleidelijke stijging van aardlagen. Hij onderzocht atollen (ringvormige koraaleilanden), concludeerde dat die waren ontstaan als gevolg van langzaam in zee wegzakkende vulkanen en bracht dit in verband met onderzees vulkanisme en het langzaam stijgen en dalen van de zeebodem.
Ook deed hij veel biologische waarnemingen die konden duiden op geleidelijke veranderingen. Hij vond fossiele overblijfselen van uitgestorven diersoorten die verwant waren aan nog levende soorten maar daarvan wel flink verschilden, bijvoorbeeld in formaat. Hij zag dat dezelfde dieren- en plantensoorten aan weerszijden van het Andesgebergte op bepaalde punten duidelijk van elkaar verschilden. Zulke verschillen zag hij ook bij vinken (snavelvorm) en schildpadden van dezelfde soort op verschillende eilanden van de Galapagosarchipel. Dat kon erop wijzen dat dieren (en andere levensvormen) zich over lange tijd voortdurend aan hun omgeving aanpassen.
Darwin verzamelde duizenden exemplaren van fossielen (hoe en wanneer in rotsen gekomen), gesteenten, levende en dode dieren en planten en beschreef alles nauwkeurig. Hij liet alle vondsten tijdens zijn reis naar Engeland sturen, voorzien van zijn commentaar. Zijn ervaring met taxidermie kwam hem van pas bij het prepareren van dode dieren. In Engeland werden zijn vondsten en bevindingen warm ontvangen, en bij zijn terugkeer in 1836 bleek hij een beroemdheid in wetenschappelijke kringen te zijn geworden.
er vormden zich 2 gedachtengangen;
1 functies van dierkenmerken
2 de geografische spreiding
Na zijn terugkeer in 1836 schreef Darwin eerst een reisverslag van zijn reis, dat een bestseller werd, en publiceerde artikelen en boeken over specifieke ontdekkingen. Daarna begon hij langzaam te werken aan wat zijn evolutieleer zou worden.
Geef in enkele zinnen weer wat het belangrijkste principe is van Darwins evolutieleer. Welke theorie gaf Darwin het laatste zetje om tot dat principe te komen?
Het principe van de evolutieleer is dat alle levensvormen zich uit één oervorm verschillend hebben ontwikkeld door het mechanisme van natuurlijke selectie.
Natuurlijke selectie houdt in dat de individuen van een soort die de beste eigenschappen hebben om zich aan te passen aan de natuurlijke omstandigheden de grootste kans hebben om te overleven en zich zullen voortplanten, waarbij die beste eigenschappen worden overgedragen op de volgende generaties en de soort geleidelijk verandert. Er kunnen zo nieuwe varianten ontstaan en oude soorten verdwijnen.
Darwin kende het mechanisme van kunstmatige selectie door het werk van plantentelers en dierenfokkers die door herhaaldelijk kweken (bij planten) en fokken (bij dieren) exemplaren met de gewenste eigenschappen voortbrengen. Hij vermoedde dat zo’n mechanisme ook in de natuur werkzaam moest zijn maar wist vooralsnog niet hoe. Zijn kennismaking met het werk van Thomas Malthus bracht hem op het idee van natuurlijke selectie. Volgens de economische theorie van Malthus kon de toename van beschikbaar voedsel geen gelijke tred houden met de toename van het aantal mensen, met overbevolking, schrijnende armoede en hoge sterfte onder grote groepen tot gevolg. Voor Malthus en zijn aanhangers reden om te pleiten voor geboortebeperking, voor Darwin een eye-opener die hem op het idee bracht dat de natuur zelf haar grenzen stelde en dat alleen de best aangepaste levensvormen zouden overleven.
Darwin was enkele jaren na zijn terugkeer van de reis met de Beagle al begonnen met het ontwikkelen van zijn evolutieleer. Maar het zou nog een hele tijd duren voordat die bekend werd.
Waarom duurde het zo lang voordat Darwin met zijn theorie naar buiten kwam? En waarom moest hij uiteindelijk nog in vrij korte tijd zijn boek afmaken?
Darwin had in grote lijnen zijn theorie al af in 1844 en daarvan een ongepubliceerde samenvatting gemaakt. Maar hij wilde meer dan voldoende bewijsmateriaal bij elkaar hebben en zijn bevindingen en opvattingen nauwkeurig beschrijven. Een belangrijke reden daarvoor was zijn (terechte) vermoeden dat zijn evolutieleer op weerstand zou stuiten uit conservatieve en religieuze kringen, een dominante factor in de samenleving van die tijd.
Maar Darwin was niet de enige die op het spoor was van een evolutietheorie. Een paper van Alfred Russel Wallace, die hem in het voorjaar van 1858 voor commentaar was toegestuurd, leek een tamelijk nauwkeurige samenvatting van de theorie waar Darwin zelf aan werkte. Wallace had zijn theorie onafhankelijk van Darwin ontwikkeld. Dat spoorde de geschrokken Darwin aan tot het prijsgeven van zijn eigen samenvatting uit 1844. Die werd vervolgens netjes samen met die van Wallace in wetenschappelijke kring gepresenteerd, maar dit kreeg niet heel veel aandacht. Intussen werkte Darwin koortsachtig door aan On the Origin of Species. Die verscheen eind 1859 in een aanzienlijke kortere versie dan aanvankelijk de bedoeling was (490 pagina’s in plaats van de beoogde 3000 pagina’s).
oen het boek van Darwin eindelijk uitkwam, sloeg het in als een bom. Zijn evolutieleer werd niet door iedereen met gejuich ontvangen.
Beschrijf de discussie die ontstond na de publicatie van On the Origin of Species, en leg uit wie in die discussie een van de belangrijkste pleitbezorgers van Darwin werd.
On the Origin of Species bracht opschudding teweeg, niet alleen in wetenschappelijke kringen. Het werk werd snel het middelpunt van een publiek debat waar voor- en tegenstanders elkaar verbaal te lijf gingen. Hoewel het werk van Darwin vooral ging over de evolutie van planten en dieren, spitste de discussie zich vrijwel meteen toe op de vraag of de mens een speciale creatie van God was of ‘van de apen afstamde’. Darwin had in zijn werk betoogd dat alle levensvormen zich langs verschillende wegen moesten hebben ontwikkeld vanuit een en dezelfde oervorm, daarmee (ook) implicerend dat mensen en apen gemeenschappelijke voorouders moesten hebben.
Darwin zelf was te schuchter om zich in het vurige debat te mengen, maar hij kreeg een bekwame verdediger in de persoon van Thomas Huxley, als bioloog gespecialiseerd in primaten. Huxley was briljant in het debatteren en in het helder uitleggen van wetenschappelijke bevindingen. In een beroemd debat in 1860 met Samuel Wilberforce, de welsprekende bisschop van Oxford, maakte Huxley korte metten met de kritiek vanuit de kerkelijke hoek. Het debat droeg er sterk aan bij dat de theorie van Darwin in wetenschappelijke kringen vrij snel werd geaccepteerd, en het bezorgde Huxley de bijnaam ‘Darwins bulldog’.
In wetenschappelijke kringen was het pleit vrij snel beslecht in het voordeel van Darwin, die een overweldigende hoeveelheid gegevens aanreikte. Praktisch bewijs zou niet lang op zich laten wachten.
Noem enkele ontdekkingen die al kort na 1859 de evolutieleer van Darwin ondersteunden.
In Beieren werden in 1861 fossielen gevonden van de archeopteryx, de miljoenen jaren geleden uitgestorven ‘oervogel’ met zowel veren als duidelijke kenmerken van een reptiel. Dat bevestigde de speculatie van Darwin dat vogels mogelijk van reptielen afstammen.
In Afrika werden in hetzelfde jaar schedels en lichamen van dode gorilla’s gevonden. Deze soort was kort daarvoor nog onbekend voor de westerse wetenschap. De gorilla bleek heel wat lichamelijke kenmerken te hebben die exclusief aan de mens werden toegeschreven. Ook die vondst ondersteunde de theorie van Darwin.
Toch is de evolutieleer niet door iedereen geaccepteerd, tot op de dag van vandaag.
Leg uit waarom de evolutieleer in bepaalde kringen altijd omstreden is geweest, en dat nog altijd is. Welk argument staat daarbij al sinds aanvang van de discussie centraal?
De evolutietheorie is al sinds 1859 omstreden in met name christelijke kringen omdat deze onverenigbaar is met het Bijbelse scheppingsverhaal. Dat scheppingsverhaal vertelt dat God alles wat bestaat in zes dagen volgens een plan heeft geschapen en dat die schepping daarna onveranderd is gebleven. In dit verhaal is de mens de kroon op de schepping, gemaakt naar Gods beeld. Het centrale argument daarbij is het ontwerp-argument (argument of design), dat stelt dat de complexiteit in de natuur het bewijs is voor de aanwezigheid van een intelligente ontwerper, omdat natuurlijke krachten al die organismen nooit zo complex zouden kunnen voortbrengen. Die intelligente ontwerper is, volgens deze opvatting, God.
Ook nu nog wordt dit argument gebruikt door zogeheten creationisten die menen dat evolutietheorie net zo min wetenschappelijk is als het scheppingsverhaal; dat het iets is waarvan je kunt kiezen om erin te geloven of niet. Overigens zijn er tegenwoordig wel varianten van deze opvatting, waarin de evolutie gezien wordt als het werk van God, en de schepping dus bijvoorbeeld geen zes dagen maar miljoenen jaren heeft geduurd. De overtuiging dat er een schepper is die dat alles bestiert, blijft daarbij echter overeind.
Darwin had in The Descent of Man ook uitgesproken ideeën over sekseverschillen, die nog steeds doorklinken in de hedendaagse psychologie, en opperde daarbij een bijzondere variant van het principe van natuurlijke selectie.
Wat zegt Darwin over seksuele selectie en de verschillen tussen mannen en vrouwen?
Seksuele selectie speelt een cruciale rol in in The Descent of Man, and Selection in Relation to Sex, zoals de volledige titel luidt. Voor het succesvolle voortbestaan van soorten is niet alleen noodzakelijk dat individuen zich zo goed mogelijk aanpassen aan de omstandigheden, maar ook dat ze nageslacht voortbrengen met de beste eigenschappen om te overleven. Daarvoor is seksuele selectie nodig: in hun beleving selecteren mannen en vrouwen hun partners op eigenschappen die ze aantrekkelijk vinden, maar in feite gaat het daarbij om eigenschappen die de kans op overleven van hun nageslacht vergroten.
Darwin stelt dat met name deze seksuele selectie ervoor heeft gezorgd dat mannen en vrouwen van elkaar zijn gaan verschillen, zowel lichamelijk als mentaal. Vrouwen verschillen volgens Darwin van nature van mannen door meer tederheid, minder egoïsme, een betere intuïtie en snellere waarneming. Dit zijn eigenschappen die nodig zijn om als moeder voor kinderen te zorgen en ze te beschermen. Mannen zijn elkaars rivalen en daarom meer gericht op competitie, ambitie en eigenbelang.
In de geest van zijn tijd veronderstelde Darwin dat mannen intellectueel en technisch superieur waren aan vrouwen. Darwin vond dat mannen een grotere verscheidenheid vertonen dan vrouwen, wat bij alle (dier)soorten het geval is. Dit wordt de variatiehypothese genoemd. Een lichamelijk voorbeeld is lengte: het verschil tussen de langste en de kortste mannen is duidelijk groter dan bij vrouwen. Hoewel Darwin niets zegt over intellectuele verschillen, is dit argument van grotere verscheidenheid door zijn navolgers gebruikt om te betogen dat vrouwen intellectueel middelmatig zijn en zeer hoge intelligentie bij mannen veel meer voorkomt (net als overigens extreem lage intelligentie).
The descent of man
Hij durfde nu expliciet en openlijk te stellen dat mensen afstammen van dierlijke voorouders.
Hij probeerde aan te tonen dat er geen fundamenteel verschil is tussen de mens en hogere zoogdieren wat betreft hun mentale vermogens. Hij wees op gevallen waar dieren hogere eigenschappen vertonen, en duidelijk blijk geven van geheugen, aandacht, nieuwsgierigheid en voorstellingsvermogen. Darwin beweerde ook dat dieren de beginselen van rede vertonen, het enige vermogen dat Descartes exclusief reserveerde voor de mens. Darwin zag het verschil tussen mens en dier als gradueel, niet wezenlijk.
Het Victoriaanse tijdperk kenmerkte zich door grote meningsverschillen over ras en de oorzaken van etnische verschillen. De aanhangers van polygenese stelden dat niet- Europese primitieve volkeren een geheel andere soort vormden. De aanhangers van monogenese (Darwin ook) geloofden in gemeenschappelijke afstamming en verwantschap van alle menselijke groepen. Hij twijfelde er ook niet aan dat omgevings en opvoedingsvariabelen van groot belang waren voor het ontstaan van onderlinge verschillen. Die selectiedruk kon het ontstaan van ondersoorten verklaren. De strijd om het bestaan in een ruig noorderlijk klimaat bevordert de ontwikkeling van een superieur ras, meende hij.
De descent of Man ging ook in op een ander controversieel onderwerp; de verschillen tussen mannen en vrouwen, een variant op de natuurlijke selectie, de seksuele selectie.
In Darwins geloof in emotionele verschillen tussen de geslachten is te zien dat hij de Victoriaanse gedachten van complementariteit van de geslachten aanvaardde. zoals de meeste van zijn tijdgenoten nam Darwin aan dat mannen intellectueel superieur zijn. Hij beweerde ook dat mannen meer dan vrouwen zijn veranderd door evolutie en meer variabiliteit kennen.Volgens de variatiehypothese is het verschil in grootte bij mannen groter dan bij vrouwen, sommige pasten dit ook toe op intelligentie
The espressions of emotions
Darwin stelt dat menselijke emotionele uitdrukkingen geërfde en geëvolueerde kenmerken zijn, die gezien kunnen worden als gevolgen van reacties met aanpassings of overlevingswaarde.
A biographical Sketch of an Infant
Ontwikkeling van eigen oudste kind.
De rol van reflexen, emotionele uitdrukkingen, associatie, gewoontes bij aanpassing aan de omgeving. Individuele ontwikkeling volgt ruwweg de voorafgaande evolutie van de soort; ontogonese is een herhaling van fylogenese.
Een generalisatie voor Darwin; alle organismen vertonen sporen van hun evolutionaire geschiedenis, maar zijn niet noodzakelijk exacte kopieën ervan.
Darwins invloed op psychologie en samenleving
Darwin beschreef nog allerlei onderzoeken naar gespecialiseerde biologische onderwerpen, die bijdroegen aan zijn reputatie als de meest vooraanstaande naturalist van zijn tijd. Zijn gezin, zijn welvaart en reputatie groeiden gestaag, maar Darwin zelf leed aan een chronische spijsverteringsziekte. Hij werd min of meer een kluzenaar. Hij overleed in 1882 aan hartfalen
Darwins erfenis
In de ruim anderhalve eeuw na het verschijnen van On the Origin of Species heeft Darwins evolutieleer zich niet alleen genesteld in het collectieve wereldbeeld van velen, maar heeft deze zich ontwikkeld in allerlei vormen die Darwin mogelijk niet had vermoed.
Al vrij snel na het verschijnen van Darwins boek bedacht de Engelse denker Herbert Spencer(1820-1903) de variant van het sociaal-darwinisme.
Beschrijf het sociaal-darwinisme van Herbert Spencer en maak duidelijk waarop deze leer gebaseerd was. Waardoor werd deze leer populair in met name Groot-Brittannië en de VS en waardoor nam deze populariteit uiteindelijk sterk af?
Spencer bedacht de term ‘survival of the fittest’ om het mechanisme van natuurlijke selectie te typeren en Darwin nam die omschrijving – met enige tegenzin – over in een volgende druk van On the Origin of Species. Spencer breidde dit principe van survival of the fittest uit naar andere disciplines dan biologie, zoals psychologie, sociologie en antropologie. In zijn ‘synthetische filosofie’, later meer bekend als sociaal-darwinisme, betoogde hij dat natuurlijke selectie niet alleen werkt voor individuele organismen en soorten, maar dat ook politieke systemen en hele samenlevingen zich volgens dit principe hebben ontwikkeld vanuit simpele entiteiten. Spencer meende dat zo’n evolutie leidde tot grote wenselijke vooruitgang dankzij ongebreidelde concurrentie en vrij ondernemerschap.
Sociaal-darwinisme was een tijdlang vooral populair in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten omdat het uitstekend paste bij een kapitalistische visie die in die landen dominant was. Het sociaal-darwinisme boette na de crisis van de jaren dertig snel aan populariteit in. Darwin zelf had overigens al reserves bij de opvattingen van Spencer, en vond dat ‘die meer zeggen over de aard van definities dan over de wetten van de natuur’.