3 fysiologie Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

fysiologie pijler 2 van de psychologie

A

De psychologie beweegt zich al sinds de oudheid wat ongemakkelijk heen en weer tussen twee intellectuele domeinen: de bewustzijnsfilosofie, die we in de vorige studietaak tegenkwamen, en de fysiologische wetenschap die van oudsher bij de geneeskunde hoorde. Dat tweede domein, de studie naar de fysiologie als grondslag van de menselijke psyche, is lange tijd ondergeschikt geweest aan het filosofisch geweld van de grote denkers, en heeft absurde vormen gekend, zoals we in deze studietaak zullen zien.

Tegelijkertijd is datzelfde domein de laatste eeuwen bezig aan een gestage opmars, en neemt het de laatste decennia zelfs een ongekende vlucht, getuige de publicatie van het veel bediscussieerde boek ‘Wij zijn ons brein’ van Dick Swaab uit 2010. De centrale claim in dat boek is dat gedegen kennis over het brein afdoende is om gedragingen, gevoelens, gedachten, genot of zelfs geluk te kunnen verklaren. Dat een individu naast hersenen ook nog bestaat uit armen, benen, hart, longen, darmen, geslachtsorganen enzovoort, wordt dan voor het gemak vergeten. Om nog maar te zwijgen over het feit dat al die onderdelen met elkaar interacteren om het individu in tact te houden, of dat dat individu een langdurige ervaringsgeschiedenis heeft en een uitgebreide ecologische context.

Dat alles neemt natuurlijk niet weg dat ook kennis over het brein van fundamenteel belang is voor de psychologie. Daarom zullen we in deze studietaak bekijken hoe in de loop van de geschiedenis naar dat brein gekeken is, en welke debatten daarbij een rol hebben gespeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fysiologen van de geest; breinwetenschappers van Gall tot Penfield

A

Pas sinds 200 jaar is het algemeen geaccepteerd dat hersenen verantwoordelijk zijn voor intelligentie en onze hogere mentale vermogens. Voor die tijd was er veel verschil van mening over de betekenis van de hersenen. Volgens Aristoteles was het hart de zetel van de hoogste menselijke vermogens. Dit geluid klonk nog ongeveer 2000 jaar na. Descartes kende het brein belangrijke functies toe, maar geloofde niet dat de enkelvoudgie rationele ziel in de verdeelde hersenen te vinden was. En hoewel de voor hem belangrijke pijnappelklier zich daar wel bevindt, maakte die toch maar een klein deel uit van het totaal. 100 jaar na de dood van Descartes kwam het brein in het middelpunt van de belangstelling te staan, toen onderzoekers de betekenis ervan probeerden te begrijpen. Velen waren vooral geïntrigeerd door de vraag of de hersenen als een geheel of als afzonderlijke delen opereren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De Duitse arts Franz Josef Gall (1758-1828): hersenanatoom en frenoloog

A

Een docent vam Locke, de arts Thomas Willis (1621-1675), gaf de eerste accurate en gedetaileerde beschrijving van de hersenen. Hij legde daarbij de nadruk op de substantie van de verschillende structuren ipv op deh olten en vloeistoffen. Hij zag dat er 2 soorten hersenweefsel waren: een vlezige grijze stof en een vezelachtige witte stof. Ook beschreef hij nauwkeurig de bloedvaten. Artsen na Willis ontdekten dat onderbreking van de bloedtoevoer naar de hersenen beroerten konden veroorzaken, en dat letsel aan de ene kant van het brein vaak tot verlies van gevoel aan de andere kant van het lichaam leidde. Metn ieuwe ontledingstechnieken bevestigde Gall de bevindingen van Willis en toonde hi jdat de hesenhelften worden verbonden door commissuren vasn witte stof en dat andere banen hersengebieden verbinden met de tegenovergestelde zijde van het ruggenmerg. Galls werk vormde de basis voor de latere ontdekking dat hersenen en ruggenmerg zijn opgebouwd uit uit miljarden neuronen. Gall was ook de eerste die vergelijkend onderzoek deed naar de overeenkomsten en verschillen tussen hersenen van verschillende soorten, en binnen de menselijke soort.
Hij liet zien dat hogere mentale functies correleren met de omvang en gezondheid van de hersenen, vooral van de cortex, hoewel later bleek dat die correlatie onvolledig is en aanleiding kan geven tot misverstanden. In elk geval werd duidelijk dat de hersenen het centrum van hogere mentale activiteit vormen. Deze bijdragen hadden Gall een welverdiende plaats in de geschiedenis boeken kunnen geven, ware het niet dat hij zijn geloofwaardige ideeën inbedde in de leer van de frenologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Franz Joseph Gall was met zijn frenologie een van de eerste die op grote schaal het verband onderzocht tussen de structuur van het brein en onze psychische eigenschappen. Je zou kunnen zeggen dat hij daarin zowel een baanbrekend wetenschapper als een absurde kwakzalver was. Laten we beide aspecten van zijn werk bekijken en beginnen met de positieve kant van de zaak.

Welke aspecten van het werk van Gall zijn wetenschappelijk te noemen? Probeer op het gebied van zowel zijn methode als de resulterende kennis minstens één aspect te verzinnen.

A

De methode van Gall om tot kennis te komen was, vanuit de toen geldende maatstaven, best wetenschappelijk.

Zijn onderzoek werd bijvoorbeeld gedreven door theorie. Achteraf bleek er niets van te kloppen, maar de opvatting dat a) eigenschappen in specifieke hersenstructuren zetelen, b) de omvang van die structuren verband houdt met de mate waarin iemand over die eigenschappen beschikt en c) die omvang van specifieke structuren een gerelateerde vergroeiing van het bovenliggende schedeldak veroorzaakt, is een logische theorie.

Ook het feit dat hij die theorie vervolgens door middel van voortdurende observaties probeerde te onderzoeken is een wetenschappelijke kwaliteit. Bij het doen van die observaties ging het vaak mis en zag hij vooral graag zijn eigen theorie bevestigd, maar op zich is de aanpak van theorie gedreven onderzoek waarin door middel van observaties concrete voorspellingen onderzocht worden wetenschappelijk juist.

Ook inhoudelijk leverde het werk van Gall een aantal waardevolle zaken op. Hij beschreef bijvoorbeeld beide hemisferen van het brein en onderzocht de connecties daartussen. Ook deed hij veel vergelijkend neurologisch onderzoek naar de verschillen tussen de hersenen van verschillende diersoorten, en tussen de hersenen van bijvoorbeeld jongeren en ouderen, of mensen met en zonder hersenschade.

Tot slot trok hij uit zijn onderzoek de conclusie dat de werking van hogere mentale functies sterk afhankelijk was van omvang en gezondheid van de hersenen, en dan met name van de buitenste laag: de cortex. Deze conclusie is sindsdien enorm genuanceerd, maar voor zijn tijd was het inzicht dat de cortex de zetel is van onze hogere mentale functies een grote stap voorwaarts.
Op hoofdlijnen bezien was het werk van Gall dus best van wetenschappelijke waarde, zeker bezien vanuit zijn eigen tijdvak. Helaas grensde zijn verdere uitwerking aan het absurde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Probeer op het gebied van zowel Gall zijn methode als de resulterende kennis ook weer minstens één aspect te verzinnen dat juist onwetenschappelijk is te noemen.

A

De grootste methodologische fout van Gall is dat hij in de empirische onderbouwing van zijn theorie te veel ad hoc te werk ging. Hij veronderstelde niet eerst dat een bepaalde knobbel zichtbaar zou moeten zijn bij iedereen met een bepaalde eigenschap, om vervolgens in een grote groep mensen te onderzoeken of die veronderstelling klopte. Hij draaide de zaak juist om. Als hij iemand tegenkwam met een specifieke eigenschap en hij vond toevallig een knobbel op diens hoofd, dan stelde hij daarmee vast dat de onderliggende hersenstructuur kennelijk de bijbehorende locatie was.

Ook sprongen Gall en zijn volgers veel te makkelijk om met observaties die wezen op hun ongelijk. Die werden meestal weggewuifd, door te stellen dat ogenschijnlijke tegenspraak te wijten was aan tijdelijke ziekte van een persoon, of dat de betreffende eigenschap door een andere eigenschap werd onderdrukt. Op die manier immuniseerde zij de frenologie voor elke vorm van kritiek.

Inhoudelijk kwam Gall daardoor tot de volstrekt willekeurige vaststelling van tientallen locaties voor allerlei complexe vermogens en karaktertrekken, als wulpsheid, hebzucht, moraliteit enzovoort, zonder dat daar enige theorie over cognitief functioneren of persoonlijkheidsstructuur aan ten grondslag lag.
De frenologie van Gall zou door bovengenoemde tekortkomingen onder wetenschappers nooit echt serieus genomen worden, maar werd onder het volk wel bijzonder populair, als een vorm van waarzeggerij, vergelijkbaar met astrologie of handlezing.
In wetenschappelijke kringen werd veel kritischer gekeken naar de frenologie. Een van de wetenschappers die daar expliciet werk van maakte, was Flourens, die zich stoorde aan de rommelige observaties en de kwakzalverij die ermee gepaard gingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat deed Flourens om de stelling van de frenologie kritisch te benaderen en welk oordeel over de frenologie leverde dat op?

A

Flourens (1749-1867) voerde een serie zorgvuldig gecontroleerde experimenten met dieren uit, waarbij hij specifieke hersendelen verwijderde om te onderzoeken wat voor effect dat had (ablatie).

Zo ontdekte hij met zijn klassieke beschrijving van een cerebrale lesie, die tot op heden nauweijks verbeterd is, dat het door Gall veronderstelde orgaan voor wulpsheid, feitelijk meer te maken had met de coördinatie van complexe bewegingen; en dat de cortex niet bestond uit een lappendeken van psychische functies en karaktertrekken, maar hoofdzakelijk de werking van de zintuigen en het vermogen om te handelen ondersteunde.

Daarnaast ontdekte hij de betrekkelijke plasticiteit van de hersenen. Die zorgt ervoor dat na beschadiging van specifieke delen, de betreffende functies overgenomen kunnen worden door naastgelegen hersendelen. Tot slot merkte hij op hoe harmonieus de verschillende hersendelen met elkaar communiceren. Een specifiek gebied voerde dus niet zozeer een specifieke taak uit, maar leek eerder onderdeel van een interactief proces in de hersenen.

Al met al vond Flourens dus wel enige aanwijzingen voor lokalisatie van functies, maar die effecten waren veel te generiek om de bovenmatige specificiteit van de frenologie te bevestigen. Het leek veel eerder alsof functies betrekkelijk generiek aan hersendelen waren toe te schrijven, en daar vooral diffuus verspreid en plastisch belegd waren.
Halverwege de 19e eeuw waren Flourens’inzichten algemeen geaccepteerd, maar rond 1860 wezen nieuwe bevindingen uit dat zijn experimenten belangrijke geokaliseerde functies hadden gemist en dat hij de eenheid van de hersenen teveel had benadrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fysiognomie

A

Het aflezen van iemands karakter met zijn fysieke kenmerken, werd gepromoot door de Zwitserse mysticus en theoloog Johann Kasper Lavater. (1741-1801)
Galls fysiognome observatie kregen een niuwe betekenis in de context van zijn groeiende visie op het brein. Hij speculeerde over de vraag of specifieke breingebieden de specifieke zetel van functies maar ook vermogens waren.
Lust in het cerebellum omdat een vrouw met sterke lustgevoelens daar een knobbel had. 3 gebreken
1 hij ging er onterecht van uit dat de vorm van iemands schedel overeenkomt met de vorm van de daaronder liggende hersenen. Dat maakt echter nog niet dat de hypothese van een verband tussen breinvorm en karakter onjuist is.
2 een tweede en meer fundamenteel gebrek ligt in Galls keuze om specifieke psychologische kenmerken zoals opgewektheid en ouderliefde in specifieke hersengebieden te lokaliseren. Frenologen beschouwen die eigenschappen als elementaire eigenschappen waaruit variaties in persoonlijkheid worden samengesteld, maar een adequate classificatie van psychologische eigenschappen ontbrak..
3 het derde en doorslaggevende gebrek lag in de onbetrouwbaarheid van demethoden waarmee hypothesen vaak werden getoets. Veel van de observaties waren selectief en arbitrair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een volgende stap in de zoektocht naar de rol van het brein werd gezet toen geneesheren als Bouillard, Aubertin en Broca op zoek gingen naar mensen met hersenschade en systematisch in kaart brachten wat voor problemen deze schade veroorzaakte.

Wat was er overeenkomstig aan de ontdekkingen van Bouillard, Aubetin en Broca?

A

Bouillard (1796-1881), leerling van Gall, had de frenologie grotendeels verworpen, maar bleef vasthouden aan de casus van Gall over een soldaat die schade aan de frontale kwab achter het linkeroog had opgelopen en sindsdien moeite had met het benoemen van zaken en personen, alsof hij de woorden niet meer kon herinneren.

Een vergelijkbaar geval werd aangedragen door Aubertin 1825-1893), schoonzoon van Bouillard. Het betrof een soldaat met een zachte plek in zijn schedel op nagenoeg dezelfde locatie. Zodra op die zachte plek geduwd werd, verloor hij volledig zijn spraakvermogen, terwijl hij verder volledig gezond en intelligent was.

De doorslaggevende casus was een patiënt van Broca, leidinggevende van Aubertin, die vergelijkbare klachten had. Deze patiënt had zijn spraakvermogen verloren maar was verder gezond, begreep wat er tegen hem gezegd werd en kon met gebaren reageren op vragen. Bij autopsie bleek wederom de linkerfrontaalkwab beschadigd te zijn.

Al deze gevallen toonden aan dat dit specifieke gebied in de linkerfrontaalkwab – nu bekend als het gebied van Broca – betrokken was bij het uiten van verbale reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Als we het werk van Gall en Broca met elkaar vergelijken, zien we dat zij eigenlijk met hetzelfde project bezig zijn: het vinden van specifieke locaties van mentale functies.

Wat valt op als hun relatie, los van de inhoud, vanuit historisch perspectief wordt beschouwd?

A

Het is interessant dat Gall en Broca in sociale zin zo nauw verbonden zijn. In gewone tekstboeken wordt vaak gewag gemaakt van de naïeve frenologie van Gall en van de sublieme vondst van Broca, maar er word nooit bij verteld dat de laatste de leidinggevende van de schoonzoon van de leerling van de eerste was.

Dit is de kracht van het historisch perspectief. Door te begrijpen hoe de historische relatie tussen die twee is, is beter te zien hoe ideeën groeien, hoe belangrijk het werk van Gall is geweest, en hoezeer Broca zijn faam mede te danken heeft aan zijn medewerker Aubertin, diens schoonvader Bouillard, en Bouillards leermeester Gall.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Naar aanleiding van het werk van Broca werd de kritiek van Flourens op Gall sterk genuanceerd, en ontstond hernieuwde interesse voor de zoektocht naar de specifieke functie van hersendelen. Daarbij ging het in eerste instantie vooral om zintuigelijke en motorische. Maar spannender was natuurlijk de zoektocht naar associatieve gebieden die het bestaan van hogere mentale functies zouden kunnen verklaren.

Wernicke leverde vanuit dat perspectief een interessante interpretatie van de ontdekkingen van Broca en voegde daar bovendien een belangwekkende stuk onderzoek aan toe.

Hoe was die interpretatie door Wernicke van Broca’s ontdekking, en wat was zijn toevoeging?

A

Wernicke beredeneerde dat Broca’s gebied direct grensde aan het motorisch gebied voor de mond en tong en dus zo’n associatief gebied zou kunnen zijn. Dat kon verklaren waarom mensen met schade aan Broca’s gebied niet het fysieke vermogen verloren om te spreken, maar wel het verbale geheugen, waardoor ze niet meer de juiste woorden konden vinden om zich uit te drukken.

Aan deze redenering voegde hij toe dat er tegenover het gebied van Broca, direct naast het bijbehorende sensorische gebied voor het oor, een hersengebied lag dat op dezelfde manier een associatieve functie zou kunnen vervullen, maar dan voor spraakperceptie in plaats van spraakproductie. Mensen met schade aan dit gebied zouden dan uitstekend moeten kunnen spreken, en geen gehoorschade hebben, maar zouden wel grote moeite moeten hebben met het begrijpen van wat er tegen hen gezegd wordt.

Wernicke toonde met diverse patiënten aan dat dit inderdaad het geval was, en dat net als bij het motorische gebied voor de mond en de tong, ook naast het zintuiglijke gebied voor het oor een gebied lag dat een associatieve functie had. Dit gebied was er niet voor de zintuiglijk functie zelf, maar fungeerde eerder als een soort geheugen voor het herkennen van taal.

De belangrijkste inhoudelijke les die hier getrokken kan worden, is dat er naast motorische en zintuiglijke gebieden, kennelijk ook allerlei specifieke associatieve gebieden in de hersenen te vinden zijn die een soort lokaal geheugen zijn voor het begrijpen van ervaringen, en voor het gebruiken van ons lichaam. Er is echter ook een belangrijke methodologische les te trekken.
Als we de aanpak van Wernicke nu vergelijken met die van Gall, wat kunnen we dan concluderen over wetenschappelijke methodologie?
Het krachtige aan de aanpak van Wernicke is dat hij op basis van de eerdere ontdekkingen van Broca een theorie opstelde over de werking van hersengebieden die naast motorische of zintuiglijke gebieden lagen. Op basis van die theorie beschreef hij de mogelijke werking van een specifiek ander hersengebied waarvan hij de veronderstelde werking ook nog eens kon aantonen. In vergelijking met de ad hoc manier waarop Gall allerlei mogelijke locaties voor hersenfuncties voorstelde zonder zijn suggesties systematisch te onderzoeken, is de aanpak van Wernicke methodologisch gezien en stuk zuiverder, en dus overtuigender.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Paul Broca en het geval ‘Tan’

A

Broca (1824-1880) was hoofdchirurg in een groot ziekenhuis in Parijs en oprichter van de Antropologische Sociëteit daar, waar experts op het gebied van de antomie van het hoofd samenkwamen onder wie Aubertin.
Terminale patiënt die alleen maar Tan kon zeggen werd door Broca bij autopsie beschadiging van linker voorste hersenhelft ontdekt, ter grootte van een ei. Spraakverlies door letsel gebied van Broca wordt afasie genoemd. Hierdoor werden er serieus vragen gesteld bij Flourens’ opvattingen over de eenheid en ondeelbaarheid van de cerebrale cortex. Zijn bevindingen leidden tot een heropleving van de interesse in gelokaliseerde hersenfuncties, en de ‘nieuwe frenologen’ ontdekten nog meer belangrijke lokalisatie. Broca werd ook bekend om zijn later achterhaalde ideeën over de correlatie tussen breinomvang en intelligentie en de superioriteit van blanke Europese mannen op grond van de bovengemiddelde grote omvang van hun hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zintuiglijke en motorische gebieden

A

In 1870 kwamen 2 Duitse fysiologen, Gustav Fritsch (1837-1927) en Eduard Hitzig (1838-1907) op het idee om electrische stimulatie op de hersenen toe te passen. Hun bevindingen brachten een revolutie in de breinwetenschap tot stand. Ze ontdekten dat stimulatie van specifieke plekken in het primaire motorische gebied tot specifieke bewegingen aan de tegenovergestelde zijde vh lichaam leidden. Veel wetenschappers volgden hen an, maar niemand zo kundig als David Ferrier (1843-1928), een schotse neuroloog.
Hij toonde het bestaan van diverse functionele centra in de hersenen aan, zoals dat van een visueel gebied in de occipitaalkwab, een auditief gebied in de temporaalkwab en een een primair zintuiglijk gebied achter het motorische gebied. Niewue opvatting hersenen; het brein krijgt sensorische informatie van de verschillende zintuiglijke centra, en slaat die op in de aangrenzende gebieden. Van al die gelokaliseerde herinneringen werd verondersteld dat ze onderling verbonden zijn door vezels van witte stof.
Hersengebieden met veel witte stof worden associatiegebieden genoemd. Van frontaalkwabben, die bij mensen relatief groot zijn en veel witte stof bevatten, werd gedacht dat ze grote associatiegebieden bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wernickes theorie van Afasie

A
Carl Wernicke (1848-1905) 1874 nieuwe opvatting sensorische afasie van Wernicke, die verschilde van motorische afasie van Broca. Vloeiend spreken, maar taalbegrip was ernstig aangetast. Bovendien werd hun spraak gekenmerkt door allerlei eigenaardige woorden en versprekingen, die Wernicke parafasieën noemde.
Wernicke leverde nog een theoretische prestatie;  Conduct afasie bij letsel aan de verbinding tussen het sensorische geheugen in het gebied van Wernicke en het motorische geheugen van het gebied van Broca, zonder aantasting van de gebieden zelf, met parafasieën als gevolg van een gebrek aan zelfcorrectie, maar met een normale samenhang en spreekvaardigheid. Veel moeite met herhalen wat hardop tegen hen is gezegd. Met deze theorievorming begon een nieuw tijdperk in de hersenwetenschap.. Onderzoek was beschrijvend geweest maar nu ook theoretisch.
Nu na lokalisatie volgt een theorie over 1 complexe functie, namelijk taal,als het resultaat van de wisselwerking tussen zintuigijke, motorische en associatieve factoren. Dat vond navolging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geheugen en het debat over equipotentiaiteit

A

In de vroege 20e eeuw kwam er bewijs mbt geheugenopslag in de hersenen , dat haaks stond op de nieuwe lokalisatietheorieën.
Shepherd Ivory Franz (1874-1933) een Amerikaanse psycholoog, onderzoek effecten naar corticale ablaties bij katten. Effecten op een specifieke aangeleerde respons met diertrainingen. Vond plasticiteit en flexibiliteit in de hersenen en kwam dus terug bij opvatting Flourens, het brein functioneert als een ongedefinitieerd geheel. Proeven met ratten in doolhof met medestander Karl Spencer Lasley (1890-1985). Een vriend en collega van de grondlegger van het behaviorisme, John B Watson.
Lasley publiceerde hierover de kalssieker Brain Mechanisms and Intelligence, een stevigeweerlegging van de hypothese van lokalisatie van het geheugen. Grote ablaties belemmeren prestaties meer dan kleine en het effect was groter in moeilijkere doolhoven. Geheugen bevindt zich volgens deze resultaten in de hele cortex.
Volgens Lashley wordt het brein gekenmerkt door equipotentialiteit; het vermogen van intacte delen van een werkend brein om geheugenfuncties uit te voeren die verloren gingen door vernietiging van andere delen.Equipotentialiteit wordt soms echter geneutraliseerd door de wet der massawerking. Hoe groter het hersenletsel hoe minder equipotentialiteit. Kritiek te versimpeld.
De preciese geheugenmechanismen zijn nu nog niet opgehelderd. De redundantiehypothese biedt een verklaring biedt een verklaring door te stellen dat elke afzonderlijke herinnering in meerde locaties in de cortex wordt opgeslagen, waarbij het aantal locaties toeneemt als de herinnering beter vastligt en sterker is geassocieerd met andere herinneringen en ablatie zou dan niet alle geheugensporen wissen maar een definitieve theorie die geheugen aan specifieke hersenactiviteit verbindt moet nog gevonden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Stimulatie van het bewuste menselijke brein

A

Een ongelukkig begin toen de arts Roberts Bartholow (1831-1904) deze methode toepaste op een jonge vrouw met een ontwikkelingsstoornis en een gezwel onder haar hoofdhuid. Toen hij een sterke stroom gebruikte waren de gevolgen onheilspellend, en de vrouw stierf korte tijd na het experiment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wilder Penfield deed onderzoek naar ernstige gevallen van epilepsie die hij verlichting wist te bieden met een specifieke hersenoperatie. Hij zocht naar locaties van de focus en aura’s die epilepsie aanval op verschillende manieren aankondigen, met bepaalde sensaties en gevoelens aankondigen. Deze verwijderde hij en zo hadden patiënten bij wie medicatie niet goed werkte met wat bijeffecten toch verlichting. Bijkomstigheid was dat hij de werking van de hersenen van zijn patiënten kon onderzoeken.

Welke methode gebruikte Penfield voor zijn onderzoek? In hoeverre is deze anders dan de methoden van Gall en die van Broca en Wernicke?

A

Tijdens de operatie onder lokale verdoving van zijn patiënten, kon Penfield de werking van de hersenen van zijn patiënten onderzoeken terwijl ze bij bewustzijn waren. Hierbij stimuleerde hij zorgvuldig met een elektrode verschillende gebieden in de hersenen om te verkennen welke reacties of ervaringen dat veroorzaakte. Deze methode is vele malen invasiever dan de methoden van Gall of Broca en Wernicke.

Gall voelde uitsluitend – achteraf volslagen zinloos – aan de knobbels op de schedel. Broca en Wernicke hadden het meer bij het rechte eind, maar verkeerden niet in de positie dat ze bij mensen die vol bij hun bewustzijn waren met hun hersenen konden experimenteren. Voor hen zat er dus niets anders op rustig afwachten tot een patiënt overleed, zodat ze daarna konden zien welke beschadigingen de hersenen vertoonden.

17
Q

Veel effecten die Penfield vond met deze methoden waren vooral een bevestiging van wat er al bekend was over de sensorische en motorische gebieden op de cortex, maar hij vond ook een aantal meer verrassende zaken.

Geef een kort overzicht van de resultaten die Penfield bereikte.

A

Bij stimulering van stukjes van de visuele en auditieve cortex rapporteerden de patiënten van Penfield alleen fragmentarische flitsen, geruis en geklik. Maar bij de stimulering van de gebieden die rondom de visuele en auditieve cortex liggen, rapporteerden zij complete visuele en auditieve hallucinaties, zoals het geluid van een roepend kind of een symfonie van Beethoven. Kennelijk waren dit gebieden waar ervaringen veel meer geïntegreerd opgeroepen konden worden.

Daarnaast ontdekte hij de interpretatieve functie van de temporaalkwab. Bij prikkeling van gebieden in deze delen, zagen patiënten hun leven ineens als fundamenteel anders, alsof ze het op een andere manier gingen interpreteren. Ze rapporteerden alles op te vatten als een déjà vu, of juist alsof ze compleet vervreemd waren van alles, of ze ervaarden alles vanuit grote opwinding of grote angst. Er werden dus specifieke manieren van kijken naar de wereld opgeroepen.

In andere delen van de interpretatieve cortex waren de reacties meer een complete ervaring van gewone dagelijkse dingen, maar dan beleefd als in een droom of een flashback. Hoewel het verleidelijk is om deze ervaringen te labelen als herinneringen, waren ze dat toch niet volgens Penfield, omdat het om heel directe, vloeiende hallucinaties ging, terwijl herinneringen gewoonlijk meer statische ervaringen zijn die we bedenken in plaats van direct ervaren.

18
Q

De voortschrijding der techniek leverde Penfield dus een diepgaander inzicht in de werking van de hersenen. Daarmee komt echter ook altijd de ethische vraag om de hoek kijken. De aanpak van Penfield was bijvoorbeeld behoorlijk invasief. Wat mag er dan met zo’n nieuwe veelbelovende methode? Wat mogen we proefpersonen wel en niet aandoen?

Zet de methoden van de hier besproken pioniers – Gall, Flourens, Broca, Wernicke en Penfield – nog eens op een rijtje en bedenk welke u daarvan toelaatbaar acht, of onder welke condities u ze toelaatbaar vindt.

A

Op ethische vraagstukken is nooit één juist antwoord te geven, hieronder staan daarom wat overwegingen om uw eigen denkproces mee te voeden. U zult daarin uiteindelijk uw eigen positie moeten zoeken.

Gall betastte hoofdzakelijk de schedel van mensen, en we gaan er voor het gemak vanuit dat ze daar toestemming voor gaven. Met deze methode lijkt weinig mis te zijn, maar je kunt je wel afvragen of het te verantwoorden is om proefpersonen te belasten met onderzoek waarvan zo duidelijk is dat het geen enkele vorm van nuttige kennis gaat opleveren.

Flourens sneed plakjes van de hersenen van levende dieren om te zien wat daar het effect van was. Zoiets zouden we nu nooit meer toestaan, zeker niet bij mensen. Of zijn er condities denkbaar waarin het toch toelaatbaar is, bijvoorbeeld als het zeer waarschijnlijk is dat dergelijk onderzoek een oplossing voor Alzheimer dichterbij brengt?

Broca en Wernicke deden vooral hun voordeel met mensen die ongelukkigerwijs hersenschade hadden opgelopen en trokken daar lering uit. Daar is vanuit ethisch oogpunt weinig op aan te merken, want als wetenschapper kun je dan niemand schade berokkenen. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is het wel lastig omdat je het moet doen met de toevallig speling van het lot en niet gecontroleerd kunt experimenteren.

Penfield hanteerde een bijzonder invasieve methode waarmee je proefpersonen liever niet belast. In zijn voordeel spreekt dat hij zijn experimenten uitvoerde bij mensen die hij toch al aan het opereren was, en – veel belangrijker – die van te voren duidelijk hun toestemming hadden gegeven.
Bedenk dat de ethische vraag uiteindelijk altijd over ons handelen gaat, en niet over de technologie zelf. De methode van Penfield was invasief, maar hij gebruikte die zorgvuldig en met toestemming van zijn patienten. Dat is ethisch te verantwoorden. Tegelijkertijd laat het voorbeeld het onderzoek van Bartholow ook zien, dat het met diezelfde methode grondig mis kan gaan. Dat onder zijn handen een proefpersoon het leven liet, was niet omdat de techniek van stimulatie met elektroden op zichzelf onethisch is, maar omdat zijn handelen niet zorgvuldig en doordacht genoeg was.

19
Q

Wilder Penfield en de behandeling van epilepsie

A

Stimulatie van de temporaalkwab gaf het meest verassende effect. Penfield vond wat hij noemde de interpratieve cortex, stimulatie leidde tot 2 psychische responsen;
Interpratieve responsen, situatie in nieuw licht zien, door gevoelens als deja vu, het tegenovergestelde daarvan dat alles vreemd of absurd was, voortekenen of euforie. deze situaties komen overeen met de aura’s van sommige epileptici, die daarom te verklaren zijn als een activering van een focus in de interpretatieve cortex.
Stimulatie van andere delen van deze cortex gaven ervaringsresponsen, omschreven als hallucinerende dromen of flashbacks van gebeurtenissen uit het verleden, vaak met een alledaagse inhoud. Volgens Penfield betekent dit niet dat hier herinneringen gelokaliseerd zijn. Hij vermoedde zelf dat stimulatie en epileptische aanvallen de normale werking van neuronen meer inhiberen dan activeren. Responsen kunnen dan ook worden veroorzaakt door onbekende onderdelen in het brein, waarvan de werking normaal gesproken tegengegaan wordt door neuronen in de interpretatieve cortex. Penfield concludeerde dat er veel meer moet spelen dan de simpele opslag van afzonderljke ideeën in aparte neuronen.

20
Q

Brenda Milner en de verscheidenheid aan geheugensystemen.

A

Brenda Milner (geb 1918) kwam in Montreal in aanraking met Hebb (1904-1985) die een boek publiceerde over de relatie tussen leren en ander gedrag en de hypothetische werking van ‘neurologische netwerken’ in de hersenen die hij celverzamelingen noemde. Hebb zag in Milner een veelbelovende student en liet haar bij Penfield onderzoek doen. Ze promoveerde op de effecten van letsel aan de temporaalkwab.
Milner en Penfield werden zich bewust van het belang van de hippocampus, die soms per ongeluk geraakt werdbij diepe lesies en ablaties van de temporaalkwab.
Contact met Scoviulle met wellicht beroemdste case study geheugenonderzoek patiënt HM. Experimentele operatie grote delen hippocampus en omliggende weefsel verwijderd. verlost van epileptische toevallen, maar meteen ernstig geheugenverlies. hij kon geen nieuwe herinneringen meer vormen/vasthouden. Persoomlijkheid en intelligentie bleven behouden. Geen effect op korte termijn geheugen want getallen vasthouden in werkgeheugen kon HM wel. Informatie overbrengen naar lange termijn geheugen ging gniet. HM beperking gold niet voor elke taak, decleratieve geheugen aangetast maar procedurele geheugen werkte wel naar behoren. De hypothese dat er meerder geheugensystemen zijn was een belangrijk nieuw idee en het onderzoek ernaar werd een belangrijk onderdeel van de cognitieve psychologie.
Vanaf begin jaren 60 was ook suzanne Corkin (1937-2016) betrokken bij het onderzoek naar HM

21
Q

Cartesiaans dualisme opnieuw beschouwd

A

Ondanks al zijn pogingen was het Penfield nooit gelukt om een locatie te vinden in de hersenen waar hij bij zijn patiënten de ervaring kon opwekken dat ze op het punt stonden iets te doen omdat ze het echt zelf wilden, of omdat ze een beslissing namen, of heel overtuigd ergens in geloofden. Precies die zaken die al sinds de oudheid worden gezien als kenmerkend voor de unieke, menselijke vrije wil, of de rationele ziel, wist hij niet te vinden in het brein.

Hierdoor zag hij zich aan het eind van zijn carrière gedwongen om het brein en de menselijke geest toch als twee verschillende zaken te zien, die op elkaar inwerkten maar
elk hun eigen verklaringsniveau verdienden. Hij nam dus uiteindelijk een dualistische positie in, vergelijkbaar met die van Descartes.

Er wordt nog steeds veel onderzoek gedaan naar een neurale basis voor de subjectieve ervaring. Franse onderzoekers in 2009 op basis van Penfields methode bij hun patiënten de wil en de wens om te bewegen, zonder dat er daadwerkelijk sprake was van beweging. Deze resultaten staan haaks op de dualistische visie dat wil en intentie een niet fysieke oorsprong hebben en dan worden overgebracht naar de hersenen om tot actie aan te zetten. Deze onderzoekers menen dan ook dat zelfs de geest uit de hersenen verklaard kan worden.

22
Q

Wat denkt u: is uiteindelijk alles te verklaren door te verwijzen naar de fysiologie? Of kiest u toch voor een of andere vorm van dualisme, waarin er iets van de menselijke geest onvatbaar blijft voor neurologen als Dick Swaab?

A

Het antwoord op deze vraag kunt u natuurlijk alleen zelf geven, maar gezien de recente ontwikkelingen in de neurowetenschappen lijkt het erop dat zelfs zoiets als de wil uiteindelijk in neurologische termen te verklaren is. Met de voortschrijding van de technologie kunnen we ook steeds beter en nauwkeuriger op een non-invasieve manier in het levende brein kijken en lijkt het slechts een kwestie van tijd voordat we de fysiologische processen die ten grondslag liggen aan de hoogste mentale functies kunnen beschrijven.

De vraag is natuurlijk wel of dat bevredigend is. Hebben we met die fysiologische verklaring dan ook alles gevangen wat zaken als wil en bewustzijn inhouden? Of hebben we ook nog een ander vocabulaire nodig om nauwkeurig uiteen te zetten wat dat voor zaken zijn?

23
Q

We verwezen in de introductie op deze studietaak al even naar het boek ‘Wij zijn ons brein’ van Dick Swaab. Dat boek past natuurlijk uitstekend in de neurowetenschappelijke benadering die in de laatste passages van het hoofdstuk besproken wordt.

Naar die positie zijn we in de eeuwen toegegroeid, maar die sterke relevantie van het brein voor het begrijpen van menselijk ervaren en handelen wordt eigenlijk pas de laatste twee eeuwen betrekkelijk algemeen gedragen.

Kijk bijvoorbeeld nog eens naar de positie van Aristoteles en vergelijk die met hedendaagse neurowetenschappen.

A

Het verschil in positie kan bijna niet groter zijn. Aristoteles vond het brein maar een oninteressant, ongevoelig en bloedeloos orgaan. Hij dacht dat het een soort expansievat was waarin de dampen van oververhitte lichaamssappen konden worden opgevangen zodat zij konden condenseren. Ons hersenvocht zou het resultaat zijn van dat proces. Volgens hem zat de geest in het hart, niet in het hoofd, net als volgens de antieke Chinese filosofie.

De hedendaagse neurowetenschappelijke benadering lijkt hier lijnrecht tegenover te staan. Het brein staat tegenwoordig in het centrum van de aandacht. Dat is het resultaat van tweehonderd jaar zoeken naar de locatie van allerlei psychische functies. Inmiddels wijzen we zelfs, enigszins tentatief, gebieden aan die mogelijk verband houden met de allerhoogste mentale processen die Aristoteles tot de rationele ziel rekende: willen, redeneren, beslissen.

24
Q

Aristoteles, de grootste bioloog van zijn tijd, zou onze nadruk op het brein dus maar vreemd vinden. De vraag is wat het standpunt van Descartes zou kunnen zijn.

Hoe zou Descartes oordelen over de neurowetenschappen?

A

Descartes zou het zonder meer eens zijn met die enorme nadruk op het brein. Hij stond immers aan het begin van die ontwikkeling, maar juist die laatste stap wilde Descartes niet zetten. Volgens hem was het lichaam een automaton, maar was de menselijke geest fundamenteel anders. Echter, als er hersengebieden gevonden worden voor zaken als willen, redeneren en beslissen, dan zou dat erop kunnen duiden dat we, in tegenstelling tot wat Descartes beweerde, toch een volledige automaton zijn. Alles wat menselijk is, is dan namelijk ingepakt in mechanistische verklaringen.

25
Q

recente ontwikkelingen: cognitieve en sociale neurowetenschap

A

Ondanks verschil van mening over de vraag of derelatie van geest en brein ooit volledig begrepen zal worden, heeft het uitgangspunt van een sterke verbinding tussen deze 2 veel opgebracht..
Er wordt voortdurend onderzoek gedaan om de meest menselijke van alle vermogens te verklaren: de bewustheid van ons eigen bewustzijn.
Veel van dit onderzoek maakt gebruik van geavenceerde beeldvormingstechnieken, tomografie waaronder ; CT, MRI, PET en fMRI.
Tegelijk met ddeze technologische ontwikelingen vond ook een verschuiving in de psychologie plaats die wel wordt aangeduid als cognitieve revolutie. Gedurende het begin en het midden van de 20e eeuw werd het behaviorisme echter dominant, dat alles verwerpt dat niet direct te observeren is, waaronder introspectie, gedachten en redeneringen. in de tweede helft van de 20e eeuw keeden psychologen echter steeds vaker terug bij cognitieve processen als onderwerp van onderzoek. in de jaren 70 ontstond het nieuwe interdisciplinaire gebied van de cognitieve neurowetenschap.
De opwinding over de steeds geavenceerdere technieken om ‘in de hersenen te kijken’, raakte ook de traditioneelmeer ‘softe’ terreinen, zoals de sociale psychologie. Onderzoekers die hun interesse in de vraag hoe de hersenen sociale info verwerken combineren met beeldvormingstechnieken duiden dit gebied aan als sociale neurowetenschap of sociaal-cognitieve neurowetenschap.