College 9: Sleep Flashcards

1
Q

Two Process Model of Sleep Regulation - principe

A

Waarom worden we wakker, gaan we slapen na zoveel uur. Hoe langer je wakker bent, hoe slaperiger je wordt, maar de meeste mensen hebben het meeste last heeft tussen een bepaalde tijd, deze tijd verschilt er persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke twee processen bestaat dit model

A
  • Process S: homeostatische drijfveer
  • Process C: circadiane drijfveer
    Bepalen dus samen wanneer je moe begint te worden, wil slapen/wakker wil worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Proces C hersengebied

A

Suprachiasmatisch nucleus (hypothalamus - SCN)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functies SCN

A

Reguleren lichaamstemperatuur, afgifte van melatonine en cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Melatonine wordt onderdrukt door

A

Licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ritme SCN

A

Zorgt dus voor het circadiane ritme, maar is niet helemaal 24 uur: ook afhankelijk van factoren zoals licht. Stuurt klieren aan die zorgen voor melatonine en cortisol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Proces S stof

A

Adenosine: tijdens slaap zorgt ATP voor de afbraak van adenosine (in de basale voorhersenen) en overdag bouwt adenosine zich weer op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Antagonist adenosine

A

Cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Functie adenosine

A

Afbraak product van neurale activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vier NT’s van de hersenstam die betrokken zijn bij wakker worden

A
  • Acetylcholine
  • Serotonine
  • Dopamine
  • Noradrenaline
  • Histamine (!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Deze NT’s zorgen voor corticale activatie via welke twee gebieden?

A
  1. Thalamus: thalamo-cortico circuit

2. Hypothalamus/BF: acetylcholine, histamine en orexine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Acetylcholine

A

Nucleus basalis of Meynert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Histamine

A

Tuberomammillary nucleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Orexine

A

Laterale hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Werking orexine

A

Stabiliseert waakzaamheid. Werkt via receptoren Ox1 en Ox2 en heeft belangrijke effecten bij narcolepsie.

Synoniem: hypocretine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hersengebieden slaapsysteem

A
  1. VLPO (anterior hypothalamus)
  2. Thalamus
  3. SLD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Werking VLPO (eerste proces)

A

Ventro Laterale Pre-Optic nucleus.

Actief tijdens slaap, neuronen geven GABA af (AP inhiberend). VLPO ligt vlakbij TMN (histamine) en OR kernen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gebied histamine + functie

A

TMN (tuberomammilary nucleus) - remt VLPO (slaapgebied) = WAKKER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gebied GABA

A

VLPO, GABA remt TMN = SLAAP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Werking thalamus (tweede proces)

A

Filter van sensorische signalen: open overdag, ‘s nachts dicht. Remt neurotransmissie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Werking SLD (derde proces)

A

Activeert GABA neuronen in de ventromediale medulla - remming van motorneuronen. Remming van spierspanning, deze kern geeft signaal af aan het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Model van slaap-waak regulatie

A

Slaap: VLPO - GABA
Wakker: Ach, NE, 5HT, DA, HA

Adenosine (BF - proces S) en SCN (hypothalamus - proces C) hebben invloed op zowel het wakker systeem als het slaap systeem. Tussen wakker en slaap ligt de flip-flop switch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Flip flop switch

A

Of het wakkersysteem is actief of het slaap systeem, zit geen tussenstand in. VLPO remt via GABA de TMN (histamine) en TMN remt via histamine de VLPO (GABA) - de schakeling versterkt zichzelf, dus kunnen niet beide actief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Melatonine functie

A

Aangemaakt in de hypofyse (die aangestuurd wordt door de SCN). Melatonine werkt in op de SCN, waardoor het circadiane ritme wordt gereset. Bij depressie minder melatonine, circadiane ritme wordt niet gereset > delayed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

SCN slaap-waak

A

SCN overdag activeert kernen in de hypothalamus, waaronder de laterale hypothalamus: afgifte orexine > stimuleert waaksystemen. Daarnaast inhibeert het de aanmaak van melatonine overdag.
SCN ‘s nachts minder actief: minder orexine, meer melatonine > slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wakker, non-REM en REM

A

Wakker: alle NT’s actief
Non-REM: alle NT’s matig actief
REM: NE, 5HT en HA niet actief (REM-off cellen), ACh meer actief (REM-on cellen)!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Probleem bij slaapmedicatie

A

Onderdrukking van REM slaap, daardoor verstoring van NT’s - men wordt vaak nog heel moe wakker

Onderdrukking van REM zie je ook bij depressie, daarom ook vaak langer in bed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Insomnia hypothese

A

Hyperactieve waaksystemen, orexine hyperactief/adenosine hypoactief?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Mannen vs vrouwen insomnia

A

Meer bij vrouwen (1,5:1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Symptomen insomnia

A
  • Problemen met inslapen
  • Problemen met doorslapen
  • Vroeg wakker worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Problemen met inslapen

A

Angst, bij jongeren, door nicotine/caffeïne, Restless Leg Syndrome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Problemen met doorslapen

A

Hoe ouder hoe meer, pijn, alcohol, slaap apneu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Vroeg wakker worden

A

Jet lag, nachtdienst, ouderen, depressie

34
Q

Farmacologische behandeling insomnia

A
  • GABA agonist: doet GABA na, dus inhiberen van waaksystemen
  • Histamine antagonist: blokkeren effect van histamine
  • Melatonine agonist
  • Orexine antagonist
35
Q

Voorbeeld GABA-agonist

A

Benzodiazepine: klassieke slaapmiddelen

36
Q

Voorbeeld histamine antagonist

A

Antidepressiva, antihistamine

37
Q

Voorbeeld melatonine agonist

A

Circadin

38
Q

Voorbeeld orexine antagonist

A

Suvorexant

39
Q

Nederlandse richtlijn voor insomnia, waar bestaat behandeling insomnia uit

A
  • Educatie
  • Behandelen van onderliggend probleem
  • Gedragstherapie en fysieke activiteit
  • Als dat niet helpt: farmaca, MAAR enkele voorschrijving, kortwerkend, alleen gebruiken wanneer nodig en niet bij slaap-apneu (door slaapmedicatie gaan spieren zich meer ontspannen en wordt apneu erger)
40
Q

Werking BDZ

A

Modulator van GABA, gaat op een allosterische plek van GABAa-receptor zitten, waardoor het effect van GABA wordt versterkt.

41
Q

Toepassing BDZ

A
  • Slaap inducerend: verlenging van slaapfase 2, vermindering van REM. Zorgt voor verbetering van inslapen, doorslapen en slaapduur.
  • Angst remmend
  • Anti-epileptica
  • Spier ontspanner
  • Bij retrograde amnesie
42
Q

Risico’s BDZ

A
  • Hangover: halfwaarde tijd te lang
  • Vallen: iets breken (vooral bij ouderen)
  • Afhankelijkheid
43
Q

Wanneer slaapmiddel, wanneer middel tegen angst?

A

Halfwaardetijd: slaapmiddelen hebben een kortere halfwaardetijd dan bij angstmiddelen, anders hang-over effect.

44
Q

Voorbeelden hyponotics

A

Temazepam (meest), midazolam, zopiclon, zolpidem

45
Q

Voorbeelden angstmiddelen

A

Oxazepam (meest), diazepam, lorazepam, alprazolam

46
Q

Voorbeelden SSRI

A

Paroxetine, citalopram

47
Q

Voorbeeld SNRI

A

Venlafaxine

48
Q

Welke factoren bepalen de duur van de werking van medicatie

A
  • Halfwaarde tijd
  • Snelheid van absorptie
  • Actieve metabolieten (CYP?)
49
Q

Benzodiazepine signature

A
  • Verlagen van low-frequency activiteit (verminderen SWS = slow wave sleep)
  • Verhogen spindle frequency activiteit (verhoging fase 2)
50
Q

Paradoxen van insomnia

A
  1. Mensen met insomnia overschatten inslaap tijd en onderschatten slaapduur
  2. Mensen met insomnia overschatten de effecten van hypnotics
51
Q

Hyperarousal hypothese van insomnia

A

Bij insomnia is er sprake van hyperarousal, waardoor corticale en cognitieve activiteit tijdens het inslapen wordt verhoogd > hierdoor wordt de aandacht, perceptie en geheugen verhoogd van het wakker zijn > leidt tot de insomnia paradoxen.
BZD zorgen voor het verminderen van arousal

52
Q

Eerste generatie histamine antagonisten

A

Gaven slaperigheid als bijwerking (gunstig bij slaap, maar niet bij het slikken tegen een allergie), tweede generatie gaat niet door BHB, dus geen slaperigheid als bijwerking (dus minder geschik voor de behandeling van insomnia).
Zijn ook goedkoop!

53
Q

Antidepressiva als slaapmiddel

A

SSRI’s werken niet - veroorzaken eerder slapeloosheid. Sederende effecten via de blokkade van H1 receporen en 5HT2 receptoren. Nieuw: 5HT2a antagonisten (nog niet goedgekeurd)

54
Q

Voorbeelden antidepressiva als slaapmiddel

A
  • Mirtazepine

- Trazodone

55
Q

Melatonine agonisten effectief als slaapmiddel?

A

Blijkt als slaapmiddel niet echt te werken: hele korte halfwaarde tijd, daarom weet je niet goed wanneer je het moet innemen om een goed effect te krijgen.
Voorbeeld: ramelteon - ook hier probleem van hele korte halfwaarde tijd en wordt daarnaast vrijwel geheel gemetaboliseerd na inname (in EU niet goedgekeurd)

56
Q

Effectieve melatonine agonisten

A
  • Bij ouderen: circadin - langere halfwaardetijd
57
Q

Orexine antagonisten

A

Verminderde remming van slaapsystemen door orexine (hypothese: insomnia patiënten hebben hyperactief orexine systeem)

58
Q

Restless Leg Syndroom

A

Problemen bij inslapen

59
Q

Periodic Leg Movement Disorder

A

Problemen bij doorslapen (vaak samen met RLS)

60
Q

Farmacotherapie voor RLS/PLMD

A

Dopamine agonisten, opioïden, antiepileptica, BDZ

61
Q

Hypersomnia

A

Overdag heel moe zijn door: verminderde slaap, slaap waar je niet van uitrust (door apneu/narcolepsie) of idiopathische hypersomnie (moe voelen ondanks voldoende slaap)

62
Q

Parasomnia

A

Ongewenst slaapgedrag: NREM (slaaphallucinaties, slaapwandelen - door wakker worden tijdens SWS) en REM (nachtmerries)
Therapie: BDZ

63
Q

Circadiaan ritme stoornis

A

Jetlag, nachtdienst, aangeboren voorkeur (vroeg/laat chronotype)
Therapie: licht therapie, melatonine

64
Q

Risico van lange termijn gebruik BDZ

A

Effect wordt minder (MAAR gaat niet weg). Het is ook niet nodig voor patiënten om de dosis te verhogen.

65
Q

Zijn slaapmiddelen verslavend?

A

Voor de meeste mensen is het wel mogelijk om te stoppen met slaapmedicatie.
> In NL sinds afschaffing van vergoeding minder voorschrijving van slaapmedicatie

66
Q

Twee factoren waardoor stoppen met slaapmedicatie moeilijk kan zijn

A
  • Rebound effect: na stoppen van medicatie komt insomnia 1 of 2 nachten sterker terug (vooral bij hogere dosis)
  • Ontwenningsverschijnselen: nachtmerries, spierspanning, zweten, opvliegers, gevoelig voor licht/geluid/aanraking.
67
Q

Slaapmedicatie + angst

A

Na stoppen slaapmedicatie komt de angst terug, waardoor het moeilijk wordt om met het middel te stoppen

68
Q

Hoe kan je zorgen dat je makkelijker van de slaapmedicatie af gaat

A

Overschakelen naar middel met kortere halfwaardetijd.

69
Q

Grootste problemen bij slaapmedicatie

A
  • Hangover effect
  • Invloed op rijgedrag
  • Vallen bij ouderen
    Afhankelijk van: middel, dosis, patiënt (gewicht, leeftijd etc), andere medicatie
70
Q

Onderzoek invloed BDZ in het verkeer

A

Meten van de mate van slingeringen tijdens het rijden: SD lateral position

71
Q

Temazepam in het verkeer

A

Zowel ‘s ochtends als einde van de middag onder 0,5 mg/ml (boven 0,5 mg/ml exponentiële toename in slingering - is het equivalent van alcohol)

72
Q

Zopiclone in het verkeer

A

‘S ochtends wel boven 0,5 mg/ml, einde van de middag niet.

73
Q

Verschil subjectieve klachten insomnia en objectieve klachten insomnia

A

Paradox van insomnia

74
Q

Bijwerkingen BDZ

A
  • Anterograde amnesie
  • Ataxie: stoornis in balans (vallen!)
  • Hangover effect (nog steeds moe), invloed op rijgedrag/vallen
  • Afhankelijkheid
75
Q

Behandeling hypersomnie (slaperig gevoel overdag)

A
  • Stimulantia: DA/NA agonisten, ritalin
  • Natrium oxybate: GHB
  • Antidepressiva (REM onderdrukking)
76
Q

Werking methylphenidate

A

Remming DAT en NET: verhoging DA en NA.

77
Q

Toepassing methylfenidaat

A

Narcolepsie, hypersomnie

78
Q

Werking dexamfetamine

A
  • Competitieve remmer van DAT
  • Afgifte van DA
  • Remmer van VMAT2.

Heeft dus groot effect op DA, daarom in de vorm van dexamfetamine ingenomen - minder snelle verwerking

79
Q

Z-drugs

A

GABAa PAM’s, beginnen allemaal met een Z: zolpidem, zaleplon, zopiclone

80
Q

Werking Modafinil

A

Bindt aan DAT, zorgt voor verhoging van DA en postsynaptische tonische vuring - zorgt verderop voor verhoging van histamine = WAKKER

81
Q

GHB

A

GABA partial agonist