College 2: Pharmacokinetics Flashcards
Farmacokinetiek
Wat doet het lichaam doet met X, bestaat uit absorptie, distributie, metabolisme en uitscheiding van X
Farmacodynamiek
Wat doet X met het lichaam, werking van X.
Samenvatting farmacokinetiek
ADME:
- Absorptie
- Distributie
- Metabolisme
- Excretie
Absorptie
Hoe X van plek van binnenkomst naar de bloedbaan gaat
Bioavailability
Hoeveel medicatie is toegediend en hoeveel % daarvan uiteindelijk in de bloedbaan terecht komt. Bioavailability is 50% als 50% van de medicatie de circulatie bereikt en is dus een waarde die uitgerekend wordt, niet gemeten.
De curve bij IV dient als referentiepunt voor bioavailability (de opname is immers 100%). De bioavailability bij non-IV wordt berekend door het gebied onder de curve na inname van X te vergelijken met het gebied bij IV
Topicale toediening
Direct op de huid, valt onder parenteraal. Binnenkant neus (neusspray) en longen (inhalator) vallen hier ook onder.
Parenterale toediening
Toediening anders dan enteraal (maag-darmstelsel), dus ook topicaal. Intraveneus (in vene), intramusculair (in spier), subcutaan (onderhuidse injectie), intra-arterieel (in arterie), intra-articular (in gewricht)
Enterale toediening
Via het maag-darmstelsel. Oraal, orodispergerbaar (valt in de mond uiteen), sublinguaal/buccaal (spray onder de tong), rectaal.
Bij enteraal gaat X eerst naar de lever toe voordat het in de bloedbaan terecht komt en verliest daar nog een deel van zijn werking.
Epiduraal
Toediening via ruggenprik, dan nog wel door BHB. Intrathecal is prik in subdurale ruimte, hoeft niet meer door BHB
Tmax en Cmax
Tijd na toediening wanneer concentratie het hoogst is en Cmax is de maximale concentratie. Bij IV is Tmax direct na toediening (dit wordt teven gebruikt als referentiepunt voor bioavailability, want Cmax dan 100%), bij orale toediening moet X eerst door maagdarmstelsel en lever, voordat het in het bloed terecht komt. Oraal van snelst naar langzaamst: drank, tablet, tablet met gereguleerde afgifte.
Onder C1
Subtherapeutisch gebied
Tussen C1 en C2
Therapeutisch gebied
Boven C2
Toxisch gebied
Distribution
X naar plaats van actie
P-glycoprotein
Eiwit die groot aantal substraten door extra- en intracellulaire membranen kan voeren. Als dit eiwit geblokkeerd is, dan opname van de stof ook minder. Iets actief door het celmembraan heen krijgen, komen voor in celwanden van maagdarm kanaal, levercellen etc.
Portal vein
Ader tussen maagdarmstelsel en lever
Schema 1
Orale toediening: toediening in maagdarmkanaal - lever (eerste passage) - binding aan plasmaeiwitten in algemene circulatie - afgegeven in weefsel/hersenen/foetus of uitscheiding via lever of nieren. Parentale toediening (behalve IV): toediening in spier, huid, long, slijmvlies - binding aan plasmaeiwitten in algemene circulatie - afgegeven in weefsel/hersenen/foetus of uitscheiding via lever of nieren. IV: direct in de algemene circulatie, binding aan plasmaeiwitten - afgegeven in weefsel/hersenen/foetus of uitscheiding via lever of nieren.
Hier zit een bepaalde kringloop in, gedeelte van de stoffen die toegediend worden komt weer terug in het MDK.
Hepatisch
Acties waar de lever bij betrokken is
Renal/nefron
Acties waar de nieren bij betrokken zijn
First pass effect
Hoeveel percentage van X (werkzame stof) over is als het door de lever is gegaan:
- 100% in MDK, in de dunne darmen door CYP450 X van darm naar het bloed > gaat groot deel verloren: 30% over.
- Bloed door poortader via de lever: daar ook CYP450 enzymen, breekt X nog verder af > 15% blijft over, dit is het first pass effect
BHB
Om bloedvaten en haarvaten heen zitten extra cellen heen (bijvoorbeeld astrocyten), die een extra barrière vormen waardoor bacteria en andere pathogenen niet zomaar de hersenen in kunnen komen. Kleine moleculen en lipofiele stoffen kunnen makkelijker door BHB dan grote hydrofiele stoffen
Heeft niets met hersenvocht (CSF) te maken, twee losse systemen!
Compartimenten distributie
- Bloed
- Intracellulair
- Extracellulair
- Vet
Waar stof terecht komt hangt af van hoe het wordt opgenomen, is iets lipofiel/hydrofiel en hoeveel affiniteit voor een bepaald compartiment
Hoe meet je concentratie van X in bloed
Volume distributie (Vd): L/kg, hoeveel liter bloed moet je hebben om een bepaalde dosis te hebben - hoe hoger Vd, hoe lager de dosis?
Vd verdeling in het algemeen
- <0,2: vooral in bloedplasma
- 0,2-0,7: vooral in extracellulaire vloeistof
- > 0,7: vooral in total body water (dus weinig in bloedplasma)