College 5: Schizophenia and antipsychotics Flashcards

1
Q

Positieve symptomen schizofrenie (SF)

A

Hallucinaties, wanen, verstoorde spraak en verstoorde communicatie, verstoord gedrag, catatonie (stereotype houding/bewegingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Negatieve symptomen SF

A

Alogia (disfunctionele communicatie), affective blunting (niet meer emoties kunnen reguleren/uiten), niet sociaal (sociaal teruggetrokken), anhedonia (minder plezier/minder erop uit gaan), avolition (minder doelgericht gedrag, bijvoorbeeld aankleden etc, hangt samen met DA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Alogia

A

Beperking communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Affective blunting

A

Beperking affect - emoties niet kunnen reguleren/uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anhedonia

A

Beperking van plezier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Avolition

A

Beperking van motivatie - minder doelgericht gedrag, bijvoorbeeld aankleden etc, hangt samen met DA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Positieve symptomen komen naast SF ook voor bij

A

BP, schizoaffectieve stoornissen, psychotische depressie, Alzheimer/dementie, kinder psychose, drug-induced psychose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Negatieve symptomen komen naast SF ook voor bij

A
  • Cognitief: autisme, Alzheimer/dementie
  • Affectief: angst, depressie
  • Agressie/hostiliteit: impulscontrole stoornis, borderline, drug abuse Alzheimer, ADHD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Locatie positieve symptomen

A

Meer in het middel van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Locatie negatieve symptomen

A

Meer naar de buitenkant van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Positieve symptomen

A

Mesolimbisch systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Affectieve symptomen

A

Ventromediale PFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Negatieve symptomen

A

Mesocorticale PFC, nucleus accumbens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cognitieve symptomen

A

Dorsolaterale PFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Agressieve symptomen

A

Orbitofrontaal cortex, amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

DA gemaakt uit

A

Tyrosine (net als noradrenaline en adrenaline - zijn allemaal catecholamines)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tyrosine door … omgezet in DA

A

TOH zet tyrosine om in Dopa, DDC zet Dopa om naar DA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

DA in blaasjes gedaan door

A

VMAT2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Drie enzymen die DA kunnen afbreken

A

MAO A
MAO B
COMT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

DA reuptake door

A

DAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke DA receptoren zijn er

A

D1, D2, D3 en D4. D2 is het belangrijkst!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Twee vormen van D2 receptor

A

Postsynaptische receptor en autoreceptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Verschillende locaties en functies van autoreceptoren

A

Binding aan autoreceptor aan presynaptische axon zorgt voor minder grote afgifte van DA (dus DA regulatie). Autoreceptor aan dendrietkant zorgt voor minder grote kans van doorgeven AP.

DA komt dan wel van andere neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Mesolimbisch dopamine circuit

A

Van hersenstam (VTA) naar limbisch systeem (nucleus accumbens). Positieve symptomen: neuron gaat van hersenstam naar mesolimbisch systeem, bij schizofrenie is dit circuit hyperactief, waardoor er meer DA wordt afgegeven in het mesolimbisch systeem. Hoe meer DA, hoe meer positieve symptomen

Mesolimbische Dopamine hypothese van de positieve symptomen bij schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Mesocorticale dopamine circuit

A

Van hersenstam (VTA) naar PFC. Negatieve symptomen, cognitieve symptomen en affectieve symptomen - onderactivatie in deze gebieden. Dit circuit eindigt in de dorsolaterale PFC of de ventromediale PFC.

In deze gebieden is dus juist MINDER DA!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Symptomen bij DLPFC

A

Negatieve symptomen en cognitieve symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Symptomen bij VMPFC

A

Negatieve symptomen en affectieve symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Nigrostratiaal dopamine circuit

A

Motorische acties. Van substantia nigra naar basale ganglia/stratium. Dit circuit is ook betrokken bij Parkinson en dit circuit is belangrijk bij extrapyramide symptomen (EPS)
Bij te weinig DA: parkinsonachtige symptomen (tremor, rigiditeit, akinesie/bradykinesie)
Bij teveel DA: hyperkinetische bewegingen zoals tics
Activatie van dit circuit is bij SF normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Tuberoinfundibular dopamine circuit

A

Van hypothalamus naar de anterior hypofyse. Reguleert prolactine afgifte. DA remt de afgifte van prolactine. Activatie van dit circuit is bij SF normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Functie prolactine

A

Bij normale omstandigheden is de activiteit van deze dopamine neuronen verminderd bij een vrouw na de bevalling, waardoor prolactine wordt verhoogd en de melkproductie op gang komt. Als er door een laesie of door drugs een storing is in het tuberoinfundibulaire pad, kan prolactine ook stijgen, wat geassocieerd is galactorrhea (uitscheiding uit de borsten), amenorrhea (verlies van ovulatie/menstruatie) en andere seksuele problemen.
Deze problemen kunnen ontstaan als bijwerking van een aantal antipsychotica bij vrouwen (door verhoging DA ontstaat er hyperprolactinemie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Thalamic circuit

A

Dopamine paden van de PDG, ventral mesencephalon, hypothalamus en PBN naar de thalamus. Betrokken bij slaap en filteren van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Glutamaat

A

Aminozuur, excitatory NT. Wordt gerecycled in de gliacellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Glutamaat in blaasjes gedaan door

A

vGluT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Glutamaat reuptake door

A

EAAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Postsynaptische receptoren van glutamaat

A

NMDA, AMPA en Kainate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke drie dingen moeten er gebeuren voordat een NMDA receptor open gaat

A

Door AMPA receptor wordt een AP doorgegeven: NA+ gaat de neuron binnen
1. Depolarisatie zorgt ervoor dat magnesium (die de NMDA receptor blokkeert), van NMDA af gaat
2. Glycine bindt aan NMDA
3. Glutamaat bindt aan NMDA
Zorgt ervoor dat NMDA kanaal open gaat, waardoor calcium naar binnen gaat - zorgt voor long term potentiation (voor lange termijn geheugen, synaptogenese).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Cotransmitters glutamaat

A

Glycine en D-serine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Cortico-brainstem glutamaat circuit

A

van corticale pyramide neuronen in de prefrontale cortex naar de hersenstam, reguleert neurotransmitter afgifte. Directe stimulatie van monoamine neuronen in de hersenstam in dit pad zorgt voor stimulatie van neurotransmitter afgifte. Daarnaast is er indirecte stimulatie van monoamine neuronen in dit pad via GABA interneuronen, die zorgt voor het blokkeren van de afgifte van neurotransmitters, waardoor de hoeveelheid neurotransmitters gereguleerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Cortico-striatal glutamaat circuit

A

Van corticale pyramide neuronen in de prefrontale cortex naar het stratium. Dit pad eindigt bij GABA neuronen, die deel uitmaken van een ander complex van het stratium, de globus pallidus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hippocampale-accumbens glutamaat circuit

A

Van de hippocampus naar de nucleus accumbens. Dit pad is vaak gelinkt aan schizofrenie. Eindigt ook net als a en b in de globus pallidus

41
Q

Thalamo-corticale glutamaat circuit

A

Brengt informatie van de thalamus terug naar de prefrontale cortex, vaak sensorisch informatie

42
Q

Cortico-thalamus glutamaat circuit

A

Brengt informatie terug van prefrontale cortex naar de thalamus.

43
Q

Direct cortico-cortical glutamaat circuit

A

Intracorticale pyramide neuronen die met elkaar communiceren door middel van neurotransmitters

44
Q

Indirecte cortico-cortico glutamaat circuit

A

Intracorticale pyramide neuronen communiceren met elkaar via GABAnerge interneuronen.

45
Q

NMDA hypofunctioneren hypothese

A

Genetische verschillen leiden tot NMDA hypofunctioneren

46
Q

Waarom ene gebied hyperactief en andere gebied hypoactief

A

Door GABA interneuron

47
Q

Normale situatie bij GABA interneuron

A
  1. Afgifte van glutamaat aan NMDA receptor (op GABA interneuron)
  2. GABA interneuron geeft GABA af en bindt aan GABAa receptor op de volgende glutamaat neuron
  3. Cl- gaat de neuron binnen, zorgt voor minder kans op AP
48
Q

GABA interneuron wanneer NMDA receptor hypoactief is

A
  1. Afgifte van glutamaat aan NMDA receptor (op GABA interneuron), maar deze is hyperactief waardoor deze niet goed bindt.
  2. GABA interneuron geeft minder GABA af, waardoor er minder GABA aan GABAa gaat binden
  3. Er is minder influx van Cl-, daardoor grotere kans op AP.
49
Q

Hypofunctioneren van NMDA in de PFC zorgt voor

A

Positieve symptomen: verminderde remming van GABA in de PFC!
Leidt tot > Verhoogde afgifte van glutamaat in VTA (ventral tegmentale area - hersenstam!)
Leidt tot > Excessieve stimulatie van mesolimbische dopamine pad
Leidt tot > Excessieve afgifte van dopamine in de nucleus accumbens
Leidt tot > Mesolimbische dopamine hyperactivatie, zorgt voor positieve symptomen

Dus: hypoactivatie NMDA - verhoging glutamaat PFC - verhoging DA in VTA - verhoging DA in nucleus accumbens = mesolimbische hyperactivatie

50
Q

Hypofunctioneren van NMDA in hippocampus zorgt voor

A

Positieve symptomen: verminderde remming van GABA in de hippocampus!
Leidt tot > hyperactivatie van het circuit van de hippocampus naar de nucleus accumbens
Leidt tot > meer glutamaat in nucleus accumbens
Leidt tot > excessieve stimulatie van GABA neuronen in de globus pallidus, deze zorgt voor de remming van afgifte van GABA van de globus pallidus naar de VTA.
Leidt tot > Minder GABA in de VTA
Leidt tot > Hyperactivatie van mesolimbisch circuit
Leidt tot > positieve symptomen

51
Q

Hypofunctioneren van NMDA in het mesocorticale circuit zorgt voor

A

Negatieve symptomen: verminderde remming van GABA.
Leidt tot > meer glutamaat in VTA (en daardoor nucleus accumbens - positieve symptomen), maar daardoor worden de hersenstam pyramide cellen extra gestimuleerd
Leidt tot > Remming van mesocorticale circuit
Leidt tot > Minder DA in de PFC
Leidt tot > Negatieve symptomen en cognitieve symptomen

52
Q

Hyperactivatie van hersengebieden

A

Meer DA, positieve symptomen, meer in het midden van de hersenen

53
Q

Hypoactivatie van hersengebieden

A

Minder DA, negatieve symptomen, meer naar de buitenkant van de hersenen

  • Als je geen negatieve symptomen ervaart, kan je die dus via de verschillende gebieden uiteindelijk wel krijgen!
54
Q

Werking antipsychotica

A

D2 antagonisten, werken ook in het mesocorticale dopamine circuit (?)

55
Q

Verschillende soorten antipsychotica

A
  • Conventioneel
  • Klassiek
  • Typisch
56
Q

Werking conventionele antipsychotica

A

D2 antagonist actie, werken vooral tegen positieve symptomen

57
Q

Voorbeeld conventionele antipsychoticum

A

Haloperidol

58
Q

Nadeel D2 antagonist

A

Blokkeren ook D2 receptoren in de PFC (mesocorticale circuit), via de DLPFC ontstaan er secundaire negatieve symptomen en verslechteren van cognitieve symptomen en via de VMPFC ontstaan ook secundaire negatieve symptomen en verslechteren van affectieve symptomen

59
Q

Extra pyramidale symptomen

A

Akinesie: niet in staat om een beweging te beginnen
Akathisie: niet in staat om stil te staan

Parkinsonachtige symptomen

60
Q

Wanneer ontstaat pyramidale symptomen

A

Wanneer extrapyramidale neuronen in het nigrostratiale pad worden geblokkeerd (dus ook door D2 antagonisten)

61
Q

Chronische EPS kan leiden tot

A

Tardive dyskinesia: door blokkeren van D2 gaan deze upreguleren - bewegingen van gezicht (grimassen), tong en snelle trekkende bewegingen van de ledematen

62
Q

D2 antagonist in de tuberoinfundibular circuit

A

Minder DA, dus minder remming van prolactine - hyperprolactine, zorgt bij vrouwen voor ernstige menstruatie klachten, afscheiding uit de borsten, seksueel disfunctioneren, gewichtstoename

63
Q

Grens tussen antipsychotische threshold en EPS/hyperprolactinemie

A

Is heel smal!

64
Q

DA en acetylcholine

A

DA remt de werking van acetylcholine

65
Q

Dus bij D2 antagonist

A

Wordt acetylcholine minder geremd

66
Q

Meer afgifte van acetylcholine zorgt voor

A

Veranderingen in motoriek

67
Q

Daarom sommige antipsychotica ook anticholinerge werking, maar dit zorgt voor bijvoorbeeld

A

Droge mond, obstipatie, wazig zien, verminderde blaasfunctie, cognitieve achteruitgang

68
Q

Therapietrouw is daarom

A

Heel laag!

69
Q

Antihistamine bijwerkingen

A

Gewichtstoename, slaperig

70
Q

Blokkeren adrenerge receptoren

A

Hypotensie, duizelig, slaperig

71
Q

Atypische antipsychotica voordelen

A

Minder EPS en goed voor negatieve symptomen. Heeft zowel een antagonistische werking van DA als 5HT

72
Q

Voorbeelden van atypische antipsychotica

A

Serotonin-dopamine antagonisten
Dopamine met versnelde werking
D2 partial antagonist
Sereotonine partial antagonist

73
Q

Serotonine gemaakt uit

A

Tryptofaan

74
Q

Serotonine in blaasjes door

A

VMAT2

75
Q

Serotonine reuptake door

A

SERT

76
Q

Serotonine afgebroken door

A

MAO-A en MAO-B

77
Q

Serotonine receptor

A

5HT2A

78
Q

Binding aan 5HT2A in het stratium zorgt voor

A

Inhibitie van lokale DA afgifte (rem)

79
Q

Remming van DA zorgt voor

A

Verhoogde afgifte van glutamaat

80
Q

5HT2A antagonist (op een DA neuron) zal dus zorgen voor

A

Meer DA afgifte (want 5HT kan niet binden aan DA, waardoor de afgifte niet geremd kan worden) (cut the brake)

81
Q

Voordeel 5HT2A antagonisten

A

Minder EPS en goed voor zowel positieve als negatieve symptomen

82
Q

Waarom ook vermindering van positieve symptomen

A

Verhoging van DA door 5HT2a antagonist zorgt voor vermindering van glutamaat- haalt de hyperactieve drive van het mesolimbisch systeem af

83
Q

5HT2A in het tuberoinfundibular circuit

A

DA remt prolactine, maar 5HT stimuleert afgifte van prolactine, dus samen reguleren ze de afgifte.

84
Q

Conventionele antipsychotica … prolactine

A

Verhogen

85
Q

Atypische antipsychotica … prolactine

A

Reguleren

86
Q

Therapeutisch effect bij atypische antipsychotica is

A

Breder dan bij conventionele AP

87
Q

Wat voor receptor is 5HT1A

A

Autoreceptor

88
Q

Binding aan 5HT1A zorgt voor

A

Verminderde kans op een AP en netto minder 5HT afgifte

89
Q

Minder serotonine is

A

Meer dopamine

90
Q

5HT1a partial agonist

A

Zorgt dus voor minder dopamine, goed tegen positieve symptomen

91
Q

Voorbeeld van 5HT1a partial agonist

A

Aripiprazole

92
Q

Serotonine heeft

A

Meerdere werkingen!!

93
Q

Kiezen medicijn voor schizofrenie

A

Is lastig, omdat veel middelen bijwerkingen hebben. Daarom vaak trial and error - je weet van tevoren niet hoe mensen gaan reageren.

94
Q

Metabolic highway

A

Mensen gaan meer eten, meer kans op overgewicht + consequenties

95
Q

Antipsychotica hebben ook sederende effecten

A

Toepassing bij agressieve mensen, receptor M1, H1 en alfa1

96
Q

CYP450 enzym en medicatie

A

CYP450 enzymen kunnen per persoon verschillend gevoelig zijn, waardoor medicatie verschillend kan worden omgezet en waardoor ze dus anders reageren op medicatie

97
Q

Neurodevelopmental hypothesis schizofrenie

A

Genen zetten aan tot de productie van eiwitten, wat kan zorgen voor abnormaliteiten in het functioneren van het lichaam en ook kan zorgen voor psychiatrische aandoeningen

98
Q

Epigenetica schizofrenie

A

Schizofrenie ontstaat door genen + omgeving: krijgen hierdoor een gebiased circuit die niet goed in staat is om te compenseren voor inefficiënte informatie verwerking, waardoor psychiatrische symptomen kunnen ontstaan

99
Q

EPS circuit

A

Nigrostriatal DA circuit