College 3: Psychopharmacology of Depression Flashcards
Belangrijke NT’s bij depressie
Dopamine, serotonine en noradrenaline
Verschil tussen emoties, mood en affect
Emoties zijn op de korte termijn (hoe je je nu voelt), mood is van de afgelopen weken (algemene stemming, dit vraag je meestal in een onderzoek) en affect is hoe mood zich in observeerbaar gedrag laat zien
Bipolair I
Vooral manisch, depressieve episode is niet nodig voor deze diagnose, maar kan wel voorkomen.
Dit type komt niet veel voor.
Bipolair II
Tenminste één hypomanische en één depressieve episode - fluctuaties tussen manische en depressieve episoden.
Cyclothymisch
Hypomanische episoden en depressieve episoden die niet aan de volledige criteria voldoen van major depressive episode
Somatische/vegetatieve symptomen depressie
- Gewichtstoename of afname
- Meer of minder slaap
- Psychomotorisch veranderingen (agitatie, retardatie)
Psychologische symptomen depressie
- Depressieve stemming (!)
- Verlies van plezier (!)
- Verminderde concentratie
- Vermoeidheid/weinig energie
- Gevoel van schuld of waardeloosheid
- Zelfmoordgedachten
Depressie vaak comorbiditeit met
Angststoornissen en andere emotionele componenten
Doel farmaca
Recurrent episode voorkomen
Mixed episode
Voldoen aan de criteria van zowel manische als depressieve episode (fluctueert zo snel dat je het niet uit elkaar kan houden)
Waarom meer BP
Manie wordt gevolgd door depressie, men zoek vaak alleen hulp bij depressie en niet bij manie. Men wordt dan gediagnosticeerd met een depressie. Manie uitvragen is heel belangrijk, omdat dit een duidelijke richting geeft voor interventie.
Ongeveer de helft van de mensen gediagnosticeerd met unipolaire depressie zijn bipolair!!
Waarom antidepressiva niet goed bij bipolair
Verhoogd risico op manische episode (verhoging van stemmingswisselingen), impulsiviteit en zelfmoord (door impulsiviteit?)
Symptomen manische episode
- Grandiositeit, verhoging zelfvertrouwen (1/2)
- Verhoogd doelgericht werk (2/2)
- Risico nemen
- Minder behoefte aan slaap
- Snel afgeleid/moeilijk concentreren
- Meer/sneller praten
- Snelle ideeën/gedachten
(- ICD: ook verhoogde beleving van sensorische input)
Who’s your daddy?
Genetica: is er familiegeschiedenis?
Where is your mommy?
Is er iemand die extra informatie kan geven over de geschiedenis van de patiënt?
Deze vragen zijn belangrijk om uit te vragen om onderscheid te maken tussen MDD en BP
Bipolair III
Patiënt heeft manie ontwikkelt in reactie op antidepressiva (verkeerde diagnose unipolaire depressie - substance induced DSM)
Verschillende hersengebieden verschillende functies
- In de hersenen sprake van netwerken
- Geen 1:1 relatie tussen activiteit in hersengebied en hoe iemand zich voelt
- Grote verschillen tussen individuen welke hersengebieden geactiveerd worden bij een specifieke functie, wel globale index
- Brodman’s area’s: meer precieze locatie dan functionele units?
Locatie psychologische symptomen
Vooral frontaal
Locatie somatische/vegetatieve symptomen
Meer mediaal frontaal (limbisch systeem)
Functie dorsolaterale PFC
Cognitief functioneren: EF, probleem oplossen, analyseren van problemen
Functie orbitofrontaal cortex
Impulsregulatie, compulsies, drive (aanknooppunt bij manie!)
Functie anterior cingulate cortex (ACC)
Dorsaal - selectieve aandacht
Ventraal - emotie regulatie (depressie, angst)
Aanknooppunt antidepressiva!
Ventromediale PFC
Emotie processing
Response
50% van symptomen verminderd
Remissie
Alle symptomen weg
Werking antidepressiva
1/3 spontaan herstel, 1/3 placebo, 1/3 actieve werking
Volgorde effecten van antidepressiva
Eerst bijwerkingen (direct na inname), therapeutisch effect meestal pas na 6 weken.
Hoe van bijwerkingen naar therapeutisch effect
Na inname AD’s gaan de NT’s direct omhoog. Maar omdat er eerst weinig NT’s waren, zijn er op de neuronen meer receptoren aangemaakt en deze zijn hypersensitief. Door AD’s direct meer NT’s, waardoor deze NT’s direct weer worden opgenomen - blijven dus niet langer actief en dit zorgt ook voor bijwerkingen (verhoging van AP’s?). Als de NT’s een tijdje in hoge concentraties aanwezig zijn geweest worden de receptoren gedownreguleerd, waardoor de NT’s niet allemaal meer in één keer worden opgenomen en waardoor de NT’s dus langer actief blijven > therapeutisch effect!
Problemen in aantonen therapeutische werking van AD’s
- RCT heeft gestructureerde omgeving, komt niet overeen met echte leven
- Individuele reacties en bijwerkingen worden niet duidelijk uit RCT
- Placebo effect kan per onderzoek verschillen > MAAR placebo effect bij zowel controle als AD, dus kan je tegen elkaar wegstrepen
- Geld aan patiënt en arts > MAAR zorgt niet voor verschil controle en interventiegroep
- Exclusie van mensen met zware depressie > MAAR laat alleen zien dat er verschil in reactie is bij verschil in depressie
Conclusie: grootste probleem is GENERALISEERBAARHEID
Hoeveel procent begint niet aan AD bij meedoen aan onderzoek
30%
Restsymptomen
Vooral fysiek: slaap, vermoeidheid, concentratie, interesse en pijnklachten - lijkt op sickness behaviour. Dus AD’s minder goed op somatische klachten!
Ongeveer 20% heeft restsymptomen
Apathie recovery
Verlaging van negatieve stemming, maar geen verhoging van positieve stemming (apathie)
Hogere relapse
Bij mensen die al meerdere medicijnen hebben geprobeerd, moeilijk te behandelen mensen
AD’s werken heb beste bij
24-65 jaar.
AD’s werken minder goed bij
Vroege dementie: verlies van interesse en cognitieve problemen.
Monoamine hypothese
Oude theorie:
Depressie wordt veroorzaakt door algeheel laag niveau van monoamines, waardoor verhoging hiervan zou zorgen voor verminderen van depressieve symptomen.
MAAR: uit de praktijk blijkt niet dat er direct een therapeutisch effect is, die komt pas weken later.
Neurotransmitter receptor hypothese
Nieuwe theorie die ook verklaard waarom het therapeutisch effect pas na een paar weken komt:
- Lage niveau’s van monoamines zorgt voor up-regulatie van postsynaptische receptoren
- AD’s verhogen monoamines, maar receptoren zijn sensitief en zijn met veel, waardoor NT’s direct worden opgenomen > bijwerkingen.
- Na tijd: down-regulatie van receptoren, NT’s langer actief, geeft therapeutisch effect en vermindering van bijwerkingen
Is het resultaat van verandering van genexpressie van BDNF
Ligand efficacy
Hoe goed is de binding van ligand en receptor
Emotie hoge serotonine
Verlaging NA
Emotie hoge noradrenaline
Verlaging NA en verhoging PA
Emotie hoge dopamine
Verhoging PA