College 8: Pijn Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functie van pijn

A

signaleren van beschadiging, zorgt dat we blijven overleven omdat het ons beschermd tegen schade of een infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

pijn langer dan drie maanden?

A

dan kan de orginele fysieke pijn al weg zijn, maar je zenuwen zijn waarschijnlijk aangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

definitie van pijn

A

onplezierig sensorische en emotionele ervaring, met echte of potentiële schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 typen pijn gebaseerd op tijdsduur

A
  1. acuut
  2. chronisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

acute pijn

A
  • een signaal van ziekte of letsel
  • waarschuwing voor potentiële schade
  • hersteld = geen acute pijn
  • duur < 6 weken
  • makkelijker te behandelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

chronische pijn

A
  • hoeft niet zichtbaar te zijn of na schade te komen
  • geen adaptief doel
  • niet zo makkelijk weg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Acute of chronische pijn: gevallen –> arm gebroken?

A
  • acute pijn, als gevolg van een val + als doel om schade aan te geven
  • ook is het ongeveer binnen 6 weken genezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

typen chronische pijn

A
  1. benigne pijn
  2. progressieve pijn
  3. herhaalde acute pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

benigne pijn

A
  • een type chronische pijn
  • niet ernstig, wel vervelend
  • > 6 maanden
  • pijn kan variëren over tijd
  • vrij onresponsief voor behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

progressieve pijn

A
  • type van chronische pijn
  • pijn kan toenemen
  • > 6 maanden
  • bijvoorbeeld een kwaadaardige afwijking (maligniteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

herhaalde acute pijn

A
  • een type chronische pijn
  • acuut in karakter
  • chronisch in conditie
  • bijv. een migraine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat voor soort pijn is een migraine?
A: chronische pijn –> benigne pijn
B: chronische pijn –> progressieve pijn
C: chronische pijn –> herhaalde acute pijn
D: acute pijn

A

C, acuut in karakter, maar chronisch in conditie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

risicofactoren van pijn/kunnen pijn verergeren

A
  • trauma
  • angst
  • stress
  • catastroferen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

beschermende factoren van pijn/hebben positieve invloed op pijn

A
  • sociale support
  • coping
  • acceptatie
  • zelfredzaamheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 typen pijn gebaseerd op oorzaak/plek

A
  1. nociceptieve pijn
  2. neuropathische pijn
  3. centrale sensitisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

nociceptieve pijn

A
  • 1 van de typen pijn gebaseerd op oorzaak/plek
  • als gevolg van weefselschade veroorzaakt door trauma, niet-genezende verwonding of ontstekingsprocessen
  • reumatische aandoeningen
  • inflammatoire aandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

neuropathische pijn

A
  • 1 van de typen pijn gebaseerd op oorzaak/plek
  • als gevolg van letsels of schade aan het zenuwstelsel
  • perifeer zenuwstelsel –> lyme
  • centraal zenuwstelsel –> parkinson
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor soort pijn is MS?

A

neuropathische pijn aan het centrale zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

centrale sensitisatie

A
  • 1 van de typen pijn gebaseerd op oorzaak/plek
  • als gevolg van veranderde perceptie van het lichaam
  • gevoeligheid
  • bij. fybromyalgie of fantoompijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

pijndrempel/pain treshold

A

het punt waar op iets pijn begint te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

pijntolerantie/pain tolerance

A

de mate waarin een pijnlijke prikkel verdragen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

het pijnpad

A
  • Descartes
  • bron van pijn bericht naar perifeer zenuwstelsel, ruggenmerg en zo naar het brein, dan gaat het weer terug
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat als je door pijn je ledemaat niet meer wilt gebruiken

A

dan kan je uithoudingsvermogen minder worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waarom is het goed om in beweging te blijven als je pijn hebt

A

er is een vicieuze cirkel:
- pijn –> niet meer bewegen –> energie omlaag –> effect op slaap –> energie en gemoedstoestand negatief beïnvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

voordelen van pijn:

A
  1. primair: expressie van pijn –> tegengaan van negatieve consequentie
  2. secundair: als pijngedrag een positieve uitkomst geeft (jij hebt pijn, laat mij maar tillen)
  3. tertiar: als een ander zich goed voelt dat ie kan helpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

als pijn wordt beloond, kan het volgende gebeuren:

A
  • dramatisering van klachten
  • drugsmisbruik door over-medicatie
  • afhankelijk van anderen door aangeleerde hulpeloosheid en verminderd gebruik van copingsstrategiën
  • invaliditeit door inactiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

verschillende modellen over pijn

A
  1. ui van Loeser
  2. model van Gatchel
  3. Pijn-vermijdingsmodel van Vlaeyen
29
Q

Ui van Loeser

A
  • pijnmodel
    1. pijn door cociceptie
    2. ervaren van pijn, bewust worden
    3. subjectieve ervaring, pijn lijden
    4. actie = pijngedrag
30
Q

model van Gatchel

A
  • pijnmodel
  • waarom acute pijn chronisch kan worden
  • pijn betekent schade
  • conditioneringsprocessen
    1. eerste fase: stress, angst
    2. tweede fase: pijn aanzetten, psychologsich
    3. derde fase: geconsolideerd, acceptatie van “ziekterol”
31
Q

Pijn-vermijdingsmodel van Vlaeyen

A
  • schade –> pijn –> angst speelt centrale rol –> welke route neem je?
  • bijv.: pijnervaring –> pijn catastroferen –> pijn-gerelateerde angst –> vermijding –> disuse, depression, dissability –> cirkel
  • bijv.: pijnervaring –> geen angst –> confrontatie –> herstel
32
Q

onderdelen van pijn catastroferen

A
  • overpeinzen
  • vergroten
  • verminderen van eigen potentieel
33
Q

vermijdingsgedrag is gerelateerd aan

A
  • angst voor pijntoename
  • rust zorgt voor minder pijn
  • voordelen
34
Q

verschillende pijntheorieën: pijn als sensatie

A
  1. Epicurus, Descartes en Von Fray: specifiteit van pijn
  2. Goldschneider: patroontheorie
    - geen psychologie!
35
Q

specifiteittheorie

A
  • een van de sensatietheorieën
  • Epicurus, Descartes en Von Fray
  • pijn komt van één lineair biologisch systeem
  • letsel –> activatie van pijnreceptoren –> pijncentrum –> sensatie van pijn
  • Von Fray: 3 soorten zenuwen
36
Q

3 soorten zenuwen van Von Fray

A
  1. aanraking
  2. warmte
  3. pijn
37
Q

patroontheorie

A
  • een van de sensatietheorieën
  • pijn door verschillende paden –> optelsom naar hersenen –> boodschap terug
  • alleen door naar de hersenen als bij de zenuwen een drempel over gaat
38
Q

hoe men vroeger over pijn dacht:

A
  • pijn is organisch of psychogeen
  • pijn is automatisch respons op stimulus
  • pijnsensatie komt door één stimulus
39
Q

organische pijn

A

echte pijn (hoe men er vroeger over dacht)

40
Q

psychogene pijn

A

tussen de oren, gebaseerd op exclusie (hoe men er vroeger over dacht)

41
Q

referred pain

A
  • pijn op een andere plaats voelen dan de oorzaak van de pijn
  • werd niet verklaard door de vroege sensitisatietheorieën\
  • bijv.: pijn in arm bij hartaanval
42
Q

bewijs tegen de vroegere theorieën (sensitisatie)

A
  1. pijn bij plekken waar geen pijnreceptors zitten (fantoompijn)
  2. pijnreceptoren die geen pijn overbrengen
  3. psychologische invloeden op pijn
43
Q

bewijs tegen de vroegere theorieën (sensitisatie): 3. psychologische invloeden op pijn

A
  1. angst en depressie verlagen pijntolerantie en verhogen de rapportage van pijn
  2. focus op pijn vergroot de pijnervaring
  3. verwachtingen verhogen of verlagen de pijnervaring
44
Q

poortwachtertheorie/ gate control theory

A
  • er is een poort bij de ruggenmerg en er zijn bepaalde factoren die die poort openen of sluiten (bijv. angst opent en aandacht verleggen sluit)
  • nooit een poort gevonden, maar aandacht verleggen werkt wel
  • individu is actief
  • rol van meerdere oorzaken
  • pijn is perceptie i.p.v. sensatie
45
Q

counterstimulation

A

bijvoorbeeld wrijven om af te leiden van de pijn

46
Q

pijn-stress-cylus

A
  • interactie tussen stress-gerelateerde gebeurtenissen en de daadwerkelijke pijn
47
Q

body-self neuromatrix

A

er is input –> centraal –> output

48
Q

fibromyalgie

A
  • geen exacte definitie of oorzaak
  • heeft misschien te maken met een “volumeknop” die te hoog staat
  • zenuwstelsel staat aan en is gevoelig voor prikkels als licht, druk of pijn
  • central sensitization–> hyperalgesia en allodynia
49
Q

central sensitization

A

hyperexcitabiliteit van het centrale zenuwstelsel voor verschillende stimuli

50
Q

hyperalgesia

A

verhoogde sensitiviteit voor pijn

51
Q

allodynia

A

pijn door een stimulus dat meestal geen pijn doet

52
Q

prevalentie van fibromyalgie

A

1-2% van de Nederlandse volwassenen

53
Q

diagnose van fibromyalgie

A

door andere aandoeningen uit te sluiten

54
Q

welk geslacht wordt het meeste gediagnostiseerd meer fibromyalgie?

A

vrouwen –> 90%

55
Q

fibromyalgie symptomem

A
  • gegeneraliseerd pijn met wisselende pijnintensiteit en plek
  • verhoogde gevoeligheid voor licht, druk, geluid
  • stijfheid
  • fysieke en mentale moeheid
  • moe wakker worden
  • cognitieve problemen
  • andere symptomen/aandoeningen (migraine, IBS etc.)
  • comorbide depressies (vooral bij stress en verschillende weersomstandigheden)
56
Q

fibromyalgie vs artritis

A
  1. beide zorgen voor significante pijn en vermoeidheid + moeite met dagelijkse activiteiten
  2. fibromyalgie is geen ziekte van gewrichten (zoals artritis), maar een ziekte van de spieren
  3. symptomen van fibromyalgie verslechteren niet over tijd, artritis wel
57
Q

pijn op verschillende factoren meten

A
  • type pijn
  • emotioneel respons
  • timing van de pijn
  • vocalisaties
  • motorisch gedrag
  • behandelingsgedrag
  • functionele limitaties
58
Q

manieren van pijn meten

A
  • dagboek
  • zelfrapportage (adhv bijvoegelijke naamwoorden)
  • obv gezichtsuitdrukkingen
  • obv spierspanningen
  • door te tekenen wat je voelt
59
Q

manieren van pijnbehandeling in de psychologie

A
  1. CGT
  2. ACT
  3. educatie en training
  4. beweging
  5. mindfulness
60
Q

CGT

A

cognitieve gedragstherapie

61
Q

CGT

A
  1. cognitieve technieken
  2. gedragstechnieken
  3. educatieve technieken
  4. andere technieken
62
Q

cognitieve technieken van CGT

A
  1. cognitive restructuring = negatieve gedachten veranderen door ze uit te dagen
  2. problem solving = problemen schetsen en daar oplossingsplannen voor maken
63
Q

gedragstechnieken van CGT

A
  1. relaxation skills = bijv. meditatie, ademoefeningen etc.
  2. pacing = structuur van een activiteit veranderen door ze in kleine blokjes te maken
  3. behavioral activation = vermijding tegengaan
64
Q

educatieve technieken van CGT

A
  1. psycho-educatie = informatie over aandoening
  2. supportive psychotherapy = motivatie, continue monitoring, aanmoediging
65
Q

andere technieken van CGT

A
  1. hypnose = voor verandering in perceptie etc.
  2. biofeedback = bewustzijn van fysiologie, wat er gebeurt in je lichaam
  3. relapse prevention strategies = o.a. copingskills om terugval te voorkomen
66
Q

ACT

A
  • ook we contextuele CGT genoemd
  • therapievorm
  • psychologisch flexibeler maken
67
Q

doel van ACT bij pijnpatiënten

A

dominantie van pijn in iemands leven verminderen

68
Q

om psychologisch flexibeler te worden, moet men volgens ACT het volgende doen:

A
  1. accepteren: van vervelende gevoelens, sensaties etc.
  2. cognitieve difusie: scheiden van de inhoud van iemands gedachten
  3. aanwezig en bewust zijn
  4. jezelf als context: je neemt de rol in als waarnemer zonder de verdedigen
  5. waarden van iemand
  6. toegewijde actie: volhardend zijn en doorzetten
    –> open, bewust en actief
69
Q

waarvan wordt veel gebruik gemaakt bij ACT

A
  • metaforen,
  • zoals touwtrekken met een monster (pijn) bij een ravijn
  • of zoals de Chinese vingerval