College 7: Longziekten Flashcards

1
Q

respiratoir systeem van boven naar beneden

A
  1. neus
  2. mond
  3. keelholte
  4. luchtpijp
  5. longen
  6. diafragma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

neus bevat

A

trilharen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kan je het beste door je neus of mond ademen en waarom?

A

Het beste door je neus, daar zitten trilhaartjes die verschillende stoffen en ziekteverwekkers buiten kunnen houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functie van trilhaartjes (in de neus)

A

vuil weghouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe wordt de luchtpijp open gehouden?

A

door middel van ringetjes kraakbeen, als versteviging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarvoor zitten er kringetjes met kraakbeen in de luchtpijp?

A

als versteviging, om de luchtpijp open te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe dieper je de longen in gaat

A

hoe kleiner de structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de namen van de structuren hoe dieper je in de longen gaat

A

bronchus –> bronchiolen –> longblaasjes/alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

alveoli

A

longblaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

belangrijkste taak van alveoli

A

gasuitwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat er gebeurt in de ribbenkast bij inademen

A
  • diafragma spant aan en gaat naar beneden
  • ribbenkast wordt groter zodat lucht naar binnen kan
  • spieren spannen zich aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat er gebeurt in de ribbenkast bij uitademen

A
  • diafragma ontspant en gaat naar boven
  • spieren ontspannen zich
  • ribbenkast wordt kleiner en lucht gaat naar buiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

functies van respiratoir systeem

A
  • gasuitwisseling
  • zuurtegraad in balans
  • spraak
  • voor ruiken/proeven
  • druk in het lichaam regelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aandoeningen geassocieerd met respiratoir systeem

A
  • astma
  • COPD
    -cystic fibrose
  • virale en bacteriële infecties
  • pneumonie
  • tuberculose en pleuritis
  • longkanker
    etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

chronic obstructive pulmonary disease

A

COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

COPD

A
  • een te voorkomen en behandelbare ziekte
  • zuurstoftoevoer is beperkt
  • niet volledig onomkeerbaar
  • vaak progressief
  • abnormaal ontstekingsrespons of blootstelling aan gevaarlijke gassen (rook van sigaretten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoeveel mensen gaan dood aan COPD

A

3.23 miljoen per jaar –> 3e wereldwijde doodveroorzaker
80% hiervan komt uit midden- en lage klas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welke SES zijn de meeste doden van COPD

A

midden- en lage klas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

mensen met COPD hebben vaak deze 2 aandoeningen

A
  1. chronische bronchitis
  2. emphyseem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

chronische bronchitis

A
  • mensen met COPD hebben dit vaak
  • bronchial tubes zitten vol met slijm, hierdoor kunnen ontstekingen ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

emphyseem

A
  • mensen met COPD hebben dit vaak
  • longblaasjes raken elasticiteit en structuur kwijt –> moeite met gasuitwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

risicofactoren van COPD

A
  • roken (ook passief)
  • genetica
  • chemische exposure
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

risicofactoren van COPD: roken

A
  • zo’n 75% van de mensen die COPD hebben, rookten vroeger
  • de gifstoffen van sigaretten worden in de luchtwegen geabsorbeerd en veroorzaken inflammaties die kunnen leiden tot COPD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

risicofactoren van COPD: genetica

A
  • Alpha-1-antitypsin tekort kan leiden tot COPD
  • heel weinig voorkomend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

risicofactoren van COPD: chemische exposure

A
  • langetermijnblootstelling aan stof en chemicaliën kunnen COPD-gerelateerde inflamatie veroorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

symptomen van COPD

A
  • Dyspnea
  • wheezing (geluid)/ piepen
  • chronische hoest
  • veel slijm
  • blauwe lippen of nagels door zuurstoftekort
  • veel infecties (door het vele slijm)
  • verstoorde gasuitwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

dyspnea

A

kortademigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

COPD is gelinkt met

A
  1. vaker verkouden en longontstekingen
  2. vaker een hartaanval (onderliggend roken)
  3. longkanker (onderliggend roken?)
  4. hogere bloeddruk in longslagaders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

COPD diagnose

A
  1. klinisch interview
  2. onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

COPD onderzoeken

A
  1. spirometrie
  2. x-ray
  3. bloedtesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

COPD onderzoeken: spirometrie

A
  • meet het volume lucht dat u in 1 seconde uitblaast en ook hoeveel
  • wordt vergeleken met gemiddelde resultaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

COPD onderzoeken: x-ray

A

om te kijken of er geen andere dingen zijn die COPD-symptomen veroorzaken (zoals longkanker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

COPD onderzoeken: bloedtesten

A

kan andere aandoeningen oppikken die COPD-symptomen veroorzaken (zoals bloedarmoede = anemie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

GOLD fases van COPD

A
  • gebaseerd op het volume uitgeblazen lucht in een seconde
  • het is een progressieve ziekte
    1. fase 1: milde COPD, longfunctie ongeveer 80%
    2. fase 2: gemiddelde COPD, longfunctie ongeveer 50 tot 80%
    3. fase 3: erge COPD, longfunctie ongeveer 30 tot 50%
    4. fase 4: hele ernstige COPD: longfunctie lager dan 30% (–> zuurstof toedienen is nodig) óf in fase 3 én lage zuurstofgehaltes in het bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

behandeling van COPD

A

doel: progressie van COPD vertragen
- stopen met roken
- medicijnen
- zuurstoftherapie
- longrevalidatie
- longtransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

behandeling van COPD: stoppen met roken

A

stoppen met roken –> symptomen verminderen –> aanvallen minder –> minder infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

behandeling van COPD: medicijnen

A
  • bronchoverwijders (NIET verwijderaars, ze maken de broncho’s wijder)
  • steroïden
  • antibiotica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

gezondheidsrisico’s van roken:

A

o.a.
- mondziektes
- beroerte
- aderverkalking
- snellere veroudering
- kanker
- trage wondgenezing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

hoeveel Nederlanders overlijden jaarlijks aan gevolgen van roken?

A

meer dan 19.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar of niet waar: als je rookt sterf je gemiddeld 5 jaar eerder dan degenen die niet roken?

A

Niet waar, je gaat als roker zijnde zelfs 10 jaar eerder dood dan niet-rokers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Fletcher curve

A

laat zien hoe gevaarlijk het is om te roken icm je aanleg voor COPD, hoe groot de kans is dat je invalide raakt door te weinig longcapaciteit

42
Q

na hoeveel uur ben je nicotinevrij?

A

72 uur

43
Q

astma

A
  • heterogene ziekte
  • chronische inflammatie aan luchtwegen
  • intensiteit kan nogal veranderen over tijd en per persoon
44
Q

symptomen van astma

A
  • zelfde als COPD
  • wheezing (geluid)
  • kortademigheid
  • druk op de borst
  • hoesten
  • limitatie van luchttoevoer
45
Q

hoeveel mensen met astma waren er ongeveer in 2021?

A

517.000

46
Q

hoeveel mensen met astma kwamen er in 2021 bij ongeveer?

A

53.000

47
Q

verschillende soorten astma:

A
  1. beweging-geïnduceerde astma
  2. werk astma
  3. allergieën-geïnduceerde astma
48
Q

verschillende soorten astma: beweging-geïnduceerde astma

A

astma wordt erger als de lucht koud en droog is

49
Q

verschillende soorten astma: werk astma

A

getriggerd door dingen uit de werkplaats, zoals stof of chemicaliën

50
Q

verschillende soorten astma: allergieën-geïnduceerde astma

A

veroorzaakt door in de lucht zwevende stoffen, zoals pollen, huidschilfers enz.

51
Q

risicofactoren van astma

A
  • als het in de familie voorkomt
  • een andere allergie erbij (zoals hooikoorts)
  • overgewicht hebben (moeilijker om symptomen onder controle te krijgen)
  • roken of meeroker zijn
  • exposure aan (beroepsmatige) chemische stoffen
  • exposure aan uitlaatgassen en andere soorten vervuiling
52
Q

triggers voor astma

A

o.a.
- in de lucht vliegende deeltjes
- luchtweginfecties (verkoudheid)
- fysieke activiteit
- koude lucht
- luchtvervuilende stoffen (rook)
- verschillende medicatie (bijv. betablokkers, aspirine, ibuprofen en naproxen)
- heftige emoties en stress
- sulfieten en conserveermiddelen van sommige voedselproducten

53
Q

diagnose van astma

A

met o.a.
1. spirometrie
2. peak flow

54
Q

peak flow

A

kijken hoe hard iemand kan uitademen/uitblazen

55
Q

behandeling van astma

A

o.a.
1. medicatie
2. leefstijlveranderingen

56
Q

behandeling van astma: medicatie

A

o.a.
1. bronchoverwijder (lees goed, GEEN VERWIJDERAAR)
2. corticosteroïden
3. antibiotica

57
Q

behandeling van astma: medicatie: bronchoverwijder

A
  • helpt met het ontspannen van de spieren rondom de luchtwegen
  • maakt het makkelijker om te ademen
57
Q
A
58
Q

behandeling van astma: medicatie: corticosteroïden

A
  • vermindert inflammatie van luchtwegen
    -helpt met het voorkomen van verergeringen
59
Q

bijwerkingen van corticosteroïden als medicatie tegen astma

A
  • gewichtstoename
  • diabetes
  • osteoporose
  • cataracts
  • verhoogde kans op infecties
60
Q

cataracts

A
  • vertroebeling van de lens van het oog
  • kan een bijwerking zijn van corticosteroïden
61
Q

behandeling van astma: leefstijlveranderingen

A

bijvoorbeeld:
- het vermijden van rook, luchtvervuiling en andere astmatriggers
- beweging
- gezond eten

62
Q

verschil is astma en COPD:

A
  1. belangrijkste risicofactor
  2. targetgroepen
  3. het verloop
  4. levensverwachting
  5. longfunctie
63
Q

verschil is astma en COPD: 1. belangrijkste risicofactor

A

astma:
- atopie (neiging van het immuunsysteem om heftiger te reageren dan normaal)

COPD:
- roken

64
Q

verschil is astma en COPD: 2. targetgroepen

A

astma:
- iedereen, maar vooral jongeren

COPD:
- vaak ouder dan 40 jaar

65
Q

verschil is astma en COPD: 3. het verloop

A

astma:
- over algemeen positief, mits goed behandeling

COPD:
- chronisch en progressief (vooral als de patiënt niet stopt met roken)

66
Q

verschil is astma en COPD: 4. levensverwachting

A

astma:
- vrij normaal

COPD:
- verlaagd

67
Q

verschil is astma en COPD: 5. longfunctie

A

astma:
- over het algemeen normaal, mits een goede behandeling

COPD:
- longfunctie is permanent beperkt

68
Q

uitkomst over artikel: is het goed of slecht om astma onder controle te hebben?

A

astma niet goed onder controle gerelateerd aan:
- hogere levels van symptomen
- meer catastrofisch denken
- meer overtuigingen over activiteitenvermijding

69
Q

cystic fibrose

A
  • taaislijm ziekte
  • autosomaal recessief overerfbare aandoening (je kan drager zijn van deze ziekte, zonder dat je ziek bent)
  • aangeboren
  • heeft effect op de cellen die slijm (mucus), zweet en verteersappen produceren
  • door een defect gen is de mucus dik en plakkerig en dit komt in de luchtwegen etc terecht
  • gevoelig voor infecties
  • niet alleen de longen zijn aangetast
70
Q

nadelen van dik en plakkerige mucus

A
  • stof en bacteriën kunnen moeilijker afgevoerd worden
  • limitatie van het transport van voeingsstoffen
71
Q

taaislijmziekte

A

cystic fibrose

72
Q

CF

A

cystic fibrose

73
Q

recessief

A
  • Als iets recessief overerfbaar is, moet je van je beide ouders dat gen hebben om de eigenschap te hebben.
  • Dominant is het tegenovergestelde, die gaat, als je een dominant en recessief allel hebt van een eigenschap, overheersen over het recessieve allel
  • Stel: oogkleur: bruin (B) is dominant en blauw (b) is recessief. Jouw beide ouders hebben heterogene allelen (B&b). In hun fenotype zie je dat ze bruine ogen hebben, want bruin (B) was dominant en komt tot uiting. Stel jij krijgt van je ouders homogene recessieve allelen (b&b), dan heb jij blauwe ogen, want er is geen dominant allel voor bruine ogen aanwezig
74
Q

hoeveel Nederlanders dragen het CF gen?

A

meer dan een half miljoen, 1 op 30

75
Q

hoeveel baby’s met CF worden per jaar in Nederland geboren?

A

25-30

76
Q

Wat is de gemiddelde levensverwachting van iemand met CF?

A

47-50 jaar

77
Q

Met welke aandoeningen is je levensverwachting kleiner dan gemiddeld?
A: CF en astma
B: astma en COPD
C: COPD en CF
D alledrie

A

C, bij astma is je levensverwachting ongeveer even lang als gemiddeld, mits je de goede behandeling hebt natuurlijk.

78
Q

Symptomen van CF deel 1 + waardoor komt dat?

A
  • mucus zit in luchtwegen, daardoor:
    1. chronische hoest
    2. piepen
    3. kortademigheid
    4. niet sporten
    5. herhaaldelijk longinfecties
    6. inflammatie in neus of verstopte neus
79
Q

symptomen van CF deel 2 + waardoor komt dat?

A
  • slijm kan ook wegen blokkeren voor spijsverteringsenzymen en daardoor minder voedingsstoffen uit je voedsel halen, waardoor je ook last kan hebben van:
    1. vies ruikende stoelgang
    2. minder aankomen en mindere groei
    3. constipatie
    4. interne blokkage
    5. trommelnagels
80
Q

Waardoor hebben mensen met CF last van een vies-ruikende stoelgang?

A

het slijm dat in ze zit kan ook de wegen blokkeren voor spijsverteringsenzymen, waardoor die er niet meer langs kunnen en niet alle voedingsstoffen uit het eten gehaald kan worden

81
Q

Waarom hebben mensen met CF last van trommelnagels?

A

door een te laag zoutgehalte in het bloed

82
Q

Waar of niet waar: Mannen en vrouwen met CF zijn allebei onvruchtbaar?

A

Niet waar:
- mannen zijn inderdaad niet vruchtbaar, hun vas deferens zit verstopt met mucus waardoor sperma niet eruit kan
- vrouwen kunnen echter wel zwanger worden en het uitdragen

83
Q

diagnose van CF

A
  1. hielprik bij nieuwgeborenen (standaard)
  2. zweettest in kleine kinderen
  3. DNA-test
  4. kijken naar chloridekanaaltjes (neus- of rectumbiopt) (speelt een rol bij zout- en watertransport)
84
Q

Waarom zweettest en kijken naar chloridekanaaltjes voor diagnose van CF?

A
  • zoutgehalte in mensen met CF is 5x hoger dan normaal, dus testen ze het zoutgehalte
85
Q

behandeling van CF

A
  • gericht op stabiliteit en, als mogelijk, verbetering van voeding en longfunctie
  • kan via medicatie
86
Q

medicatie bij CF

A
  1. antibiotica om longinfecties te verhelpen en voorkomen
  2. anti-inflammatiemedicijnen
  3. mucus-verdunners, voor betere longfunctie
  4. bronchoverwijders (NIET verwijderaars), om je luchtwegen open te houden en spieren te relaxen
  5. orale pancreasenzymen, om te helpen met het opnemen van voedingsstoffen
87
Q

compliance

A
  • meer top-down,
  • dokter: doe dit, en patiënt doet het
88
Q

adherence

A
  • samen met patiënt heeft dokter een behandelplan opgezet, dit moet ie volgen
  • meer naast de patiënt, samen overeenkomen, niet top-down
89
Q

niet nakomen: bedoeld:

A

voelde me goed, dus ik besloot medicijn niet te pakken

90
Q

niet nakomen: onbedoeld:

A

voelde me goed, ben het vergeten

91
Q

Wat is een voorbeeld van onbedoeld niet je behandelplan niet nakomen?
A: Ik voelde me goed, dus ik heb niet 10 minuten ontspanningsoefeningen gedaan
B: Ik voelde me slecht, dus ik ben niet gaan wandelen zoals de dokter zei
C: Ik voelde me slecht, ik lag de hele dag te slapen en toen ik wakker werd, kon ik mijn ochtendmedicijnen niet pakken naast mijn avondmedicijnen

A

C, die koos er niet bewust voor

92
Q

persistentie

A

de duur van continu medicijngebruik

93
Q

concordantie

A

beschrijving van de relatie tussen patiënt en arts

94
Q

verklaringen voor non-adherence:

A
  1. gedragsmatig
  2. communicatie
  3. cognitief
  4. zelfregulatie
95
Q

verklaringen voor non-adherence: gedragsmatig

A

afhankelijke van bekrachtiging of straf

96
Q

verklaringen voor non-adherence: communicatie

A

afhankelijk van communicatie over waarom adherence goed is voor de patiënt

97
Q

verklaringen voor non-adherence: cognitief

A

afhankelijk van hoed de patiënt tegen de ziekte/aandoening aan kijkt

98
Q

verklaringen voor non-adherence: zelfregulatie

A

is afhankelijk van hoe patiënten de ziekte interpreteren, in hoeverre de ziekte bedreigend voor hen is, de mate van controle

99
Q
A