College 10, 11 & 12 Flashcards

1
Q

Hoe bepaal je in het onwikkelingsprocess het onderzoeksdesign?

A

Manipulatie (stimulus, ‘treatment’) → Ingrijpen in de sociale werkelijkheid?
Experimenteel design versus niet-experimenteel design
• Tijd → Ga je door de tijd data verzamelen?
Cross-sectioneel (dwarsdoorsnede, momentopname) versus longitudinaal (waarnemingen
herhalen).
• Hoeveel onderzoekseenheden → Hoeveel cases ga je onderzoeken?
Comparative design (across case, gevallen vergelijken) of case study (gevalsbeschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de vier meetniveau’s?

A
  1. dichotoom (twee uiterste)
  2. nominaal (allemaal verschillend)
  3. ordinaal ( Volgorde basis)
  4. interval/ratio ( rangorde met gelijke stappen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is interne consistentie?

A

Is er is samenhang tussen de items? (bij een multiple-indicator measure)

Vast te stellen met de split-half methode. → tilt items willekeurig in twee groepen. ( gemidelde)
– Vast te stellen met Cronbach’s alpha

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 5 manieren om geldigheid van een meting te testen?

A
  1. • Face validity (indruksvaliditeit)
  2. • Concurrent (‘rivaal’)
  3. • Predictive (voorspellend)
  4. • Convergent (‘convergerend’, overeenstemmen)
  5. • Construct validity (begripsvaliditeit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is Face validity (indruksvaliditeit)?

A

Beoordeling door andere onderzoekers, consensus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is Concurrent (rivaal)

A

Heeft de test een samenhang met een bepaald criterium (dat relevant
is voor het concept)? – vandaag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is Predictive (voorspellend)?

A

Heeft de test een voorspellende waarde betreft een bepaald

criterium (dat relevant is voor het concept)? – in de toekomst?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is convergent (overeenstemmen)?

A

Samenhang met bestaande metingen van hetzelfde concept?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is Construct valididty

A

Sluiten de onderzoeksresultaten aan bij de theorie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen betrouwbaarheid en geldigheid?

A

• Betrouwbaarheid is meer “technisch”: zijn de scores van mensen enigszins consistent?
5,4,5,5,5,4,5 of 1,2,2,1,1,2,2 etc.

• Geldigheid is meer “filosofisch”: houdt een hoge score op dit item wel echt enthousiast-zijn
in?

Als een meting onbetrouwbaar is, kan-ie nooit geldig zijn.
• Maar: als een meting invalide is, kan-ie wel betrouwbaar zijn!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly