Chapter 9-10 Flashcards
Wat je weet of geleerd hebt
English: (the) knowledge
(De) kennis (van)
E.g. Heb je een goede talenkennis? / Mijn kennis van computers is onvoldoende.
Beginen te zijn of in de toekomst zullen zijn.
English: (to) become
Worden [werd/is geworden]
E.g. Jan wordt bakker, zoals zijn vader. / Peter wil graag beroemd worden.
English: experience
(De) ervaring[-en]
E.g. Omdat hij al 20 jaar met computers werkt, heeft hij heel wat ervaring.
Ervaring krijgen
English: (to) get experience
(ervaring opdoen)
E.g. In dat bedrijf heb ik veel ervaring opgedaan.
Als je twee talen spreekt.
English: bilingual
Tweetalig
E.g. Als je in Brussel een baan zoekt, is het belangrijk dat je tweetalig bent; je moet Frans en Nederlands kunnen spreken.
Voldoende zijn, goed genoeg zijn voor iets.
English: meet up (with)/ suit
Voldoen aan [voldeed aan/hebben voldaan aan]
E.g. U ben de geschikte persoon van de baan; u voldoet aan al onze voorwaarden.
Het werk dat je doet en waarvoor je betaald wordt.
English: Job
(De) baan [banen] = (de) job[-s]
E.g. Paul heeft een baan gevonden bij de politie.
Een baan die je voor een lange, vaak onbepaaldde periode hebt.
English: Permanent job
(een vaste baan)
E.g. Marcel is pas vader geworden en daarom zoekt hij een vaste baan.
Een baan die je voor een korte, bepaalde periode hebt.
English: Temporary job
(een tijdelijke baan)
E.g. Mijn eerste baan was een tijdelijke baan in een supermarkt.
De baan, het werk
English: Job/work
(De) post[-en] = (de) betrekking[-en]
E.g. Ze zoeken iemand voor de post van directeur. / Roeland is op zoek naar een betrekking als leraar.
De taken die horen bij een baan
English: (the) function.
(De) functie[-s]
E.g. Wat is uw functie binnen dit bedrijf?
Een functie hebben
English: ??
(Een functie vervullen)
E.g. In dat bedrijf heb ik al verschillende functies vervuld.
Een functie of een vak waar je geld mee kunt verdienen
English: profession/occupation
(Het) beroep[-en]
E.g. Wat is uw beroep?
(van beroep)
E.g.Toms vader is bakker van beroep.
Een beroep hebben
(een beroep uitoefenen)
E.g. Mark oefent al 24 jaar het beroep van dokter uit.
English: Work(ing) day
(De) werkdag[-en]
E.g. Het secretariaat is alleen open op werkdagen.
Het aantal uren dat iemand per week werkkt.
English: Work(ing) hours per week.
(De) werkweek[-weken]
E.g. Als dokter heeft Sonja een werkweek van meer dan 50 uur.
Geld verdienen met een baan / Een taak verrichten, iets doen.
English: (to) work
Werken [werkte/hebben gewerkt]
E.g. Merlies werkt bij een bank in Brussel/Steven heeft het hele weekend in zijn huis gewerkt.
Veel en intensief werken
English: Work hard
(hard werken)
E.g. Dieter werkt te hard. Daarom is hij zo moe.
Iets wat je doet om geld te verdienen / het verrichten van arbeid, het doen van een taak.
English: (the) work
(Het) werk
E.g. Yves heeft na jaren solliciteren weer werk gevonden./ Bas klaagt altijd dat hij te veel werk heeft.
(wat voor werk)
E.g. Wat voor werk doe jij?
Op de plaats van je baan.
English: at work
(op het werk)
Note: physically at work/the office
E.g. Je mag niet telefoneren op het werk, dat moet je thuis doen.
(aan het werk)
Note: you are doing the work.
E.g. Je mag papa niet storen. Hij is aan het werk.
Werk dat jongeren in de vakantie doen om geld te verdienen
(Het) vakantiewerk
E.g. Zoek je vakantiewerk? Wij zoeken een verkoopster.
Alle dingen die je doet (voor je werk)
(De) werkzaamheden
E.g. wegens drukke werkzaamheden kan de directeur u nu niet ontvangen.
Op een hogere plaats, naar een hogere functie.
English: promotion
Hogerop - adv.
E.g. Als je hogerop wilt, moet je veel harder werken.
Iemand die de leiding heeft, aan het hoofd staat
English: (the) boss
(De) bass [bazen] = (de) directeur [-en/-s] = (de) chef [-s]
Iemand voor wie je werkt
English: (the) employer
(De) werkgever [-s] (male)/(de) werkgeefster [-s] (female)
Iemand die voor een baas werkt
English: (the) employee
(De) werknemer [-s] (male) / (de) werkneemster [-s] (female)
Iemand die werkt, meestal met zijn handen
English: (the) labor
(De) arbeider [-s] (male) / (de) arbeidster [-s]
Als je niet voor een baas werkt of onafhankelijk bent
English: Independent/self-employed
Zelfstandig
E.g. Lea heeft jaren voor een baas gewerkt, maar nu werkt ze zelfstandig
Iemand die niet voor een baas werkt.
English: Entrepreneur
(De) zelfstandige [-n]
E.g. De meeste huisartsen zijn zelfstandigen.
Iemand die voor de overheid werkt.
English: (the) civil servant
(De) Ambtenaar [-aren]
E.g. Ambtenaren zijn vrij op de nationale feestdagen.
Iemand die bij een bedrijf of organisatie werkt, bijvoorbeeld een bank of winkel
English: worker
(De) medewerker [-s] (male) / (de) medewerkster [-s] (female) = (de) bediende [-s/-n]
De werknemers van een bedrijf
English: personnel/staff
(Het) personeel
De werknemers van een bedrijf
English: colleague
(De) collega [-‘s]
De baas zijn van, aan het hoofd staan van
English: (to) lead/control
Leiden [leidde/hebben geleid] = Besturen [bestuurde/hebben bestuurd]
Een groep mensen die samen een vereniging of instelling leiden
English: (the) administration / management
(Het) bestuur = (de) leiding
E.g. Het bestuur heeft beslist om Patricia een vaste baan aan te bieden/Alleen door goed bestuur kan onze school betere resultaten boeken.
English: (the) manager
(De) manager [-s]
Zorgen voor en verantwoordelijk zijn voor dingen die van iemand anders zijn.
English: (to) manage/administer
Beheren [beheerde/hebben beheerd]
E.g. Wie beheert de bankrekening van je ziekte tante?
Een kantoor van de overheid dat je helpt als je een baan zoekt of als je een baan aanbiedt
English: Employment office/job agency
(Het) arbeidsbureau [-s]
E.g. John heeft om vier uur een afspraak bij het arbeidsbureau.
Als je niet gezond genoeg bent om te werken
English: incapacitated/debilitated
Arbeidsongeschikt
E.g. An was enige tijd arbeidsongeschikt na haar ongeval
De plaats van iets of iemand innemen
English: (to) replace
Vervangen [verving/hebben vervangen]
E.g. Terwijl ik ziek was, heeft een collega me vervangen.
De voorwaarden waaronder je je werk doet, bij hoeveel loon en vakantiedagen je krijgt
English: working condition
(De) arbeidsvoorwaarden
E.g. Mark wilde het contract niet ondertekenen, omdat hij niet akkoord ging met de arbeidsvoorwaarden.
English: (to) pay
Betalen [betaalde/hebben betaald]
English: (to) earn
Verdienen [verdiende/hebben verdiend]
E.g. Els verdient ongeveer 1200 euro per maand.
English: (the) salary
(Het) loon [lonen] = (het) inkomen [-s] = (het) salaris [-sen]
E.g. Mannen krijgen voor hetzelfde werk soms nog een hoger loon dan vrouwen.
English: (the) tax
(De) belasting [-en]
E.g. Tim klaagt dat hij te veel belastingen moet betalen.
English: (the) vacation
(De) vakantie [-s]
E.g. Herman heeft veel boeken gelezen in de vakantie / Onze vakantie in Italie was fantastisch.
(op/met vakantie)
E.g. Volgende week gaan we op vakantie.
English: (the) holiday season
(De) vakantieperiode [-s]
E.g. In de vakantieperiode is het minder druk op de weg.
English: (the) holiday
(De) vakantiedag[-en] = (de) vrije dag
Een periode waarin je niet hoeft te werken
English: (the) leave
(Het) verlof [-loven]
E.g. We hebben twee dagen verlof.
English: Free
Vrij
E.g. Als ik vrij ben, ga ik graag naar de film.
(vrij hebben)
E.g. Ik heb vrij vanmiddag, dus we kunnen samen gaan winkelen.
(vrij nemen)
E.g. Morgen neem ik vrij want mijn zoontje is jarig.
Een dag waarop iets officiel gevierd wordt
English: official/national holiday
(De) [officiele] feestdag [-en]
De keer dat mensen niet werken om te protesteren tegen iets
English: (the) strike
(De) staking [-en]
E.g. Na de staking was er snel een nieuw akkoord tussen de werkgevers en de werknemers.
Iets doen in je vrije tijd
aan…doen [deed aan…/hebben aan…gedaan]
E.g. Sinds oktober doe ik aan tennis
English: Interesting
Ik heb gisteren een interessant artikel over het internet in de krant gelezen.
Nieuwsgierig maken, belangstelling doen krijgen
English: Interest (verb)
Interesseren [interesseerde/hebben geinteresseerd]
E.g. voetbal interesseert me niet zo.
Iets interessant vinden
(zich interesseren voor) [interesseerde zich voor/hebben zich geinteresseerd voor]
E.g. Ik interesseer me voor balsporten.
English: Interested
Geinteresseerd (in)
E.g. Ik ben niet geinteresseerd in voetbal
English: (the) interest
(De) belangstelling (voor) = (de) interesse [-s] (in/voor)
E.g. Met veel belangstelling luisterde hij naar het piano concert van zijn dochter. / Ans heeft geen interesse voor politiek.
(belangstelling tonen voor)
E.g. Mijn buurman toont belangstelling voor mijn werk.
English: (the) pleasure
(Het) plezier
E.g. Geen probleem, ik help je met plezier!
Pleazier hebben
(plezier maken)
We hebben veel plezier gemaakt toen Peter bij ons op bezoek was.
English: (the) cafe
(Het) cafe[-‘s]
English: (the) club (for dancing)
(De) disco [-‘s] = (de) discotheek [-theken]
In je huis bllijven, niet weggaan
English: stay at home
Thuisblijven [bleef thuis, is thuis gebleven]
E.g. Op weekdagen blijf ik ‘s avonds meestal thuis, maar in het weekend ga ik uit.