Chapter 23-24 Flashcards

1
Q

English: (to) communicate

A

meedelen [deelde mee/hebben meegedeeld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

English: (to) report/inform

A

melden [meldde/hebben gemeld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

English: (to) mention/state (officially)

A

vermelden [vermeldde/hebben vermeld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

English: (the) conversation

A

(het) gesprek[-ken]
e. g. We hadden een leuk gesprek aan de telefoon.

(een gesprek voeren)
e.g. Het is soms lastig om met kleine kinderen een gesprek te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

English: (to) speak

A

spreken (met/over) [sprak/hebben gesproken]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

English: (to) bring up

A

(ter sprake brengen)

e.g. Laten we zijn ziekte maar niet ter sprake brengen (let’s not make this ilness public).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

English: (to) come up

A

(ter sprake komen)

e.g. Zijn vakantie is nog niet ter sprake gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

English: (there is) no question (that it is not allowed)

A

(daar is) geen sprake van!

e.g. Of je op de bank mag springen? Geen sprake van!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

English: that speaks for itself

A

(dat spreekt voor zich) = (dat spreekt vanzelf)

e.g. Wie niet studeert, slaag niet. Dat spreekt voor zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

English: (to) address/speak

A

aanspreken [sprak aan/hebben aangesproken]

e.g. Ik durfde de boze man niet aan te sproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

English: (to) talk about/discuss

A

bespreken [besprak/hebben besproken]

e.g. In de klas hebben we het verschil tussen ‘hen’ en ‘hun’ besproken/Dat boek wordt in de krant van vandaag bespreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

English: (to) talk

A

praten (met/over) [praatte/hebben gepraat]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

English: (to) make a small-talk

A

(een praatje maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

English: (to) ask/question

A

vragen [vroeg/hebben gevraagd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

English: (if you ask me) = in my opinion

A

(als je het mij vraagt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

English: (the) question

A

(de) vraag [vragen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

English: (to) ask a question

A

(een vraag stellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

English: (the) request

A

(het) verzoek[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

English: (the) answer

A

(het) antwoord[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

English: (to) answer

A

antwoorden [antwoordde/hebben geantwoord]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

English: (to) give an answer

A

beantwoorden [beantwoordde/hebben beantwoord]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

English: (to) say

A

zeggen [zei/hebben gezegd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

English: with other words/that (would) mean

A

(dat wil zeggen)

e.g. Die partij heeft de verkiezingen verloren, dat wil zeggen dat er een nieuw regering komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

English: (to) repeat

A

nazeggen [zei na/hebben nagezegd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

English: (to) tell about

A

vertellen (over) [vertelde/hebben verteld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

English: (to) tell a story

A

(een verhaal vertellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

English: (to) mean (with)

A

bedoelen (met) [bedoelde/hebben bedoeld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

English: (the) meaning

A

(de) bedoeling[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

English: hence/why/what do you mean

A

hoezo?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

English: (to) believe/mean

A

menen [meende/hebben gemeend]

e.g. Je gaat scheiden?Meen je dat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

English: (to) express (oneself)

A

(zich) uitdrukken [drukte uit/hebben uitgedrukt]

e. g. Dit schilderij drukt de pijn van de kunstenaar uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

English: (the) expression

A

(de) uitdrukking[-en]
e. g. Tim had een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht./ De uitdrukking ‘hij ziet het niet meer zitten” betekent “hij heeft geen hoop meer”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

English: (to be) expressed/(is) shown in

A

(tot uitdrukking komen)

e.g zijn goede smaak komt in zijn kleding tot uitdrukking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

English: (to) express something

A

(uitdrukking geven aan iets)

e.g. Met dit gedicht geef ik uitdrukking aan mijn gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

English: (to) invite

A

uitnodigen [nodigde uit/hebben uitgenodigd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

English: (to) greet

A

groeten [groette/hebben gegroet]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

English: welcome

A

welkom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

English:(to) welcome

A

(welkom heten)

e.g. Wij willen iedereen die is gekomen welkom heten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

English: really welcome

A

(van harte welkom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

English: (to) lie

A

liegen [loog/hebben gelogen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

English: (to) admit/confess

A

toegeven [gaf toe/hebben toegegeven]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

English: (to) acknowledge/recognize

A

erkennen [erkende/hebben erkend]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

English: (to) confess (that you are wrong)

A

bekennen [bekende/hebben bekend]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

English: (the) remark/observation/comment

A

(de) opmerking[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

English: (to) make a comment/remark

A

(een opmerking maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

English: (to) apologize

A

zich verontschuldigen [verontschuldigde zich/hebben zich verontschuldigd] = zich excuseren [excuseerde zich/hebben zich geëxcuseerd]
e.g. Rudi verontschuldigde zich voor zijn nare gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

English: (the) excuse

A

(het) excuus [excuses]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

English: (to) convince

A

overtuigen (van) [overtuigde/hebben overtuigd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

English: (to) promise

A

beloven [beloofde/hebben beloofd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

English: (to) ensure/assure

A

verzekeren [verzekerde/hebben verzekerd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

English: (to) call/shout

A

roepen [riep/hebben geroepen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

English: (to) scream/shout/yell

A

schreeuwen [schreeuwde/hebben geschreeuwd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

English: (to) whisper

A

fluisteren [fluisterde/hebben gefluisterd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

English: (to) chat

A

babbelen [babbelde/hebben gebabbeld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

English: (to) complain (about)

A

klagen (over) [klaagde/hebben geklaagd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

English: (to) whining

A

zeuren [zeurde/hebben gezeurd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

English: (to) refuse/deny

A

weigeren [weigerde/hebben geweigerd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

English: (to) propose/suggest

A

voorstellen [stelde voor/hebben voorgesteld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

English: (to) accept

A

aanvaarden [aanvaardde/hebben aanvaard] = accepteren [accepteerde/hebben geaccepteerd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

English: (to) long(ing) for

A

verlangen naar [verlangde naar/hebben verlangd naar]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

English: (to) require

A

eisen [eiste/hebben geëist]

e.g. Mijn vader eist dat ik hem vertel met wie ik uitga.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

English: (to) warn

A

waarschuwen [waarschuwde/hebben gewaarschuwd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Naar binnen laten gaan, toegang geven

English: (to) allow/admit/(let someone) enter

A

toelaten [liet toe/hebben toegelaten]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

English: (to) translate

A

vertalen (in/naar) [vertaalde/hebben vertaald]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

English: (the) translator

A

(de) vertaler[-s]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

English: (the) interpreter

A

(de) tolk[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

English: (the) mother tongue

A

(de) moedertaal[-talen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

English: (to) accuse (of) - negative

A

uitmaken voor [maakte uit voor/hebben uitgemaakt voor]

e.g. Suzy heeft haar vriend voor leugenaar uitgemaakt, omdat ze denkt dat hij niet de waarheid spreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

English: (the) critic

A

(de) kritiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

English: (to) contain

A

inhouden [hield in/hebben ingehouden]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

English: (to) claim

A

beweren [beweerde/hebben beweerd]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

English: (the) greet

A

(de) groet[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

English: (to) give regards

A

(de groeten doen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

English: (to) see

A

zien [zag/hebben gezien]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

English: (to) meet (up)

A

ontmoeten [ontmoette/hebben ontmoet]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

English: (to) come across

A

tegenkomen [kwam tegen/is tegengekomen]

e.g. Ik kwam mijn buurman tegen in de supermarkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

English: (to) meet (for briefly)/bump into

A

treffen [trof/hebben getroffen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

English: (to) get to know (something/someone)

A

kennismaken (met) [maakte kennis/hebben kennisgemaakt]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

English: (to) introduce

A

(zich) voorstellen [stelde voor/hebben voorgesteld]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

English: (to) feel

A

(zich) voelen [voelde zich/hebben zich gevoeld]

e. g. Ik voelde me na het eten niet zo lekker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

English: What is the problem?

A

Wat scheelt er = wat scheelt je? = wat is er aan de hand?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

English: (the) luck

A

(het) geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

English: good luck

A

(veel geluk) = (veel succes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

English: if lucky

A

(met een beetje geluk)

e.g Met een beetje geluk houdt het zo op met regenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

English: (the) success

A

(het) succes[-sen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

English: (the) thankfulness/gratefulness

A

(de) dank

e. g. Zonder u was het niet gelukt. Mijn dank is groot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

English: (thank you so much)

A

(hartelijk dank)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

laten merken dat jij blij bent dat iemand voor iets voor je heeft gedaan.
English: (thankful for)

A

(be) danken (voor) [(be)dankte/hebben bedankt/hebben gedankt]
e. g. Wij willen u graag bedanken voor het heerlijke eten. / Patricia bedankte alle gasten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

zeggen dat je iets niet wilt, iets weigeren

English: (thank you, but no)

A

bedanken voor [bedankte voor/hebben bedankt voor]

e.g. Jos bedankte voor het dessert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

English: (the) service

A

(de) dienst[-en]

e. g. Voor sommige telefoondiensten moet u extra betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

English: (you’re welcome)

A

(tot uw dienst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

English: (the) pleasure

A

(het) plezier = (het) genoegen[-s]

e. g. het was mij een genoegen met u te mogen spreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

English: (to) do a favor

A

(een plezier doen)

e.g. Zou je mij een plezier willen doen? Kun je deze doos misschien dragen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

English: (for a joke)

A

(voor de lol/gein)

e.g. We hebben voor de lol zijn sleutels verstopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

English: (the) invitation

A

(de) uitnodiging[-en]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

English: (to) suit/conform

A

passen [paste/hebben gepast] = uitkomen [kwam uit/is uitgekomen]
e.g. Wanneer past het u dat ik even langskom?/Morgen om half tien? Ja dat komt goed uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

English: in order/no problem/ok

A

in orde = oké = OK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

English: (looking forward to)

A

uitkijken naar [keek uit naar/hebben uitgekeken naar]

e.g. Ik kijk uit naar onze vakantie.

99
Q

English: (the) compliment

A

(het) compliment[-en]

100
Q

English: (to) give a compliment

A

(een complimentje maken)

101
Q

English: (to) congratulate

A

feliciteren [feliciteerde/hebben gefeliciteerd] = gelukwensen [wenste geluk/hebben gelukgewenst]

102
Q

English: congratulations

A

(hartelijk) gefeliciteerd = proficiat

103
Q

English: careful

A

voorzichtig

104
Q

English: (be) careful

A

(wees voorzichtig)

105
Q

English: (the) fault

A

(de) fout[-en]

106
Q

English: (the) indebtedness/fault (that u have responsibility on)

A

(de) schuld[-en]

107
Q

English: (to) make up (a decision/for something)/decide

A

uitmaken [maakte uit/hebben uitgemaakt]

108
Q

English: (no problem)/(not important)/(it makes no difference)

A

(het maakt niet uit)

109
Q

English: (what does that matter now?)

A

(wat maakt dat nou uit)

e.g. Een beetje rommel in huis, wat maakt dat nou uit.

110
Q

English: sorry

A

pardon = sorry = excuseer

111
Q

English: (to) blame someone

A

(iemand iets kwalijk nemen)

e.g. Ik neem het je kwalijk dat je niets hebt laten horen

112
Q

English: (do not bother you/me)/sorry

A

(neemt u/neem me niet kwalijk)

e.g. Mag je hier niet roken? Neem me niet kwalijk.

113
Q

English: (to) understand

A

begrijpen [begreep/hebben begrepen] = snappen [snapte/hebben gesnapt]

114
Q

English: (to) understand (when you hear something)/comprehend

A

verstaan [verstond/hebben verstaan]

115
Q

English: understand (by)

A

(verstaan onder)

e.g. Wat versta je onder ‘een goede relatie’?

116
Q

English: (to) repeat

A

herhalen [herhaalde/hebben herhaald]

117
Q

English: (the) repetition

A

(de) herhaling

118
Q

English: (indeed!) (you are right)

A

(zeg dat wel!)

119
Q

English: (to) mean (with)

A

bedoelen (met) [bedoelde/hebben bedoeld]

120
Q

English: (to) explain

A

uitleggen [legde uit/hebben uitgelegd]

121
Q

English: (to) describe

A

beschrijven [beschreef/hebben beschreven]

122
Q

English: actually/in fact

A

eigenlijk

123
Q

English: besides/moreover

A

trouwens = overigens

124
Q

English: also/furthermore

A

bovendien = daarnaast

125
Q

English: apparently/obviously

A

blijkbaar/kennelijk

126
Q

English: because/namely

A

namelijk

e.g. Ik moet nu gaan, ik heb namelijk een afspraak/er zijn twee lidwoorden, namelijk ‘de’ en ‘het’

127
Q

English: depend (on/of)

A

afhangen van [hing af van/hebben afgehangen van]

128
Q

English: (it depends on)

A

(dat hangt ervan af) = (dat ligt eraan)

129
Q

English: (to) make an excuse

A

liggen aan [lag aan/hebben gelegen aan]

e.g. Jouw examen was zo slecht. Waar lag dat aan?

130
Q

English: (expression when you give advise/to make an order becomes more polite)

A

maar

131
Q

English: (expression to make something sounds more polite)

A

eens = es/’s/’ns = even

e.g. kom eens hier/luister even/kom eens even hier.

132
Q

English: (expression if you feel irritated)/(emphasize something)

A

toch

e.g. Hou toch op met die onzin/Waar zijn mijn sleutels toch?

133
Q

English: (expression if you feel irritated/sad)

A

ach=och

134
Q

English: (expression if you feel pain)

A

au = ai

135
Q

English: (expression if you find something is bad/not good)

A

bah

136
Q

English: good/cool

A

cool = gaaf = vet

137
Q

English: (expression if you dont agree with something)

A

foei

e.g. Foei! Je mag niet liegen!

138
Q

English: absolutely

A

(nou en of)

e.g. Of ik een ijsje wil?Nou en of!

139
Q

English: (the) discussion

A

(de) discussie(-s)

140
Q

English: (the) opinion

A

(de) mening{-en) = (het) oordeel(-delen) = (de) opvatting(-en) = (het) standpunt(-en)

141
Q

English: believe/think

A

(van mening zijn)

e.g. Bent u van mening dat politici te veel betaald worden?

142
Q

English: (to) speak your opinion up

A

(voor je mening uitkomen)

e.g. Je moet altijd voor je mening uitkomen.

143
Q

English: (to) have a different opinion

A

(van mening verschillen)

e.g. Het is niet erg dat we van mening verschillen, als we maar respect hebben voor elkaar.

144
Q

English: (to) convince

A

overtuigen (van) [overtuigde/hebben overtuigd]

e.g. Ze heeft me niet kunnen overtuigen van haar gelijk

145
Q

English: (be convinced of)

A

(overtuigd zijn van)

Ik ben overtuigd van zijn talent.

146
Q

English: (to) judge

A

beoordelen [beoordeelde/hebben beoordeeld]

147
Q

English: (to) discuss/consult

A

overleggen [overlegde/hebben overlegd] = (overleg plegen)

148
Q

English: (the) meeting/consultation

A

(het) overleg

149
Q

English: (to) expect/anticipate

A

verwachten (verwachtte/hebben verwacht)

150
Q

English: (the) expectation

A

(de) verwachting(-en)

151
Q

English: (be) pregnant/expecting

A

(in verwachting zijn)

e.g. Belinda is nu vier maanden in verwachting.

152
Q

English: (to) seem/appear

A

lijken [leek/hebben geleken]
e.g. Je lijkt boos. Is er iets aan de hand?

schijnen [scheen/hebben geschenen]
e.g. Hij schijnt vroeger erg arm te zijn geweest.

153
Q

English; (it seems)

A

(naar het schijnt)

e.g. naar het schijnt heeft Paul een vriend.

154
Q

English: prove

A

blijken [bleek/is gebleken]

e.g. Het blijkt dat je goed gestudeerd hebt: je bent geslaagd!

155
Q

English: concern/regard

A

betreffen[betrof/hebben betroffen]

e.g.Die advertentie betreft een huis met een grote tuin.

156
Q

English: as regards/(for all I care)

A

(wat. ..betreft) = qua

e. g. Wat mij betreft kunnen we gaan./ Qua eten heb ik genoeg.

157
Q

English: according

A

volgens (prep.)

158
Q

English: actually/truthfully

A

eigenlijk
e.g. Ze noemen me Ellie, maar mijn eigenlijke naam is Elizabeth. (adj.)/Ik eet soms wel bloemkool, maar eigenlijk vind ik het niet lekker

159
Q

English: (the) fact

A

(het)feit[-en]

160
Q

English: (in fact)

A

(in feite) = in wezen

e.g. Jeroen kreeg de schuld van die fout, maar in feite was het de schuld van zijn secretaresse.

161
Q

English: indeed

A

feitelijk (adv.) = eigenlijk (adv.)

162
Q

English: (the) factor

A

(de) factor [factoren]

163
Q

English: especially

A

vooral (adv.)

164
Q

English: mainly/especially

A

hoofdzakelijk (adv.) = vooral (adv.) = voornamelijk (adv.)

165
Q

English: (in particular)

A

met name

e.g. We zijn baar het sinterklaasfeest geweest. Met name de kinderen vonden het erg leuk.

166
Q

English: ultimately

A

tenslotte (adv.)

e.g. Harold is te jong om te trouwen, vind ik. Hij is tenslotte nog maar achttien.

167
Q

English: true

A

waar

168
Q

English: (i wish it were true)

A

(was dat maar waar)

e.g. Ik rijk? was dat maar waar.

169
Q

English: (that is right/correct)/indeed

A

English : dat klopt

170
Q

English: (the) truth/equality/same

A

(het) gelijk

e. g. Ze probeert ons te overtuigen van haar gelijk.

171
Q

English: (being right)

A

gelijk hebben [had gelijk/had gelijk gehad]

172
Q

English: (expression to show that something is right)/well/fairly

A

wel (adv.)

e.g. Tom dacht dat Wim niet kwam, maar hij kwam wel/Mieke vindt haar neefje wel lief.

173
Q

English: ((while) it is true)/though

A

weliswaar (adv.)

e.g. Ik heb weliswaar gezegd dat ik het zou doen, maar ik heb helaas geen tijd nu.

174
Q

Dit woord gebruik je als iemand zegt dat iets niet zo is, maar jij vindt van wel

A

jawel (tw)

175
Q

English: possible/maybe

A

mogelijk.

e.g. IS het mogelijk hem nu te spreken? (adj.)/Mogelijk is hij er niet. (adv.)

176
Q

English: (if possible)

A

(zo. ..mogelijk)
e. g. Ik blijf graag zo lang mogelijk in bed liggen.

(indien mogelijk)
e.g. Indien mogelijk zou ik de baas nu willen spreken.

177
Q

English: (you dont believe it)

A

(je houdt het niet voor mogelijk)

e.g. Je houdt het niet voor mogelijk hoeveel hij kan eten!

178
Q

English: impossible

A

onmogelijk

e.g. Het is onmogelijk om in deze regen droog te blijven.

179
Q

English: clear/obvious

A

duidelijk

180
Q

English: exactly

A

precies = exact

181
Q

English: (to) think

A

denken (dacht/hebben gedacht)

182
Q

English: (to) (think about/of)/remember

A

(denken aan/om)

E.g. Ik denk de hele dag aan jou./Denk eraan/erom dat je straks een afspraak hebt.

183
Q

English: (to) think about/ (to have a plan)

A

(denken over)

e.g. Ik denk erover te verhuizen.

184
Q

English: indeed

A

inderdaad (adv.)

185
Q

English: (for) sure/certainly

A

zeker

186
Q

English: absolutely

A

absoluut = stellig = beslist (adv.)

187
Q

English: probably

A

vast(wel) (adv.)

188
Q

English: 100% sure

A

(vast en zeker)

189
Q

English: undoubtedly

A

ongetwijfeld (adv.)

190
Q

English: (to) doubt/confuse

A

twijfelen [twijfelde/hebben getwijfeld]

191
Q

English: (to) wonder

A

zich afvragen [vroeg zich af/hebben zich afgevraagd]

e.g. Ik vraag me af of dar een goed idee is.

192
Q

English: (to) agree

A

het eens zijn (met) [was het eens/is het eens geweest] = akkoord gaan (met) [ging akkoord/is akkoord gegaan]
e.g. Ik ben het niet eens met mijn ontslag/Ben je het eens met Veronica?/Wouter gaat niet akkoord.

193
Q

English: against

A

tegen

e.g. Ben jij voor of tegen het voorstel?(prep.)/ De socialistische partij stemt tegen. (adv.)

194
Q

English: support/for

A

voor

e.g.Wij zijn voor een multiculturele samenleving (prep.)/Niet iedereen is voor (adv.)

195
Q

English: (the) opponent

A

(de) tegenstander[-s]

196
Q

English: (the) supporter/partisan

A

(de) voorstander[-s]

197
Q

English: wrong

A

verkeerd

198
Q

English: (better/less bad than you expect)

A

meevallen [viel mee/is meegevallen]

e.g. Gelukkig viel de lange reis mee.

199
Q

English: (worse/more difficult than you expect)

A

tegenvallen [viel tegen/is tegengevallen]

e.g. Het examen viel tegen, vond ik.

200
Q

English: (on one hand…but on the other hand)

A

enerzijds. ..anderzijds

e. g. DIt huis is enerzijds wel mooi, maar anderzijds is het is erg klein

201
Q

English: neither/nor

A

evenmin (adv.)

e.g.Kris wil nog niet trouwen, en zijn w=vriendin evenmin.

202
Q

English: (the)argument

A

(het) argument[-en]

203
Q

English: really/indeed

A

echt = werkelijk (adv.)

204
Q

English: (something like that)

A

zoiets

e.g. zoiets heb ik nog nooit gezien!

205
Q

English: rather

A

liever (adv.)

e.g. ZIt er vlees in die spaghettisaus? Ik heb liever iets zonder vlees.

206
Q

English: (the) dearest/most favorite

A

(het) liefst (adv.)

e. g. We zouden het liefst nu vertrekken.

207
Q

English: (the) bad luck

A

(de) pech

208
Q

English: (the) dissappointment

A

(de) teleurstelling(-en)

209
Q

English: afraid/scared

A

bang

210
Q

English: (bang zijn dat)

A

(bang zijn dat)

e.g. Ik ben bang dat de winkels al dicht zijn.

211
Q

English: (to) believe

A

geloven [geloofde/hebben geloofd]

212
Q

English: probaby/presumably

A

waarschijnlijk = vermoedelijk (adv.)

213
Q

English: possibly/potential/maybe

A

eventueel

214
Q

English: maybe

A

misschien = wellicht (adv.)

215
Q

English: whether or not

A

al dan niet

e.g. Het hangt van het weer af of de wedstrijd al dan niet doorgaat.

216
Q

English: fanstastic/great

A

geweldig = fantastisch

217
Q

English: beautiful/fantastuc

A

prachtig = schitterend

218
Q

English: heartfelt/appalingly/very

A

hartstikke (adv.)

219
Q

ENglish: of course/naturally

A

uiteraard = vanzelfsprekend (adv.)

220
Q

English: (the) objection

A

(het) bezwaar(-zwaren)

221
Q

English: (to) object

A

(bezwaar hebben) = (maken tegen)

e.g. Hebt u er bezwaar tegen dat ik rook?

222
Q

English: (to) prevent/prohibit

A

beletten [belette/hebben belet] = verhinderen [verhinderde/hebben verhinderd]
e.g. De gladde weg belette hem sneller te rijden.

223
Q

English: (to) let

A

laten [liet/hebben gelaten]

224
Q

English: (shall we…?)

A

(laten we….)

e.g. Laten we een kopje koffie gaan drinken.

225
Q

English: (to) show

A

(laten zien)

e.g. Sonja liet haar nieuwe schoenen zien.

226
Q

English: (the) permission/consent

A

(de) toestemming(-en)

227
Q

English: needed

A

nodig zijn [was nodig/is nodig geweest]

e.g. Voor een appeltaart zijn appels nodig , natuurlijk.

228
Q

English: (to) need/require

A

nodig hebben [had nodig/heeft nodig gehad] = (behoefte hebben aan)t
e.g. Voor dit spel hebben we een dobbelsteen nodig. / Ik heb behoefte aan een beetje rust.

229
Q

English: (the) need

A

(de) behoefte[-n/-s]

230
Q

English: (in need of)

A

(behoefte aan)

e.g. In veel landen is er een grote behoefte aan schoon drinkwater.

231
Q

English: (to) dare

A

durven [durfde/hebben gedurfd]

232
Q

English: (need to go)

A

(nodig moeten)

e.g. Sorry, ik moet nodig. Ik ben zo terug.

233
Q

English: (that how it’s supposed to be)

A

(dat hoort zo)

e.g. Het mes ligt rechts, de vork links, dat hoort zo.

234
Q

English: must

A

dienen [diende/heeft gediend]

e.g. U dient dat te weten.

235
Q

English: (the) idea

A

(het) idee(-en)

236
Q

English: (the) suggestion

A

(het) voorstel(-len)

237
Q

English: (to) make a proposal

A

(een voorstel doen)

e.g. Mijn baas heeft me een voorstel gedaan: als ik op maandag langer werk, krijg ik een hoger loon.

238
Q

English: (if…and)

A

(als. ..(dan)) = (indien…(dan))

e. g. Als het regent, (dan) wordt alles nat.

239
Q

English: (according to me)

A

(als je het mij vraagt) = (als ik jou was)

240
Q

English: (the) advise

A

(het) advies(-viezen) = (de) raad

(goede) raad geven
e.g. Hij heeft me een beetje goede raad gegeven.

241
Q

English: (the) tip

A

(de) tip(-s)

242
Q

English: (to) spell

A

spellen [spelde/hebben gespeld]

243
Q

English: (to) pronounce

A

uitspreken [sprak uit/hebben uitgesproken]

244
Q

English: (the) pronounciation

A

(de) uitspraak