Chapter 19-20 Flashcards
English: (the) person
(de) mens[-en]
e. g. In Nederland wonen ongeveer 16 miljoen mensen.
English: (the) nature
(de) natuur
e. g. De natuur in deze streek is prachtig.
(in de natuur)
e.g. Chris houdt van wandelen in de natuur.
English: (the) object/thing
(het) ding[-en] = (het) voorwerp[-en]
e. g. Weet jij waar dit ding voor dient?
Iets algemeens, een ding
English: (the) thing/matter/case/affairs
(de) zaak [zaken]
E.g. Wil je deze zaken straks meebrengen? / Over welke zaken hebben ze gepraat?
English: (the) sun
(de) zon[-nen]
English: (the) moon
(de) maan [manen]
English: (the) star
(de) ster[-ren]
Boven de horizon verschijnen.
English: (to) rise
Opgaan [ging op/is opgegaan] = opkomen [kwam op/is opgekomen]
e.g. Hoe laat gaat morgen de zon op?
English: (the) world
(de) wereld
e. g. De wereld is van iedereen (geen meervoud) / Ken jij mensen uit de wereld van de wetenschap? (meervoud-werelden)
English: (the) air/sky
(de) lucht
e. g. Jane had frisse lucht nodig, dus ging ze naar buiten. / Kijk, wat een grote vogel daar in de lucht!
English: bright/clear
helder
e.g. De lucht is helder en blauw vandaag.
English: (to) shine
schijnen [scheen/hebben geschenen]
e.g. Ik voel me blij als de zon schijnt.
English: (the) sky/heaven
(de) hemel[-en]
e. g. Er staan vannacht veel sterren aan de hemel./Geloof jij dat je naar de hemel gaat als je sterft?
English: (the) planet/outerspace
(de) ruimte
e. g. Wubbo Ockels was de eerste Nederlander in de ruimte.
English: (the) light
(het) licht
e. g. Deze lamp geeft te weinig licht, vind ik. / Het is zo donker, wil je het licht even aandoen?
English: light
licht
e.g. Als de zon schijnt, is het licht
(licht worden/het wordt licht)
e.g. In de zomer wordt het al vroeg licht.
English: (the) soft light/shining
(de) glans
e. g. Haar schoenen hebben een prachtige glans.
English: (to) gleam/shimmer
glimmen [glom/hebben geglommen] = blinken [blonk/hebben geblonken]
e.g. De nieuwe auto glimt nog steeds.
English: (the) shadow/shade
(de) schaduw[-en]
e. g. Zie je je schaduw op de grond? / Wil je ook in de schaduw zitten?
English: dark
donker
e.g. Het is nog donker want het is nog maar vijf uur ‘s ochtends.
(donker worden/het wordt donker)
e.g. het wordt vroeg donker in de winter.
English: (the) darkness
(het) donker
e. g. We zitten in het donker, want er is geen elektriciteit.
English: (the) country/land
(het) land[-en]
e. g. Nederland en Belgie zijn twee landen / Boer Geerts heeft veel dieren op zijn land.
English: (the) ground
(de) grond[-en]
e. g. We gingen op de grond zitten./Deze grond is zeer geschikt voor tulpen.
English: (the) soil/earth
(de) aarde
e. g. De aarde in de tuin is zwart/hoe lang leven er al mensen op aarde?
English: (the) water
(het) water
E.g. Ik drink het liefst waar bij het eten, / Meer dan 70% van de aarde bestaat uit water.
(water geven)
e.g. Heb je de planten al water gegeven?
English: (the) river
(de) rivier[-en] = (de) stroom [stromen]
e. g. Zitten er vissen in deze rivier?
English: (to) flow
lopen [liep/hebben gelopen]
e.g. De rivier loopt achter die berg naar de zee.
English: deep
diep
e.g. Dit water is diep genoeg voor grote boten.
English: (the) mountain
(de) berg[-en]
English: (the) top/tip (of the mountain)
(de) top[-pen]
English: (the) hill
(de) heuvel[-s]
English: (the) valley
(het) dal[-len]
English: flat/no mountain
vlak = plat
English: (the) stone
(de) steen [stenen]
English: (the) sand
(het) zand
English: (the) sea
(de) zee[-en]
de Middellandse Zee) en (de Noordzee
English: (the) wave
(de) golf [golven]
English: (the) island
(het) eiland[-en]
English: (the) coast/shore
(de) kust[-en]
aan de kust
e.g. Ze hebben een vakantiehuisje aan de kust.
English: (the) beach
(het) strand[-en]
op het strand
e.g. Op het strand bij Zandvoort is het vaak druk.
English: (the) climate
(het) klimmaat [-maten]
English: (the) north
(het) noorden
e. .g Friesland ligt in het noorden van Nederland.
English: north of
(ten noorden van)
e.g. ten noorden van Belgie ligt Nederland.
English: (the) north-east
(het) noordoosten
English: (the) north-west
(het) noordwesten
English: north (adv.)
noord
e.g. We reden naar de noordkant van het natuurpark.
English: (the) east
(het) oosten
English: east (adv.)
oost
English: (the) south
(het) zuiden
Eglish: (the) south-east
(het) zuidoosten
English: (the) south-west
(het) zuidwesten
English: south (adv.)
zuid
English: (the) west
(het) westen
English: west (adv.)
west
English : (the) season
(het) seizoen[-en]
English: (the) spring
(de) lente[-s] = (het) voorjaar
English: (the) summer
(de) zomer[-s]
English: (the) autumn
(de) herfst[-en] = (het) najaar
English: (the) winter
(de) winter[-s]
English: (the) weather
(het) weer
English: (the) weather forecast
(het) weerbericht[-en]
English: (the) temperature
(de) temperatuur[-turen]
English: (the) degree
(de) graad [graden]
English: degrees below zero
(… graden onder nul)
e.g Bij tien graden onder nul blijf ik gewoon binnen.
English: cold
koud
English: (the) cold
(de) kou(de)
English: cool
fris
English: cool/fresh air
(frisse lucht)
e.g. Mag het raam even open? Ik heb behoefte aan wat frisse lucht.
English: breath of fresh air
(een frisse neus halen)
e.g. Ga je mee een frisse neus halen?
English: dry
droog
English: wet
nat
English: rain (verb)
regenen [regende/hebben geregend]
e.g. Het regende toen ik naar huis fietste.
English: (the) rain
(de) regen
e. g. De harde regen heeft files veroorzaakt.
English: (the) ice
(het) ijs
English: (to) slide
glijden [gleed/hebben (is) gegleden]
e.g. Op ijs kun je goed glijden.
Niet koud, met weinig wind
English: mild (weather)
zacht
e.g. Het is erg zacht weer voor de tijd van het jaar.
English: warm
warm
English: (the) warmth
(de) warmte
e. g. Door de warmte kon Joris niet goed slapen.
English: hot
heet
English: beautiful/nice
mooi
English: (the) cloud
(de) wolk[-en]
English: over the moon
(in de wolken zijn)
e.g. Tim is in de wolken omdat zijn vrouw zwanger is.
English: cloudy
bewolkt
e.g. Het is een bewolkte dag vandaag.
English: (the) wind
(de) wind[-en]
er staat wind
e.g. Er staat een harde wind aan de kust.
English: (to) blow (on)
waaien [waaide/woei/hebben (is) gewaaid]
e.g. Het papiertje waaide uit haar handen.
(het waait) - there is wind
e.g. Aan de kust waait het hard.
de koude wind die je in een ruimte voelt
English: (cold air) breeze
(de) tocht
e. g. Ik voel tocht. Zijn alle ramen en deuren dicht?
sterk, hard, hevig
English: intense, hard, strong
fel = heftig = hevig = krachtig
e.g. Er staat een felle wind. / er komt een heftig onweer aan. / Door de krachtige wind viel Linda van haar fiets.
english: (the) maximum temperature
(de) maximumtemperatuur[-turen]
antoniem: (de) minimumtemperatuur[-turen]
English: (the) material
(het) materiaal[-rialen]
English: (the) fabric/substance/subject
(de) stof[-fen]
e. g. Er zitten giftige stoffen in het water van die rivier. Hoe is alle materie ontstaan? / Deze stof moet je kennen voor het examen.
English: (the) dust
(het) stof
English: (to) consist
bestaan uit [bestond uit/hebben bestaan uit]
e.g. Dit boek bestaat uit 25 hoofdstukken.
English: contain
bevatten [bevatte/hebben bevat]
e.g. Bevat dit drankje alcohol?
English: pure
zuiver
e.g. Deze trui is van zuivere wol gemaakt.
English: real/authentic
echt
e.g. Is dit een horloge van echt zilver?
English: (the) quality
(de) kwaliteit
English: (the) metal
(het) metaal[-talen]
English: (the) iron
(het) ijzer
English: (the) gold
(het) goud
e. g. Tessa draagt een ring van goud.
helemaal niet, absoluut niet/geen
English: (will not miss it) for anything
(voor geen goud)
e.g. Ik wil de wedstrijd voor geen goud missen. / Voor geen goud eet ik paardenvlees.
English: golden
gouden
e.g. Vera heeft een gouden ketting grkregen van Jonas.
English: (the) silver
(het) zilver
e. g. Deze oorringetjes zijn van puur zilver.
van zilver gemaakt
English: silver
zilveren
e.g. Deze zilveren ring is van mijn oma geweest.
English: (the) paper
(het) papier
English: (a piece of paper)
(het blad/vel papier)
English: (the) glass
(het) glas
English: (the) plastic
(het) plastic
van het plastic gemaakt
plastic
English: (the) rubber
(de/het) rubber
English: (the) wood
(het) houd
English: (the) leather
(het) leer
van leer gemaakt
leren
English: (the) thread
(de) draad [draden]
e. g. Kijk, hier zit een draadje los. Waar is de schaar?
English: (the) silk
(de) zijde
e. g. Ze heeft zijde gekocht om een blouse te maken.
English: (the) cotton
(het) katoen
English: (the) electricity
(de) elektriciteit = (de) stroom
English: (the) oil
(de) olie[-en]
English: (the) (natural) gas
(het) (aard) gas[-sen]
English: (the) gasoline
(de) benzine
English: (the) fire
(het) vuur [vuren]
English: (to) burn
branden [brandde/hebben gebrand]
English: (the) fire
(de) brand[-en]
in brand staan
e.g. Help!Ons huis staat in brand!
English: (the) smoke
(de) rook
e. g. de rook van de brand waaide over de stad.
English: chemical
chemisch
English: chemical material
(de) chemische stof
e. g. Met chemische stoffen moet je voorzichtig omgaan.
English: (the) element
(het) element[-en]
English: (the) structure
(de) structuur[-turen]
e. g. Kun je iets vertellen over de structuur van atomen?
English: (to) mix
mengen [mengde/hebben gemengd]
English: (the) process
(het) proces[-sen]
English: (the) development/evolution
(de) ontwikkeling[-en]
English: (the) fluid (material)
(de) vloeistof[-fen]
een mengsel van een vloeistof met een andere stof
English: (the) concoction
(de) oplossing[-en]
English: solid
vast.
English: (the) plant
(de) plant[-en]
e. g. Deze plantkrijgt elk jaar heel veel bloemen.
English: (to) grow
grooein [groiede/is gegroeid]
English: (the) field
(het) veld[-en]
English: (the) farmer
(de) boer[-en] (male) / (de) boerin[-nen] (female)
English: (the) product
(het) product[-ten]
English: (the) garden
(de) tuin[-en]
English: (the) grass
(het) gras[-sen]
English: (the) front yard
(de) voortuin[-en]
English: (the) park
(het) park[-en]
English: (the) forest
(het) bos[-sen]
English: (the) tree
(de) boom [bomen]
English: (the) leave
(het) blad[-eren] /(het) blaadje
English: (the) branch
(de) tak[-ken]
English: (the) flower
(de) bloem[-en]
English: (to) pick
plukken [plukte/hebben geplukt]
e.g. Luna heeft een bloem geplukt voor haar mama.
English: bunch of (flowers)
(de) bos[-sen]
e. g. Bedankt voor de mooie bos bloemen!
English: (the) vegetable
(de) groente[-n/-s]
English: (the) fruit
(het) fruit
English: (one piece of) fruit
(de) vrucht[-en]
English; (the) agriculture
(de) landbouw
e. g. Er werken steeds minder mensen in de landbouw.
English: (the) land
(het) land
(een stuk land) = een lap grond
e.g. We hebben een stuk land gekocht en willen nu ons eigen huis gaan bouwen
English: (the) ground
(de) grond[-en] = (de) aarde
e. g. In deze grond groeit weinig.
English: (the) animal
(het) dier[-en] = (het) beest[-en]
English: (the) pet
(het) huisdier[-en]
English: (the) cub
[het] jong[-en]
English:(the) bird
(de) vogel[-s]
English: (the) chicken
(de) kip[-pen]
English: (the) hen
(de) hen[-nen]
English: (the) milk
(de) melk
English: (the) cow
(de) koe[-ien]
English: (the) bull
(de) stier[-en]
English: (the) horse
(het) paard[-en]
English: (the) smell
(de) geur[-en]
English: (the) cat
(de) kat[-ten] = (de) poes [poezen]
English: (the) dog
(de) hond[-en]
English: (the) mouse
(de) muis [muizen]
Het hoofd van een dier
English: (the) head
(de) kop[-pen]
English: (the) line/leash
(de) lijn[-en]
e. g. In het park moeten alle honden aan de lijn.
English: (the) stick
(de) stok[-ken]
English: (the) insect
(het) insect[-en]
English: (the) spore
(het) spoor[sporen]
English: (the) hunting
(de) jacht
e. g. De jacht is niet meer populair.
(op jacht gaan)
e.g. Lang geleden moesten mensen op jacht gaan als ze vlees wilden eten.
English: wild
wild
wilde dieren
English: (to) catch
vangen [ving/hebben gevangen]
e.g. De at heeft een vogel gevangen.
English: (the) fish
(de) vis[-sen]
English: (the) scale
(de) schaal [schalen]
English: (to) feed
voeren [voerde/hebben gevoerd]
English: (the) fence
(de) hek[-ken]
English: (the) stable
(de) stal[-len]
e. g. Marlon zette het paard in de staal.
English: (the) village
(het) dorp[-en]
English: (the) town/city
(de) stad [steden]
English: (the) place
(de) plaats[-en]
English: (the) region
(het) gebied[-en] = (de) streek [streken] = (de) regio[’s]
English: busy/crowded
druk
English: (the) people
(de) mens[-en]
English: (the) resident
(de) inwoner[-s]
English: (to) settle/establish
zich vestigen [vestigde zich/hebben zich gevestigd]
e.g. Azra heeft zich nu definitief in Nederland gevestigd.
English: (the) street
(de) straat [straten]
English: (the) square
(het) plein[-en]
English: (the) park
(het) park[-en]
English: (the) market
(de) markt[-en]
English: (the) toilet
(het) toilet[-ten] = (de) wc[-‘s]
een openbaar toilet
English: (the) noise
(het) lawaai
English: (the) nature
(de) natuur
English: natural
natuurlijk
English: (to) protect
beschermen (tegen) [beschermde/hebben beschermd]
e.g. We moeten zeldzame dieren beschermen.
English: exist/present
voorkomen [kwam voor/is voorgekomen]
e.g. Welke dieren komen hier voor?
English: (to) maintain
behouden [behield/hebben behouden]
e.g. De open ruimte die we nog hebben, moeten we proberen te houden
English: (the) surrounding
(de) omgeving
e. g. Anja zoekt een huis in de omgeving van Tilburg.
English: (the) environment
(het) milieu[-s]
English: (the) creature/living thing
(het) wezen[-s]
e. g. In die film komen enkele vreemde wezens voor.
(een levend wezen)
e.g. Levende wezens hebben water en lucht nodig.
English: (to) disappear
verdwijnen [verdween/is verdwenen]
e.g. de bomen die hier vroeger stonden, zijn allemaal verdwenen.
English: dangerous
gevaarlijk
English: (the) danger
(het) gevaar [gevaren]
English: threatened
dreigen [dreigde/hebben gedreigd]
e.g. Het klimaat dreigt helemaal te veranderen.
English: (to) contribute
bijdragen [aan] [droeg bij/hebben bijgedragen]
e.g. Ik heb vijftig euro bijgedragen aan de milieuvereniging. / De zeep die we gebruiken draagt bij aan de milieuvervuiling.
English: (the) action
(de) actie[-s]
English: (to) take action
(actie voeren)
e.g. Bij de supermarkt voerden enkele mensen actie tegen het gebruik van plastic flessen.
English: (the) smoke
(de) rook
English: (the) gas
(het) gas[-sen]
English: (the) rain
(de) regen
English: (the) acid rain
((de) zure regen)
English: (the) trash
(het) afval
English: on the spot
(ter plaatse) = (ter plekke)
e.g. Er is brand in de Oranjestraat. De brandweer is ter plaatse.
English: space/room/outerspace
(de) ruimte
e. g. Kinderen hebben veel ruimte nodig om te spelen./ De gemeenschappelijke ruimtes zoals de keuken en de badkamer moeten jullie zelf schoonmaken./Wetenschappers zoeken nog steeds een antwoord op de vraag hoe groot de ruimte eigenlijk is.
English: spacious
ruim
English: (the) opening
(de) opening[-en]
e. g. De kat verdween door een smalle opening in het hek.
English: (the) hole
(het) gat [gaten]
e. g. Er zit een gat in mijn sok!
English: (to) lay
liggen [lag/hebben gelegen]
English: (to) sit
zitten [zat/hebben gezeten]
e.g. Ik zit liever op een stoel dan op een bank./ Mijn sleutels zitten in mijn handtas.
English: being in class/ to be at school
(op school zitten)
e.g. Waar zit je op school?
denken dat iets goed zal gaan
English: having faith in
(het zien zitten)
e.g. Ik zie dat afspraakje met Jan helemaal zitten.
English: forget it/(you) can keep it
(laat maar zitten)
e.g. Begrijp je het nog niet? Laat maar zitten dan./Laat die tien cent maar zitten.
English: located
zich bevinden [bevond zich/hebben zich bevonden]
e.g. Waar bevindt het postkantoor zich?/Hallo kunt u me horen? Waar bevind u zich nu?
English: (the) distance
(de) afstand
e. g. Veel mensen vinden de afstand tussen hun huis en hun werk te groot.
English: (the) direction
(de) richting
English: (to) look out
uitkijken op [keek uit op/hebben uitgekeken op] = uitzien op [zag uit op/hebben uitgezien op]
e.g. Door de raam kijk je uit op de zee/Onze hotelkamer kijkt uit op een rustig pleintje.
English: it looks like
(het ziet ernaar uit dat)
e.g. Het ziet ernaar uit dat het het hele weekend gaat regenen.
English: next to
naast (prep.)
e.g. Wij wonen naast een bakker.
(vlak naas)
e.g. Bas zit altijd vlak naast zijn vriendje in de klas.
English: across
tegenover (prep.)
e.g. Lucas woont tegenover Johannes.
English: dense/thick
dicht
e.g. Het was erg donker in het dichte bos. (adj.) /
De kinderen zaten dicht bij elkaar. (adv.)
English: not far from
(dicht bij) = (in de buurt van)
e.g. We zoeken een school dicht bij ons huis. / Delft ligt in de buurt van Den Haag.
English: close/not far
dichtbij (adj.) = vlakbij (adv.)
e.g. De school is hier dichtbij./We wonen hier vlakbij.
zonder ruimte ertussen (without space in between)
vlak (adv)
e.g. We konden tot vlak voor het podium komen.
een aantal straten bij elkaar in een stad of dorp
English: (the) neighbourhood
(de) buurt[-en]
e. g. Karel en Jo wonen in een villa in een rijke buurt./In deze buurt is het ‘s nachts niet veilig.
English: (the) district
(de) wijk[-en]
e. g. Er wonen bijna vijfhonderd gezinnen in die wijk.
English: far
ver
e.g. Lian reist graag naar verre landen.
English: far from here
ver weg
e.g. We bezoeken Lien niet vaak, want zij woont ver weg.
English: (the) distance/farway
(de) verte
e. g. In de verte zagen we iemand lopen.
English: as far as
zover (adv.)
e.g. Zover je kon zien , was er niemand in de buurt.
English: it’s time! (when something becomes reality)
(het is zover)
e.g. Het is zover: wij gaan trouwen!
English: as far as I know
(voor zover ik weet)
e.g. Voor zover ik weet, is die wet nog niet veranderd.
tot hier/tot dit punt
(tot zover)
‘Tot zover het nieuws’, zei de radiopresentator, En de muziek begon.
English: above/upstairs
boven
e.g. Els woont boven een boekwinkel. (prep.)/Tina zit boven te lezen en wij kijken beneden tv. (adv.)
English: under
onder (prep.)
e.g. Mijn schoenen staan onder de stoel.
English: below/downstairs/underneath
beneden = onder
e.g. Zuid Nederland ligt beneden de grote rivieren (prep.) / Omdat oma haar been gebroken heeft, hebben we haar bed naar beneden verhuisd. (adv) // Verboden toegang voor personen onder de 18 jaar (prep.)/Onder aan mijn voet heb ik pijn (adv.)
wat het meest boven is
English: upper/top
bovenste
e.g. An woont op de bovenste verdieping van een flat gebouw.
Antoniem: onderste
e.g. De borden staan op de onderste plank van de kast.
op de hoogste plaats.
English:on the top
bovenaan (adv.)
e.g. Mijn naam staat bovenaan op de lijst.
Antoniem: onderaan (adv) = bottom
e.g Je vindt het paginanummer onderaan rechts.
English: (the) bottom
(de) bodem[-s]
e. g. Er ligt een euro op de bodem van het zwembad.
English: (the) middle/center
(het) midden[-s]
e. g. Hier is het midden van de kring.
English: in the middle (of)
(in het midden (van))
e.g. Dit is de foto van alle kleinkinderen. Kasper staan in het midden.
English: middle
midden (adv.)
e.g. Zijn huis ligt midden in het bos.
English: (the) center
(het) centrum [-s/centra] = (het) hart[-en]/ (de) binnenstad[-steden]
e. g. In het centrum mogen er geen auto’s rijden.
English: (the) left
links
e.g. Het linkse schilderij vind ik het mooist.
English: (the) right
rechts
e.g. Tim staat rechts van Liesbeth op de foto.
English: at the end (go to the) left/right // at the second street (go to the) left/right
(aan het eind links/rechts) / (de tweede straat links/rechts)
e.g. Aan het eind ga je links. / Neem de tweede straat links en ga dan rechtdoor.
(die/dat links is)
English: left
linker
e.g. Ik ben gevallen en mijn linker been doet pijn.
Antoniem: rechter
e.g. Aan het eind van de gang neem je de rechterdeur.
(de rechterhand)
e.g. De meeste mensen schrijven met hun rechterhand./Neem de derde straat aan uw rechterhand.
English: go straight
rechtdoor
(alsmaar rechtdoor) = (keep going) straight/straight ahead.
e.g. Je rijdt alsmaar rechtdoor, en na twintig kilometer neem je de afslag naar het centrum van de stad.
English: (the) side
(de) kant[-en] = (de) zijde[-s/-n]
e. g. Woon je aan deze kant van de straat?
(aan linkerkant/rechterkant) = on the left/right side
e.g. Hier moet je parkeren aan de linkerkant van de straat.
English: on the one hand…(but) on the other hand
(aan de ene kant….(maar) aan de andere kant…)
e.g. Aan de ene kant wil ik veel reizen, maar aan de andere kant ben ik ook heel graag thuis.
English: inside/within
binnen = (de) binnenkant
e.g. Als het regent, blijven de kinderen binnen (adv.)/De voetballers moeten binnen de lijnen blijven (prep.) / Er hangen foto’s aan de binnenkant van zijn kleerkast.
English: outside
buiten (adv.) = (de) buitenkant
e.g. Het feest was buiten, omdat het mooi weer was/De buitenkant van het huis wordt morgen geschilderd.
English: (the) front (side)
(de) voorkant
Antoniem: (de) achterkant
English: everywhere/throughout
overal (adv.)
e.g. Overal in zijn huis staan foto’s van zijn kinderen.
English: nowhere
nergens (adv.)
e.g. Ik kan mijn jas nergens vinden.
English: somewhere
ergens (adv.)
e.g. Ik heb mijn portefeuille ergens laten liggen.
English: elsewhere
(ergens anders) = elders (adv)
e.g. Daniel is verhuisd. Hij woont nu ergens anders. /Omdat ze in ons huis aan het werken zijn, moet ik enkele weken elders wonen.
English: here
hier (adv.)
e.g. Hier mag u niet roken.
(hierboven/hieronder)
e.g. hieronder is de garage.
English: here and there
(hier en daar)
e.g. Hier en daar heeft het een beetje gesneeuwd.
English: there
daar (adv.)
e.g. Daar kun je mooie wandelingen maken.
English: This
Dit / Deze (pron.)
e.g. Op deze foto hier zie je mijn hele familie.
English: That
Dat / Die (pron.)
e.g. Die mooie auto daar is van de dokter.
English: at home (in your own house)
thuis (adv.)
e.g. Ik blijf vanavond thuis.
English: apart/separate(ly)
apart
e.g. Mijn vrouw en ik gaan apart op vakantie.
English: along/through (via)/by
langs (prep.)
e.g. Er staan bomen langs de weg/Rijdt deze bus langs het ziekenhuis? / Als je naar de bibliotheek gaat, kom je langs mijn huis.
English: around (prep.)
om = (rond)om (prep.)
e.g. Het hele gezin zat om de tafel.
English: around (the neighborhood)
(rond. ..+een plaats)
e. g. Rond Leiden zijn er veel files vanwege de mist.
English: around (adv.)
omheen (adv.)
e.g. Zie je die paal?Zet de platjes daar maar omheen.
English: through
door (prep.)
e.g. Piet loopt door de kamer naar het raam.
(door de deur)
e.g. Bas liep door de voordeur naar binnen.
English: on/at/up
op
e.g. Op de tafel staan vier borden (prep.) / We zien elkaar op het station (prep.) / Cindy liep de trap op (adv.)
English: at the corner
(op de hoek)
English: up/upwards
omhoog (adv)
e.g. Hij gooit de bal omhoog.
English: down/downwards
omlaag (adv)
e.g. De lift gaat langzaan omlaag.
weg van/naar beneden
English: down/out
af (adv.)
e.g. Kom van dat dak af!
English: to/on/at/by
aan (prep.)
e.g. Je hebt vijf vingers aan elke hand./ Wij wonen aan zee./Els werkt aan de universiteit.
English:between/among (prep.)
tussen (prep.)
e.g. In de bioscoop zat ik tussen Jonas en Ben./De bal ligt tussen de bloemen.
English: in front of (prep.)
voor (prep.)
e.g. Er staan enkele bomen voor het huis./Lig je weer voor de tv?
op de eerste plaats of rij/in het eerste deel
English: in front (adv.)
vooraan/vooraan (adv.)
e.g. In de kerk zitten we nooit vooraan.
English: first/foremost
voorste
e.g. De voorste auto is die van ons.
English: (at the) back (of) (prep.)
achter (prep.)
e.g. Er is een park achter het stadhuis.
English: at the back
achteraan/achteraan (adv.)
e.g. Je vindt de melk achteraan in de winkel.
English: (the very) back/last
achterste
e.g. De mensen op de achterste rij kunnen niets zien.
In de buurt van/samen met iemand
English: by/with
Bij (prep.)
Na een uur fietsen, stopten we bij een cafe./Koen is nu bij zijn moeder in het ziekenhuis.
English: against (prep.)
tegen (prep.)
e.g. De kast staat tegen de muur.
English: in/into/at
in (prep.)
e.g. Wat zit er allemaal in je handtas?/Je foto staat in de krant./Joachim is in een boom geklommen.
English: in (prep form.)
te (prep form.)
e.g. Geysen woont te Amsterdam.
English: from/out/outside the house
uit
e.g. Jelle nam een boek uit zijn tas (prep.)/Annabel komt uit Spanje (prep.)/We waren gisteren de hele avond out (adv.)
English: from (which place it begins)
vanaf (prep.)
e.g. Er stond een file vanaf Rotterdam.
English: from (where it happens)
vanuit (prep.)
e.g. Vanuit deze kamer zie je het park.
verder dan iets anders/aan de voorkant langs ites
English: beyond/past
voorbij
e.g. Voorbij de brug is een leuk restaurantje. (prep.) / We zijn je huis voorbijgelopen.(adv.)
English: to (show direction or destination)
naar (prep.)
English: extensive/extended
uitgebreid =uitvoerig
English: limited/restricted/less details
beperkt
e.g. Zijn uitleg was nogal beperkt. Ik begrijp er niets van.
English: as regards
(op het gebied van)
e.g. Op het gebied van computers kan mijn vader is zeker helpen. Hij is een expert.
English: local/locally
plaatselijk = lokaal
e.g. Er zal plaatselijk wat regen vallen
English: regional
Regionaal
English: nationwide
landelijk
English: (the) position
(de) positie[-s]
English: (to) spread
spreiden [spreidde/hebben gespreid]
e.g. De nieuwe filialen van onze winkels zullen over alle provincies gespreid worden./ Spreid deze deken maar in het gras, dan kunnen we gaan zitten.
English: extend/reach
(zich) uitstrekken [strekte zich uit/hebben zich uitgestrekt]
e. g. Deze bossen strekken zich uit tot aan de bergen.
English: (the) attendance/presence
(de) aanwezigheid[-heden]
e. g. De aanwezigheid van industrie in de buurt zorgt ervoor dat deze huizen niet duurder worden./De aanwezigheid van de politie voorkwam heel wat problemen.
English: (the) time
(de) tijd
English: on time
(op tijd)
English: (for a short time)
(een tijdje)
e.g. Ik heb een tijdje in Duitsland gewoond, maar nu woon ik weer in Nederland
(na een tijdje = na korte tijd)
e.g. Na een tijdje gingen ze samenwonen.
English: over (particular period of) time
(na verloop van tijd)
e.g. Na verloop van tijd zul je de belangrijkste Nederlandse woorden kennen.
English: lately
(de laatste tijd)
e.g. De laatste tijd ben ik ‘s avonds altijd moe.
English: meanwhile
(in de tussentijd)
e.g. De taart moet een uur in de oven. In de tussentijd kunnen we misschien het huis een beetje opruimen.
English: (do you know what time is it?)
(hebt u de tijd?)
e.g. Pardon, mevrouw,hebt u de tijd?
English: (take time time)
(de tijd nemen)
e.g. Dokter Smits neemt de tijd om naar zijn patiënten te luisteren.
English: (from time to time)
(van tijd tot tijd)
e.g. van tijd tot tijd neemt Yoko enkele dagen vakantie.
English: (for some time)
(enige tijd)
e.g. We zijn van plan enige tijd in dit land te blijven.
English: (time of day/time slot)
(het) tijdstip[-pen]
e. g. Nu niet. We zullen er op een later tijdstip over praten.
English: (to) choose the time
(een tijdstip vastleggen)
e.g. Heb je al een tijdstip vastgelegd voor het overleg?
English: temporarily
tijdelijk
e.g. Ik heb een tijdelijk baan tot 1 juli.
English: past/previous
verleden = vorig
e.g. Ben je blond? Verleden keer had je toch bruin haar?/Vorige maand is mijn grootvader overleden.
English: (the) past
(het) verleden
English: (in the past)
(in het verleden)
e.g. in het verleden hadden we weinig contact.
English: ago
geleden = terug
e.g. Twee weken geleden zijn Lisette en Rik getrouwd.
English: shortly ago
(kort geleden)
Kort geleden heeft Karel een huis gekocht.
English: formerly
vroeger
e.g. Ken je Wim, mijn vroegere vriend?
English: (in the past) = in het verleden
vroeger = voorheen
vroeger waren er veel minder auto’s
Earlier
Eerder = vroeger
Op vrijdag ben ik eerder vrij dan normaal.
Recently = lately
onlangs = laatst
Bart is onlangs nog eens in Amsterdam geweest./Laatst ben ik nar een leuk feestje geweest.
English: (for) the last time
(voor het laatst)
e.g. Ik heb hem met Kerstmis voor het laatst gezien.
English: past
afgelopen = voorbij
e.g. De les was om elf uur afgelopen./Het afgelopen jaar was fantastisch.
English: now
nu =nou
e.g. Ik kan je nu niet helpen, ik heb geen tijd.
English: sometimes/from time to time
(nu en dan)
e.g. Carola gaat slechts nu en dan naar de bioscoop.
English: currently/now
tegenwoordig = thans = (vandaag de dag)
e..g Tegenwoording heeft bijna iedereen een mobiele telefoon
English: present / today
heden
e.g. Heden verse aardbeien, vijf euro per bakje.
English: (until today)
(tot (op) heden) = (tot nog toe) = ( tot nu toe)
e.g. Tot op heden heeft onze ploeg nog geen enkele wedstrijd gewonnen./tot nog toe is het huis nog niet verkocht.
English: current
huidig
e.g. Wie is de huidige president van Italië?
English: later/afterwards/in the future
Later
e.g. Vijf jaar later had hij veel geld verdiend./Later wil Otto dokter worden.
English: next/following/subsequent
Volgend
e.g. Hoe laat komt de volgend trein?
English: upcoming
aanstaand
e.g. Het feest vindt aanstaande zaterdag plaats.
English: (the) future
(de) toekomst
English: (in the future)
(in de toekomst)
English: (the) month
(de) maand[-en]
English: (the) year
(de) jaar [jaren]
English: (the) century
(de) eeuw[-en]
English: (the) millennium
(het) millennium [millennia]
English: (the) season
(het) seizoen[-en]
English: (the) spring
(de) lente [-s] = (het) voorjaar
English: (the) summer
(de) zomer[-s]
English: (the) autumn
(de) herfst[-en] = (het) najaar
English: (the) winter
(de) winter[-s]
English: (the) day
(de) dag [dagen]
English: each day
(per dag)
English: (from day to day)
(van dag tot dag)
e.g. Geert leeft van dag tot dag en geniet van alles.
English: suddenly
(van de ene dag op de andere)
e.g. Van de ene dag op de andere was Bob zijn baan kwijt.
English: always/night and day
(dag en nacht)
e.g. Er is dag en nacht een dokter beschikbaar in het ziekenhuis.
English: (the) week
(de) week [weken]
English: (on workdays)
(door de week)
English: (the) weekend
(het) weekend[-s]
English: (in the weekend)
(in het weekend)
English: every day/daily
dagelijks
English: every week/weekly
wekelijks
English: monthly
maandelijks
English: yearly
jaarlijks
English: (the) date
(de) datum [-s/data]
English: (to) choose a date)
(een datum prikken)
e.g. We moeten een datum prikken voor de volgende vergadering.
English: on
op
E.g. Op vrijdag hoeft Sam niet te werken./Op 23 september is Jasper jarig.
English: today
vandaag
English: yesterday
gisteren
English: (the day before yesterday)
eergisteren
English: tomorrow
morgen
tot morgen
English: (the day after tomorrow)
overmorgen
English: (the) morning
(de) ochtend[-en] = (de) morgen[-s]
English: (the) midday
(de) middag[-dagen]`
English: (in the morning)
(voor de middag)
e.g. Kan ik je morgen voor de middag even zien?
English: (during the midday) / between 12-14 o’clock
(tussen de middag)
English: (late in the day) /between 16-18 o’clock
(laat op middag)
English: (the) late afternoon (16-18)
(de) namiddag[-dagen]
English: (the) early afternoon (12-14)
(de) voormiddag[-dagen]
English: (the) evening (18-24 o’clock)
(de) avond[-en]
English: (the) night (after 12am)
(de) nacht[-en]
English: (the middle of the night)
(midden in de nacht)
English: midnight
(middernacht)
English: (during the day)
overdag
e.g. Als ik laat ga slapen, ben ik overdag meestal moe.
English: (this morning)
vanmorgen = vanochtend
English: (this afternoon)
vanmiddag
English: (this evening)
vanavond
English: early
vroeg
English: late
laat
English: (what time?)
hoe laat
English: (come) late
te laat
English: middle
midden
English: a moment
(het) moment[-en] = (het) ogenblik[-ken]
English: Now/at this moment
op dit moment = ogenblik = momenteel
English: (at a given moment)
op een gegeven moment
English: wait (for a moment)
(moment(je)) = ogenblik(je)
English: (at the same time/at once)
tegelijk = tegelijkertijd
English: immediately
dadelijk = zo
English: later
straks
English: (see you later)
(tot straks)
English: (for a short time)
even(tjes)
English: (moments later)
(even later)
English: (the) second
(de) seconde[-s/-n]
English: (the) minute
(de) minuut[-nuten]
English: (the) quarter
(het) kwartier[-en]
English: (the) hour
(het) uur [uren]
English:(around…o’clock)
(om een uur of)
e.g. Hoe laat spreken we af?
English: (thrity minutes)
(een halfuur)
e.g. Yolande en Kim hebben een halfuur zitten praten.
English: (the) clock
(de) klok[-ken]
English: (the) watch
(het) horloge[-s]
English: (from the beginning)/again/anew
(van voren af aan)
e.g. Ken je het eind van dat verhaal niet?Ik zal het je van voren af aan vertellen.
English: after/(as a dessert)
na
e.g. Na zijn studie zal Jimmy een baan moeten zoeken./Wie wil er een ijsje na?
English: around
ongeveer
English: almost
bijna = haast
English: around (…o’clock)
rond
e.g. Ik was gisteravond rond zeven uur thuis.
English: within
binnen
e.g.Binnen een week moet die tekst af zijn.
English: towards
tegen (prep)
e.g. Tegen vijf uur zullen we er zijn./Tegen de lente kopen we nieuwe fietsen.
English: when
wanneer
English: during/while
tijjdens = gedurende (prep)
English: (in the course of..)/ (during)
(in de loop van)
e.g. In de loop van de week spreken we af.
English: while/whilst
terwijl (conj)
e.g. Terwijl Wilco afwast, leest Suzanne de krant.
English: (in the meantime)/in between
inmiddels = intussen = ondertussen (adv)
e.g. De pauze is voorbij. Inmiddels is iedereen weer terug.
English: (to) begin
beginnen [begon/is begonnen]
English: (the) beginning
(het) begin
English: (to) start
starten [startte/hebben(is) gestart]
English: since/as of
per = vanaf
English: first
eerst
English: (for the first time)
(voor het eerst)
English: (in the beginning)/(since the beginning)
aanvankelijk = oorspronkelijk = eerst
English: at first
(in eerste instantie)
English: (the) end
(het) eind(e) (einden/eindes) = (het) slot
English: (think something is good)
(iets het einde vinden)
e.g. Ik vind skiën het einde.
English: (at the end)
(tot slot)
English: finish/end
eindigen [eindigde/is geëindigd]
English: (to) end/terminate/cease
beëindigen [beëindigde/hebben beëindigd]
e.g. Onze leraar beëindigde de les met een grapje.
English: (after a long time waiting) /(at the end)
eindelijk = ten slotte
English: finally
uiteindelijk
English: last/lasting
duren [duurde/hebben geduurd]
English: immediately
direct =meteen = onmiddelijk
English: then/after that
daarna = vervolgens
English: further/the rest
verder (adv)
English: (at that time - in the future)/then
dan (adv)
e.g. Bel me terug over een uurtje. Dan ben ik thuis.
English: (at that time - in the past)/(after that/then - n the past)/(as)
toen
e.g. Colin studeerde toen in Leuven (adv) / Eerst keken we samen naar een film en toen kwam vader binnen (adv)/Toen ik klein was, wilde ik nooit melk drinken (conj.)
English: after (that time)
nadat (conj.)
e.g. Nadat Jan een douche genomen had, maakte hij bij ontbijt klaar.
English: (in the past)
indertijd (adv.)
English: once (one time)
eens = eenmaal (adv.)
e.g. Eens per week ga ik naar de openbare bibliotheek. / Als ik eenmaal mijn diploma, dan ga ik reizen.
English: seldom (almost never)
zelden (adv.)
English: sometimes/maybe
soms (adv.)
e.g. Dave gaat soms met de auto naar het werk en soms met de trein. / Kun je me soms even helpen?
English: sometimes
af en toe = soms (adv.)
English: frequently/often
dikwijls = vaak = geregeld
English: more/(more) often/futher/longer
meer (adv.)
e.g. fietsen is leuk. Dat moeten we meer doen./ Roken in restaurants? Dat mag tegenwoordig gelukkig niet meer. / Wat heb je nog meer gedaan?
English: always
altijd (adv.)
English: forever/for good
(voor altijd)
English: always/continously/constantly
steeds = voortdurend = aldoor
e.g.Mijn moeder is steeds bezig in huis/Hij zit voortdurend met zijn vriendin te telefoneren.
English: still
nog steeds
e.g. Kijk, het regent nog steeds
English: increasingly (meer en meer)
steeds meer
e.g. Steeds meer studenten hebben een eigen auto.
English: steadfastly
steevast (adv.)
e.g. Ella komt steevast te laat.
English: since/as of (in het verleden tijd)
sinds (prep) = sedert (prep form.)
e.g. sinds augustus 2004 woont Danny in Zwolle.
Sinds (conj)
e.g. sinds we hier wonen, ben ik veel gelukkiger.
English: recently (sinds korte tijd)
(sinds kort)
e.g. sinds kort hoef ik niet meer zelf af te wassen, want ik heb nu een afwasmachine.
English: so long as/ as long as
zolang
e.g. Ik moet nog een e-mail schrijven. Kijk je zolang maar tv (adv.) / Je mag mijn computer gebruiken zolang je wilt.
English: before
voor(dat) (conj.)
e.g. Voordat ik een nieuwe computer kan kopen, moet ik eerst nog wat sparen.
English: beforehand/in advance
tevoren (adv.)
Toen we hem gisteren ontmoetten, zag hij er beter uit dan ooit tevoren.
(van tevoren)
e.g. Manon gaat niet mee? Wist je dat van tevoren?
English: for the time being/provisional/tentative
voorlopig
e.g. Na 45 minuten spelen is de voorlopige stand van de voetbalwedstrijd 0-0 (adj.)/Voorlopig mag ik van de dokter niet meer sporten (adv.)
English: temporary
tijdelijk
English: just
juist = net = as (adv.)
maar net
e.g. Ik woon hier maar net. Ik ken oog niemand.
English: just now
daarnet = zo-even = zojuist = zopas (adv.)
e.g. Daarnet waren ze hier nog.
English: directly/immediately
vlak (adv.)
English: Already
Al = reeds (adv.)
English: sometimes/ever
weleens (adv.)
English: still/yet
nog (adv.)
English: (not yet)
(nog lang niet)
e.g. Mijn huiswerk is nog lang niet klaar.
English: only
(nog maar)
e.g. Onze zomervakantie nu al plannen? Het is nog maar januari!
English: again/once again
weer = opnieuw = nogmaals (adv.)
e.g. Het is weer beginnen te regenen.
(alweer - adv); sterkte vorm van weer
English: each time/ again and again
telkens (adv.)
English: soon/quickly
gauw (adv.) = snel (adj.) = spoedig (adj.)
English: (as soon as possible)
(zo spoedig mogelijk)
English: (see you soon)
(tot gauw)
English: shortly
binnenkort (adv.)
English: endmost
uiterst
e.g. De uiterste datum om u te laten inschrijven is 15 mei.
English: recent
recent
English: (the) last
laatst
English: (for the) last time
(voor het laatst)
English: until
tot
e.g. De les duurt tot twaalf uur (prep.)/Blijf binnen tot je je weer beter voelt. (conj)
English: until recenntly
(tot voor kort)
English: til/until
tot(dat) (conj.)
e.g. Je blijft zitten totdat je huiswerk af is.
English: suddenly
plots (adj/adv.) = plotseling (adj./adv.) = ineens (adv.) = opeens (adv.)
English: long
lang
e.g. In de zomer zijn de dagen langer (adj.) / We hebben elkaar lang niet gezien (adv.)
English: (to) stay
blijven [bleef/is gebleven]
English: (to) remain
overblijven [bleef over/is overgebleven]
English: (to) wait
wachten (op) [wachtte/hebben gewacht]
English: (to) wait/await
afwachten [wachtte af/hebben afgewacht]
e.g. Hij wacht in spanning de resultaten van zijn examens af.