Chapter 19-20 Flashcards
English: (the) person
(de) mens[-en]
e. g. In Nederland wonen ongeveer 16 miljoen mensen.
English: (the) nature
(de) natuur
e. g. De natuur in deze streek is prachtig.
(in de natuur)
e.g. Chris houdt van wandelen in de natuur.
English: (the) object/thing
(het) ding[-en] = (het) voorwerp[-en]
e. g. Weet jij waar dit ding voor dient?
Iets algemeens, een ding
English: (the) thing/matter/case/affairs
(de) zaak [zaken]
E.g. Wil je deze zaken straks meebrengen? / Over welke zaken hebben ze gepraat?
English: (the) sun
(de) zon[-nen]
English: (the) moon
(de) maan [manen]
English: (the) star
(de) ster[-ren]
Boven de horizon verschijnen.
English: (to) rise
Opgaan [ging op/is opgegaan] = opkomen [kwam op/is opgekomen]
e.g. Hoe laat gaat morgen de zon op?
English: (the) world
(de) wereld
e. g. De wereld is van iedereen (geen meervoud) / Ken jij mensen uit de wereld van de wetenschap? (meervoud-werelden)
English: (the) air/sky
(de) lucht
e. g. Jane had frisse lucht nodig, dus ging ze naar buiten. / Kijk, wat een grote vogel daar in de lucht!
English: bright/clear
helder
e.g. De lucht is helder en blauw vandaag.
English: (to) shine
schijnen [scheen/hebben geschenen]
e.g. Ik voel me blij als de zon schijnt.
English: (the) sky/heaven
(de) hemel[-en]
e. g. Er staan vannacht veel sterren aan de hemel./Geloof jij dat je naar de hemel gaat als je sterft?
English: (the) planet/outerspace
(de) ruimte
e. g. Wubbo Ockels was de eerste Nederlander in de ruimte.
English: (the) light
(het) licht
e. g. Deze lamp geeft te weinig licht, vind ik. / Het is zo donker, wil je het licht even aandoen?
English: light
licht
e.g. Als de zon schijnt, is het licht
(licht worden/het wordt licht)
e.g. In de zomer wordt het al vroeg licht.
English: (the) soft light/shining
(de) glans
e. g. Haar schoenen hebben een prachtige glans.
English: (to) gleam/shimmer
glimmen [glom/hebben geglommen] = blinken [blonk/hebben geblonken]
e.g. De nieuwe auto glimt nog steeds.
English: (the) shadow/shade
(de) schaduw[-en]
e. g. Zie je je schaduw op de grond? / Wil je ook in de schaduw zitten?
English: dark
donker
e.g. Het is nog donker want het is nog maar vijf uur ‘s ochtends.
(donker worden/het wordt donker)
e.g. het wordt vroeg donker in de winter.
English: (the) darkness
(het) donker
e. g. We zitten in het donker, want er is geen elektriciteit.
English: (the) country/land
(het) land[-en]
e. g. Nederland en Belgie zijn twee landen / Boer Geerts heeft veel dieren op zijn land.
English: (the) ground
(de) grond[-en]
e. g. We gingen op de grond zitten./Deze grond is zeer geschikt voor tulpen.
English: (the) soil/earth
(de) aarde
e. g. De aarde in de tuin is zwart/hoe lang leven er al mensen op aarde?
English: (the) water
(het) water
E.g. Ik drink het liefst waar bij het eten, / Meer dan 70% van de aarde bestaat uit water.
(water geven)
e.g. Heb je de planten al water gegeven?
English: (the) river
(de) rivier[-en] = (de) stroom [stromen]
e. g. Zitten er vissen in deze rivier?
English: (to) flow
lopen [liep/hebben gelopen]
e.g. De rivier loopt achter die berg naar de zee.
English: deep
diep
e.g. Dit water is diep genoeg voor grote boten.
English: (the) mountain
(de) berg[-en]
English: (the) top/tip (of the mountain)
(de) top[-pen]
English: (the) hill
(de) heuvel[-s]
English: (the) valley
(het) dal[-len]
English: flat/no mountain
vlak = plat
English: (the) stone
(de) steen [stenen]
English: (the) sand
(het) zand
English: (the) sea
(de) zee[-en]
de Middellandse Zee) en (de Noordzee
English: (the) wave
(de) golf [golven]
English: (the) island
(het) eiland[-en]
English: (the) coast/shore
(de) kust[-en]
aan de kust
e.g. Ze hebben een vakantiehuisje aan de kust.
English: (the) beach
(het) strand[-en]
op het strand
e.g. Op het strand bij Zandvoort is het vaak druk.
English: (the) climate
(het) klimmaat [-maten]
English: (the) north
(het) noorden
e. .g Friesland ligt in het noorden van Nederland.
English: north of
(ten noorden van)
e.g. ten noorden van Belgie ligt Nederland.
English: (the) north-east
(het) noordoosten
English: (the) north-west
(het) noordwesten
English: north (adv.)
noord
e.g. We reden naar de noordkant van het natuurpark.
English: (the) east
(het) oosten
English: east (adv.)
oost
English: (the) south
(het) zuiden
Eglish: (the) south-east
(het) zuidoosten
English: (the) south-west
(het) zuidwesten
English: south (adv.)
zuid
English: (the) west
(het) westen
English: west (adv.)
west
English : (the) season
(het) seizoen[-en]
English: (the) spring
(de) lente[-s] = (het) voorjaar
English: (the) summer
(de) zomer[-s]
English: (the) autumn
(de) herfst[-en] = (het) najaar
English: (the) winter
(de) winter[-s]
English: (the) weather
(het) weer
English: (the) weather forecast
(het) weerbericht[-en]
English: (the) temperature
(de) temperatuur[-turen]
English: (the) degree
(de) graad [graden]
English: degrees below zero
(… graden onder nul)
e.g Bij tien graden onder nul blijf ik gewoon binnen.
English: cold
koud
English: (the) cold
(de) kou(de)
English: cool
fris
English: cool/fresh air
(frisse lucht)
e.g. Mag het raam even open? Ik heb behoefte aan wat frisse lucht.
English: breath of fresh air
(een frisse neus halen)
e.g. Ga je mee een frisse neus halen?
English: dry
droog
English: wet
nat
English: rain (verb)
regenen [regende/hebben geregend]
e.g. Het regende toen ik naar huis fietste.
English: (the) rain
(de) regen
e. g. De harde regen heeft files veroorzaakt.
English: (the) ice
(het) ijs
English: (to) slide
glijden [gleed/hebben (is) gegleden]
e.g. Op ijs kun je goed glijden.
Niet koud, met weinig wind
English: mild (weather)
zacht
e.g. Het is erg zacht weer voor de tijd van het jaar.
English: warm
warm
English: (the) warmth
(de) warmte
e. g. Door de warmte kon Joris niet goed slapen.
English: hot
heet
English: beautiful/nice
mooi
English: (the) cloud
(de) wolk[-en]
English: over the moon
(in de wolken zijn)
e.g. Tim is in de wolken omdat zijn vrouw zwanger is.
English: cloudy
bewolkt
e.g. Het is een bewolkte dag vandaag.
English: (the) wind
(de) wind[-en]
er staat wind
e.g. Er staat een harde wind aan de kust.
English: (to) blow (on)
waaien [waaide/woei/hebben (is) gewaaid]
e.g. Het papiertje waaide uit haar handen.
(het waait) - there is wind
e.g. Aan de kust waait het hard.
de koude wind die je in een ruimte voelt
English: (cold air) breeze
(de) tocht
e. g. Ik voel tocht. Zijn alle ramen en deuren dicht?
sterk, hard, hevig
English: intense, hard, strong
fel = heftig = hevig = krachtig
e.g. Er staat een felle wind. / er komt een heftig onweer aan. / Door de krachtige wind viel Linda van haar fiets.
english: (the) maximum temperature
(de) maximumtemperatuur[-turen]
antoniem: (de) minimumtemperatuur[-turen]
English: (the) material
(het) materiaal[-rialen]
English: (the) fabric/substance/subject
(de) stof[-fen]
e. g. Er zitten giftige stoffen in het water van die rivier. Hoe is alle materie ontstaan? / Deze stof moet je kennen voor het examen.
English: (the) dust
(het) stof
English: (to) consist
bestaan uit [bestond uit/hebben bestaan uit]
e.g. Dit boek bestaat uit 25 hoofdstukken.
English: contain
bevatten [bevatte/hebben bevat]
e.g. Bevat dit drankje alcohol?
English: pure
zuiver
e.g. Deze trui is van zuivere wol gemaakt.
English: real/authentic
echt
e.g. Is dit een horloge van echt zilver?
English: (the) quality
(de) kwaliteit
English: (the) metal
(het) metaal[-talen]
English: (the) iron
(het) ijzer
English: (the) gold
(het) goud
e. g. Tessa draagt een ring van goud.
helemaal niet, absoluut niet/geen
English: (will not miss it) for anything
(voor geen goud)
e.g. Ik wil de wedstrijd voor geen goud missen. / Voor geen goud eet ik paardenvlees.
English: golden
gouden
e.g. Vera heeft een gouden ketting grkregen van Jonas.
English: (the) silver
(het) zilver
e. g. Deze oorringetjes zijn van puur zilver.
van zilver gemaakt
English: silver
zilveren
e.g. Deze zilveren ring is van mijn oma geweest.
English: (the) paper
(het) papier
English: (a piece of paper)
(het blad/vel papier)
English: (the) glass
(het) glas
English: (the) plastic
(het) plastic
van het plastic gemaakt
plastic
English: (the) rubber
(de/het) rubber
English: (the) wood
(het) houd
English: (the) leather
(het) leer
van leer gemaakt
leren
English: (the) thread
(de) draad [draden]
e. g. Kijk, hier zit een draadje los. Waar is de schaar?
English: (the) silk
(de) zijde
e. g. Ze heeft zijde gekocht om een blouse te maken.
English: (the) cotton
(het) katoen
English: (the) electricity
(de) elektriciteit = (de) stroom
English: (the) oil
(de) olie[-en]
English: (the) (natural) gas
(het) (aard) gas[-sen]
English: (the) gasoline
(de) benzine
English: (the) fire
(het) vuur [vuren]
English: (to) burn
branden [brandde/hebben gebrand]
English: (the) fire
(de) brand[-en]
in brand staan
e.g. Help!Ons huis staat in brand!
English: (the) smoke
(de) rook
e. g. de rook van de brand waaide over de stad.
English: chemical
chemisch
English: chemical material
(de) chemische stof
e. g. Met chemische stoffen moet je voorzichtig omgaan.
English: (the) element
(het) element[-en]
English: (the) structure
(de) structuur[-turen]
e. g. Kun je iets vertellen over de structuur van atomen?
English: (to) mix
mengen [mengde/hebben gemengd]
English: (the) process
(het) proces[-sen]
English: (the) development/evolution
(de) ontwikkeling[-en]
English: (the) fluid (material)
(de) vloeistof[-fen]
een mengsel van een vloeistof met een andere stof
English: (the) concoction
(de) oplossing[-en]
English: solid
vast.
English: (the) plant
(de) plant[-en]
e. g. Deze plantkrijgt elk jaar heel veel bloemen.
English: (to) grow
grooein [groiede/is gegroeid]
English: (the) field
(het) veld[-en]
English: (the) farmer
(de) boer[-en] (male) / (de) boerin[-nen] (female)
English: (the) product
(het) product[-ten]
English: (the) garden
(de) tuin[-en]
English: (the) grass
(het) gras[-sen]
English: (the) front yard
(de) voortuin[-en]
English: (the) park
(het) park[-en]
English: (the) forest
(het) bos[-sen]
English: (the) tree
(de) boom [bomen]
English: (the) leave
(het) blad[-eren] /(het) blaadje
English: (the) branch
(de) tak[-ken]
English: (the) flower
(de) bloem[-en]
English: (to) pick
plukken [plukte/hebben geplukt]
e.g. Luna heeft een bloem geplukt voor haar mama.
English: bunch of (flowers)
(de) bos[-sen]
e. g. Bedankt voor de mooie bos bloemen!
English: (the) vegetable
(de) groente[-n/-s]
English: (the) fruit
(het) fruit
English: (one piece of) fruit
(de) vrucht[-en]
English; (the) agriculture
(de) landbouw
e. g. Er werken steeds minder mensen in de landbouw.
English: (the) land
(het) land
(een stuk land) = een lap grond
e.g. We hebben een stuk land gekocht en willen nu ons eigen huis gaan bouwen
English: (the) ground
(de) grond[-en] = (de) aarde
e. g. In deze grond groeit weinig.
English: (the) animal
(het) dier[-en] = (het) beest[-en]
English: (the) pet
(het) huisdier[-en]
English: (the) cub
[het] jong[-en]
English:(the) bird
(de) vogel[-s]
English: (the) chicken
(de) kip[-pen]
English: (the) hen
(de) hen[-nen]
English: (the) milk
(de) melk
English: (the) cow
(de) koe[-ien]
English: (the) bull
(de) stier[-en]
English: (the) horse
(het) paard[-en]
English: (the) smell
(de) geur[-en]
English: (the) cat
(de) kat[-ten] = (de) poes [poezen]
English: (the) dog
(de) hond[-en]
English: (the) mouse
(de) muis [muizen]
Het hoofd van een dier
English: (the) head
(de) kop[-pen]
English: (the) line/leash
(de) lijn[-en]
e. g. In het park moeten alle honden aan de lijn.
English: (the) stick
(de) stok[-ken]
English: (the) insect
(het) insect[-en]
English: (the) spore
(het) spoor[sporen]
English: (the) hunting
(de) jacht
e. g. De jacht is niet meer populair.
(op jacht gaan)
e.g. Lang geleden moesten mensen op jacht gaan als ze vlees wilden eten.
English: wild
wild
wilde dieren
English: (to) catch
vangen [ving/hebben gevangen]
e.g. De at heeft een vogel gevangen.
English: (the) fish
(de) vis[-sen]
English: (the) scale
(de) schaal [schalen]
English: (to) feed
voeren [voerde/hebben gevoerd]
English: (the) fence
(de) hek[-ken]
English: (the) stable
(de) stal[-len]
e. g. Marlon zette het paard in de staal.
English: (the) village
(het) dorp[-en]
English: (the) town/city
(de) stad [steden]
English: (the) place
(de) plaats[-en]
English: (the) region
(het) gebied[-en] = (de) streek [streken] = (de) regio[’s]
English: busy/crowded
druk
English: (the) people
(de) mens[-en]
English: (the) resident
(de) inwoner[-s]
English: (to) settle/establish
zich vestigen [vestigde zich/hebben zich gevestigd]
e.g. Azra heeft zich nu definitief in Nederland gevestigd.
English: (the) street
(de) straat [straten]
English: (the) square
(het) plein[-en]
English: (the) park
(het) park[-en]
English: (the) market
(de) markt[-en]
English: (the) toilet
(het) toilet[-ten] = (de) wc[-‘s]
een openbaar toilet
English: (the) noise
(het) lawaai
English: (the) nature
(de) natuur
English: natural
natuurlijk
English: (to) protect
beschermen (tegen) [beschermde/hebben beschermd]
e.g. We moeten zeldzame dieren beschermen.