Chapter 7-8 Flashcards
De mensen met wie je een band hebt door geboorte of door een huwelijk
English: Family, including extended family
(De) Familie[-s]
Een of meer ouders met een of meer kinderen
English: Core family
(Het) gezin[-nen]
Iemand van je familie
English: Family’s member(s)
(Het) familielid [-leden]
E.g. Nee, sorry, u mag niet naar binnen, alleen familieleden mogen de patient bezoeken.
Een vader of moeder zonder partner
English: Single parent
(alleenstaande ouder)
Iemand die nog niet volwassen is / Een zoon of dochter
English: The child
(Het) kind[-eren]
Aandacht geven
English: Pay attention to
Letten op [lette op/hebben gelet op] = passen op [paste op/hebben opgepast]
E.g. Kun je vanavond op de kinderen letten? Ik moet naar een vergadering.
Letten op kinderen van iemand anders.
English: Babysit
Oppassen (op) [paste op/hebben opgepast]
E.g. We zoeken iemand die morgenavond kan opassen op onze kinderen.
Een plaats waar je je kind overdag naartoe kan brengen als het nog te jong is om naar school te gaan.
English: Nursery
(De) creche[-s] = (het) kinderdagverblijf [-blijven]
E.g. Ze wachten al een jaar op een plaatsje in de creche voor hun jongste kind.
Een dochter van je oom of tante / Een dochter van je broer of zus
English: Cousin / niece
(De) nicht[-en]
Een zoon van je oom of tante / Een zoon van je broer of zus
English: Cousin / nephew
(De) neef [neven]
De keer dat iemand trouwt / De situatie dat iemand getrouwd is.
English: Wedding/Marriage
(Het) huwelijk[-en]
E.g. Al hun vrienden hadden samen een cadeau gekocht voor hun huwelijk / Na tien jaar huwelijk heeft Miranda besloten dat ze wil scheiden.
Trouwen
English: getting married
(in het huwelijk treden)
E.g. Aanstaande zaterdag treden Henk en Amelie in het huwelijk.
Voor de wet beloven dat je met iemand samen.
English: Marry
Trouwen [trouwde/is getrouwd]
E.g. Karel wil niet trouwen. Hij wil liever gewoon samenwonen met Sandra.
Als je met iemand verbonden bent door een huwelijk.
English: Married (with)
Getrouwd (met)
E.g. Onze directeur is getrouwd met mijn nicht.
Een einde maken aan je huwelijk.
English: Divorce
Scheiden [scheidde/is gescheiden]
E.g. Tina en Tom gaan scheiden, ze hebben allebei een nieuwe partner.
Als je een einde hebt gemaakt aan je huwelijk
English: Divorced
Gescheiden
E.g. Simon heeft een relatie met een gescheiden vrouw.
Stoppen met een relatie
English: Break up
Uit elkaar gaan [ gingen uit elkaar/zijn uit elkaar gingen]
E.g. Na een moeilijke relatie van vijf jaar zijn Dirk en Greet uit elkaar gegaan.
Persoonlijk, waar andere mensen niets mee te maken hebben.
English: private
Prive
E.g. Mijn relatie is prive, dat praat ik niet over.
Alle mensen die samen ergens leven
English: society/community
(De) maatschappij[-en] = (De) samenleving
E.g. Men zegt dat de mensen in onze maatschappij steeds eenzamer worden.
Wat met de maatschappij te maken heeft.
English: Social/socially
Maatschappelijk = sociaal
E.g. Drugsgebruik bij jongeren is een maatschappelijk probleem.
Een groep mensen die ergens samenleeft en samenwerkt
English: community
gemeenschap [-pen]
E.g. In onze grote steden vind je Turkse en Marokkanse gemeenschappen.
Wat van of voor meer mensen samen is.
English: Common/communal/shared
Gemeenschappelijk
E.g. U hebt in uw hotelkamer een eigen toilet, maar de douches zijn gemeenschappelijk. Ze zijn op de gang.
De manier waarop iets georganiseerd is.
English: System
(Het) systeem.
Wat te maken heeft met de maatschappij,maatschappelijk / iemand die sociaal is legt gemakkelijk contacten met anderen mensen en voelt wat zij voelen.
English: Social
Sociaal
E.g. Drugsgebruik bij jongeren is een groot sociaal probleem/Els is erg sociaal, ze heeft vrienden over heel de wereld.
Een regeling om iets te organiseren of te laten gebeuren
English: Measure (in the context of policy/law)
(de) maatregel[-en/-s]
Indien u weigert te betalen, moeten we maatregelen nemen.
Zonder rekening te houden met anderen, egoistisch.
English: Selfish/egoistic
Asociaal
E.g. Doe niet zo asociaal! Een leeg blikje gooi je toch niet op straat!?
Doen stoppen, doen verdwijnen
English: shut down
Opheffen [hief op/hebben opgeheven]
E.g. Omdat er te weinig kinderen waren ingeschreven, werd het schooltje opgeheven.
Het wezen dat kan denken en taal gebruikt.
English: Human (singular)/people(plural)
(De) mens[-en]
E.g. Waren er weel mensen op je feestje?
De mens als individu
English: person
(De) persoon[-sonen]
E.g. Hoeveel personen kunnen er in deze bus?
Alle mensen van een land of alle mensen met dezelfde geschiedenis en taal [volkoren] / Een grote groep mensen [geen meervoud]
English: people
(Het) volk
E.g. Gaat het volk wel akkoord met die nieuwe wetten? / Er was veel volk aanwezig op de beurs.
Alle mensen die in een land of een gebied wonen.
English: the population
(De) bevolking
E.g. De bevolking is niet tevreden over de president.
Wat voor het hele land geldt
English: National
Nationaal
Is Kerstmis een nationale feestdag?
Wat te maken heeft met een volk of met volkoren.
English: Ethnical
Etnisch
E.g. Veel oorlogen onstaan door etnisch-culturele problemen
Mensen met een witte huid
English: White (people)
Blank
E.g. Iedereen is welkom: klein en groot, jong en oud, blank en zwart!
Wat van of voor jezelf is.
English: personal
Persoonlijk
E.g. Nee, ik vertel je niets over mijn seksleven, dat is te persoonlijk
In eigen persoon
English: Self
Zelf (pronomina) = persoonlijk (adv.)
E.g. Heb je doe kast zelf gemaakt? / De minister terlefoneerde persoonlijk om zich te verontschuldingen.
Niet alleen, met een of meer andere personen
English: Together
Samen
E.g. We gaan elke week samen naar de markt.
Antonym: Individueel.
Met twee personen, met drie personen
met z’n tweeen, met z’n drieen
E.g. Zullen we met z’n tweeen naar de film gaan?
Als je veel geld hebt
Rijk
E.g. Greet is in een rijke familie geboren, daarom kan ze altijd dure kleren kopen.
Antonym: Arm
E.g. We zijn arme mensen, we kunnen niet elke week naar de bioscoop gaan.
Veel hebben van iets
(rijk zijn aan)
E.g. Nederland is rijk aan water.
Een aantal mensen die bij elkaar horen
English: Group
(De) groep[-en]
E.g. Sanne gaat altijd met een groep op vakantie omdat ze niet graag alleen reist.
Een bepaalde groep mensen van de bevolking
English: Class
(De) klasse[-n]
E.g. Zijn ouders komen uit een hogere klasse: ze hebben gestudeerd en zijn rijk.
De bewoners van een gemeente of land, een lid van de bevolking
English: citizen (civilian)
(De) burger[-s]
E.g. Alle burgers krijgen deze brochure gratis.
Als je nog niet lang leeft
English: young
Jong
E.g.: Ze ziet er volwassen uit maar eigenlijk is ze nog heel jong, veertien denk ik.
Antonym: Oud
E.g. De man van Sera is al heel oud.
De periode waarin je jong bent/de jonge mensen
English: Youth
(De) jeugd
E.g.: Mijn vader zet altijd dat alles beter was in zijn jeugd / Natuurlijk heeft de jeugd van tegenwoordig nog respect voor oudere mensen.
Iemand die ongeveer tussen de twaalf en de twintig jaar oud is.
English: youngster (young person) / teenager
(De) jongere
E.g. We informeren jongeren over de gevaren van drugs.
Antonym: (de) oudere[-n]
E.g. We adviseren ouderen om binnen te blijven met dit hete weer.
Een groep mensen die ongeveer dezelfde leeftijd heeft.
English: generation
(De) generatie[-s]
E.g. Voor de generatie van mijn ouders was het heel normaal om vroeg te trouwen.
De dingen die vroeger in je leven gebeurd zijn / De echte reden of oorzak
English: Background
(De) achtergrond[-en]
E.g. Hun huwelijk werkte niet, omdat ze allebei een totaal verschillende achtergrond hadden/Niemand kent de achtergrond van zijn depressie.
Iemand die niet meer hoeft te werken omdat hij te oud is.
English: (the) retired
(De) gepensioneerde[-n]
E.g. Op maandagochten maakt Fons altijd een wandeling met twee andere gepensioneerden uit de buurt.
Wat volgens oude gewoontes gebeurt
English: Traditional
Traditioneel
E.g. Een groepje jongeren voerde traditionele oosterse dansen op.
Iemand die een deel van zijn lichaam of geest niet kan gebruiken.
English: (the) disabled
(De) gehandicapte[-n]
E.g. Ze gaat naar een speciale school voor genhandicapten.
Een cursus om een vak of beroep te leren
English: Education/training
(De) opleiding[-en]
E.g. Hij heeft een opleiding van een jaar gevolgd om websites te leren maken.
(een opleiding volgen)
Geert heeft een informatica-opleiding gevolgd
Iemand die je leuk vindt en vertrouwt / Iemand van wie je houdt en met wie je een relatie hebt
English: Friend/Girlfriend/Boyfriend
(De) vriend-en/(de) vriendin[-nen] (female)
E.g. Cor gaat liever met zijn vrienden op vakantie dan met zijn familie/Wout woordt morgen vijf jaar en daarom geeft hij een feestje al zijn vriendjes/Lies en haar vriend gaan volgend jaar trouwen/Chris gaat zaterdag voor het eerst naar de bioscoop met zijn nieuwe vriendin.
Iemand die je kent (maar die je niet als vriend beschouwt)
English: acquaintance
(De) kennis[-sen]
E.g. Marco dronk in het cafe iets met een paar kennissen.
Iemand die naast je woont
English: Neighbour
(De) buur [buren]
E.g. De buren maken soms veel lawaai.
(De buurman/de buurvrouw)
Een deel van een stad of dorp, vaak (her)kennen de meeste mensen elkaar daar
English: Neighbourhood
(De) buurt
E.g. Dit is echt een gezellige buurt, vind ik.
Niet ver van waar je bent
English: In the neighbourhood
(In de buurt)
E.g. Is er hier een bakker in de buurt?
De manier waarop mensen met elkaar omgaan / een band van liefde
English: the relation
(De) relatie[-s] = (de) band[-en] = (de) verhouding[-en]
E.g. Saskia heeft een goede relatie met haar moeder / Marcel is jaren alleen geweest, maar nu heeft hij al tijdje een relatie met een leuk meisje.
De manier waarop verschillende zaken bij elkaar passen.
English: Connection
(De) relatie[-s]/(het) verband[-en]
E.g. Is er een relatie tussen veel vlees eten en dik zijn?
De relatie / de keer dat iets of emand aangeraakt wordt
English: contact
(Het) contact[-en]
E.g. Het contact met mijn vader is erg goed / Pieter heeft veel behoefte aan lichamelijk contact.
Elkaar zien, horen of ontmoeten
English: in contact with
(contact hebben met)
E.g. Olivier en zijn vader hebben al jaren geen contact meer met elkaar.
Iemand bellen of schrijven om contact te hebben
English: get in contact/get in touch
(contact opnemen met)
E.g. Wanneer kan ik het best contact met je opnemen?
De situatie dat je iets bezoekt / de mensen die iemand bezoeken
English: visit
(Het) bezoek = (de) visite
E.g. Het museumbezoek is gratis vandaag/ we hebben het bezoek een kopje koffie aangeboden.
Bezoeken
English: (to) visit
(op bezoek) / (visite gaan [bij])
E.g. Elke zondag gaan we bij oma op bezoek.
Bij iemand op bezoek gaan of komen
English: come by/drop by
langskomen (bij) [kwam langs/is langsgekomen]
E.g. Kom maar even langs als je tijd hebt / Zal ik even bij je langskomen?
Langs iemand of iets komen, passeren
English: pass by
Voorbijkomen [kwam voorbij/is voorbijgekomen]
E.g. Er kwam een politieagent op een paard voorbij.
Langs iemand of iets gaan
English: Pass by
Voorbijgaan [ging voorbij/is voorbijgekomen]
E.g. De kinderen keken door het raam en zagen Sinterklaas voorbijgaan.
Bij elkaar
English: together
Bijeen (adv.)
E.g. Met Kerstmis komt de hele familie gezellig bijeen.
Iemand toevallig of na een afspraak zien en spreken.
English: Meet
Ontmoeten [ontmoette/hebben ontmoet]
E.g. Ze gaat zonder vrienden op vakantie omdat ze nieuwe mensen wil ontmoeten.
Een mondelinge of schriftelijke overeenkomst om iets te doen of elkaar te zien.
English : Appointment
(De) afspraak [-spraken]
E.g. Ik moet de tandarts bellen voor een afspraak. / Anna heeft zaterdag een afspraakje met die knappe kongen uit de disco.
Een afspraak maken, samen iets beslissen
English: make an appointment
Afspreken [sprak af/hebben afgesproken]
E.g. Zullen we morgenavond afspreken? / Ze hebben afgesproken dat ze het aan niemand zullen vertellen.
Zeggen dat een afspraak niet doorgaat
English: Cancel (the appointment)
Afzeggen [zei/zegde af / hebben afgezegd]
E.g. Omdat Jort ziek is, heeft hij het etentje afgezegd.
Vertellen wie iemand is
English: introduce
[zich] voorstellen [stelde (zich) voor/hebben (zich) voorgesteld]
E.g. Mag ik mevrouw Frieze, onze nieuwe directeur, voorstellen? / Zal ik me even voorstellen? Ik ben Liu uit China.
Voor de eerste keer ontmoeten
English: Meet (for the first time)
Kennismaken (met) [maakte kennis/hebben kennisgemaakt]
E.g. Hebben jullie al kennisgemaakt? / Het was prettig met u kennis te maken.
Iemand toevallig zien en spreken.
English: come across /meet
Tegenkomen [kwam tegen/is tegengekomen]
E.g. Gisteren ben ik Joop tegengekomen in de Kalverstraat.
Weten wie, wat of hoe iets of iemand is
English: know (someone)
Kennen [kende/hebben gekend]
E.g. Ik ken Anna erg goed.
Meer te weten komen over iemand die je tegenkomen
English: Get to know
(leren kennen)
E.g. Frank heeft zijn vriendin leren kennen op het werk.
Ergens naartoe gaan voor je plezier, bijvoorbeld naar een cafe of naar een discotheek.
English: Go(ing) out
Uitgaan [ging uit/is uitgegaan]
E.g. Tom gaat elk weekend uit tot 6 uur ‘s ochtends.
Een groep mensen die samen zijn of samen iets doen.
English: party/company
(Het) gezelschap[-pen]
E.g. We gingen met hele gezelschap wat drinken.
Samen met iemand dingen doen, omgaan met iemand
English: hang(ing) out with
Optrekken met [trok op met/is opgetrokken met]
E.g. Ray en Nolleke trekken vaak met elkaar op.
Iemand die pas in een land is aangekomen om er te wonen
English:newcomer
(De) nieuwkomer[-s]
Nieuwkomers moeten zich melden op het stadhuis.
Iemand die bescherming vraagt in een ander land omdat het in zijn land te gevaarlijk is.
English: asylum seeker
(De) asielzoeker[-s]
E.g. Veel asielzoekers willen in Europa wonen.
Contact hebben met iemand die aankomt of hulp geven aan iemand met problemen.
English: take in/(to) give help or shelter
Opvangen [ving op/hebben opgevangen]
E.g. De overheid probeert asielzoekers zo goed mogelijk op te vangen.
De eerste hulp aan mensen met problemen
English: shelter
(De) opvang
E.g. De opvang van de slachtoffers is erg professioneel.
De keer dat mensen samenkomen om dingen te bespreken.
English: meeting/assembly
(De) vergadering[-en]
E.g. Tom zeg nooit iets tijdens een vergadering.
Note:
Meer formeel dan het overleg
Een gesprek om iets te regelen
English: consultation
(Het) overleg
E.g. Het overleg met de collega’s duurde lang.
Note:
meer informeel dan de vergadering
meer algeemen dan de vergadering
Samen bespreken om tot een besluit te komen
English: (to) consult
Overleggen [overlegde/hebben overlegd]
E.g Laten we eerst overleggen met de collega’s voor we iets beslissen
Iets wat je gaat bespreken, een onderwerp
English: point/subject
(Het) punt[-en]
E.g. Wat is het volgende punt op de agenda?
Iets waar niet iedereen het over eens is
English: point of discussion.
(een punt van discussie)
E.g. Of je asielzoekers geld moet geven? Dat is nog steeds een punt van discussie.
Klaar ! De discussie is gesloten!
English: End of discussion! / Period!
(punt uit!)
E.g. De regels worden niet veranderd. Punt uit!
Zonder andere mensen.
English: Alone
Alleen
E.g. Piet is niet zo sociaal, hij blijf liever alleen thuis.
Als je alleen voelt.
English: Lonely
Eenzaam
E.g. Sinds de dood van haar man is Maria erg eenzaam.
Samen met anderen doen
English: participate/join in
Meedoen (aan) [deed mee/hebben meegedaan] = Deelnemen (aan) [nam deel/hebben deelgenomen]
E.g. Ik heb geen zin om mee te doen, speel maar even zonder mij / Bert zal niet meedoen aan het kampioenschap.
Deelnemen, meedoen
English: participate
Participeren (in/aan) [participeerde/hebben geparticipeerd] form.
E.g. Hoe kunnen wij in dit project participeren?
Een groep mensen die in een cirkel staan of zitten
English: Circle
(De) kring [-en]
E.g. Iedereen in de kring vertelde iets.
Zijn/Laten ontstaan
English: (to) form
Vormen [vormde/hebben gevormd]
E.g. Mohammed en Sylvia vormen een paar / De kinderen vormden een kring.
Zeggen met een luide stem/Iemand vragen te komen als die op een andere plaats is
English: shout/call
Roepen [riep/hebben geroepen]
E.g. Je hoeft niet zo te roepen, ik hoor je wel! / Wil jij Anna even roepen, het eten is klaar.
Steun geven, iets doen voor iemand wat die persoon niet alleen kan doen, nuttig zijn.
English: Help
Helpen [hielp/hebben geholpen]
E.g. Ik wil je wel helpen als er een probleem is.
Een beetje helpen
English: give a hand
(een handje helpen)
E.g. Kun je even een handje helpen? Dit kan niet alleen.