Chapter 21-22 Flashcards
English: (the) colours
(de) kleur[-en]
English: blue
blauw
English: green
groen
English: yellow
geel
English: red
rood
English: brown
bruin
English: black
zwart
English: white
wit
English: grey
grijs
English: orange
oranje
English: pink
roze
English: purple
paars
English: light-(purple)
licht-(paars)
English: dark-(brown)
donker-(bruin)
English: intense
fel
e.g. Margo wil haar kamer in felle kleuren schilderen.
English: shape/form
(de) vorm[-en]
Een soort tekening (meestal in de wiskunde)
English: (the) diagram
(de/het) figuur[-guren]
e.g. Alles wordt duidelijk als je figuur twee op bladzijde zes even bekijkt.
English: (the) figure/shape of your body
(het) figuur[-guren] = (de) gestalte[n/-s]
English: (the) dot/full stop/tip
(de) punt[-en]
e. g. Lies heeft een tekening gemaakt met kleine puntjes./Aan het einde van een zin moet je een punt zetten./Je moet een potlood met een scherpe punt nemen.
English: (the) line
(de) lijn[-en]
English: in general
(in grote lijnen)
e.g. Kin je even in grote lijnen het plan uitleggen?
English: (the) line
(de) streep [strepen] = (de) lijn[-en]
English: (the) corner
(de) hoek [-en]
English: (the) square
(het) vierkant[-en]
English: (the) sphere/globe
(de) bol[-len]
e. g. Wie wil er een bolletje ijs? / De aarde waarop we wonen, kun je ook de aardbei of wereldbol noemen.
English: round
rond
English: straight
recht
e.g. Dit is een rechte lijn.
English: square
vierkant
e.g. In het midden van het dorp ligt een vierkant plein.