Chapter 17-18 Flashcards
English: (the) system
(het) systeem[-temen]
English: (to) connect
aansluiten (op) [sloot aan/hebben aangesloten]
E.g . De technicus heeft de computers aangesloten op het internet.
English: (to) call
(op)bellen [belde/hebben gebeld] = telefoneren [tele
E.g Ik bel je morgen (op) om een afspraak te maken,
English: (the) telephone
(de) telefoon[-s]
E.g. Mark, de telefoon gaat. Neem jij op?
(er is telefoon)
E.g. Mama! Er is telefoon voor jou!
English: (the)phone message
een telefoontje = een belletje
E.g. We wachten op een telefoontje van de dokter. / Geef even een belletje als je hulp nodig hebt.
English: (the) mobile phone
(de) mobiele telefoon[-s] = (de) gsm[-‘s] = (het) mobieltje[-s]
English: (the) telephone number
(het) (telefoon)nummber[-s]
E.g. Mijn telefoonnummer heeft tien cijfers.
English: (to) dial a number
(een nummer kiezen)
E.g. Ik heb het verkeerde nummer gekozen.
English: (the) telephone booth
(de) telefooncel[-len]
E.g. In een telefooncel kun je met munten bellen.
English: (the) telephone card
(de) telefoonkaart[-en]
E.g. Deze telefoonkaart kost tien euro en ik kan er vijf uur mee bellen.
English: (the) telephone conversation
(het) telefoongesprek[-en]
E.g. Een internationaal telefoongesprek kost niet meer zo veel als 10 jaar geleden.
English: (the) telephone book
(het) telefoonboek[-en] = (de) telefoongids[-en]
E.g. Jan heeft een geheim nummer. Zijn nummer staat dus niet in het telefoonboek.
English: (the) telephone bill
(de) telefoonrekening[-en]
E.g. Anna heeft deze maand veel gebeld. Haar telefoonrekening is erg hoog.
English: (the) message
(het) bericht[-en] = (het) berichtje[-s] = (de) boodschap[-pen]
E.g. Ze is er niet. Zal ik een boodschap inspreken op haar antwoordapparaat?
(bericht krijgen)
E.g. We krijgen zojuist bericht dat er problemen zijn in de regering.
English: (to) record
inspreken [sprak in/hebben ingesproken]
E.g. Omdat hij niet thuis was, heb ik een boodschap ingesproken op zijn antwoordapparaat.
English: (the) answering machine
(het) antwoordapparaat[-raten]
E.g. “Dit is het antwoordapparaat van Emma. Laat een boodschap achter na de piep.”
English: (the) beep (sound)
(de) piep(toon)
E.g. “Laat een berichtje achter na de piep”
English: (the) fax
(de) fax[-en]
E.g. De fax staat naast de telefoon/Heb je die fax al gelezen?
(per fax/over de fax)
E.g. Ik stuur je de brief per post en per fax
English: (to) fax
faxen [faxte/hebben gefaxt]
E.g. Kunt u mij een kopie van de rekening faxen?
English: (the) dial tone
(de) kiestoon[-tonen]
E.g. Zodra je de kiestoon hoort, kun je het nummer kiezen.
English: (to) connect (with)
verbinden (met) [verbond/hebben verbonden]
E.g. Kunt u me verbinden met de directeur?
English: wrong number
(verkeerd verbonden)
E.g. Is dit niet het nummer van de heer Jansen? Sorry, dan ben ik verkeerd verbonden.
Iemand met iemand anders in contact brengen via de telefoon
English: (to) connect (you with)
Doorverbinden [verbond door/hebben doorverbonden]
E.g. Een moment alstublieft, dan verbind ik u door met de heer Van Wijk.
English: busy
Bezet = in gesprek
E.g. De lijn is bezet. Ik zal straks even terugbellen.
English: (the) line/connection
(de) lijn[-en]
E.g. Dit is een slechte lijn, ik hoor je niet goed.
(aan de lijn)
E.g. Wie heb ik aan de lijn? / Mam, ik heb oma aan de lijn. Wil je haar spreken?
English: reachable
bereikbaar
E.g. Vanmiddag heb ik een vergadering, en ben ik niet telefonisch bereikbaar.
English: international
internationaal
E.g. Internationaal bellen is duurder dan lokaal bellen.
(internationaal gesprek)
E.g. Op mijn telefoonrekening staan de internationale gesprekken apart.
Geluid maken (van telefoon)
Overgaan [ging over/is overgegaan]
E.g. De telefoon ging twee keer over en toen heb ik opgenomen,
Het contact via de telefoon doen stoppen.
English: (to) put down
Neerleggen [legde neer/hebben neergelegd]
E.g. Ik ga neerleggen. Ik moet weg.
De telefoon pakken en antwoord geven als er iemand belt.
English: (to) pick up/answer
Opnemen [nam op/hebben opgenomen] = beantwoorden [beantwoordde/hebben beantwoord]
E.g. Eva kan de telefoon niet opnemen. Ze is even weg.
English: (to) speak
spreken [sprak/hebben gesproken]
E.g. Hallo, met wie spreek ik?
English: (the) conversation
(het) gesprek[-ken]
E.g. Het gesprek met de directeur duurde een uur.
English: are talking/having a conversation
(in gesprek zijn)
E.g. Ik probeer Kim al de hele ochtend te bellen, maar ze is steeds in gesprek.
English: (the) tips/information
(de) inlichting[-en]
E.g. Voor inlichtingen over telefoonnummers kun je in Nederland bellen naar 1888.
English: (the) mailing list
(de) adressenlijst[-en]
E.g.Mijn adres staat nog niet in het adressenlijst.
English: (the) post
(de) post
E.g. Was er post vandaag? / Is de post vandaag al geweest?
(met de post/per post)
E.g. Is dit pakje met de post gekomen?
English: (the) post office
(het) postkantoor[-toren]
E.g. De postzegels zijn op. Ik ga even naar het postkantoor om nieuwe te kopen.
English: (the) letter
(de) brief [brieven]
E.g.Ik heb een lange brief aan tante Annie geschreven.
English: (the) love letter
(de liefdesbrief)
E.g. Ik stuur mijn vriend een liefdesbrief.
English: (to) write
schrijven [schreef/hebben geschreven]
E.g. Hoe schrijf je zijn naam? / Joost heeft voor school een opstel geschreven.
English: (to) writeback
terugschrijven [schreef terug/hebben teruggeschreven]
E.g. Ik probeer mensen altijd meteen terug te schrijven.
English: (the) envelope
(de) envelop(pe) [enveloppen]
English: (the) stamp
(de) postzegel[-s]
English: (the) postcode
(de) postcode[-s]
English: (the) package
(het) pakket[-ten]
E.g. Hoeveel weegt dit pakket?
English: (the) content
(de) inhoud
E.g. Wat is de inhoud van dit pakket? Boeken?
English: (the) address
(het) adres[-sen]
E.g. Heb je her adres op de enveloppe geschreven?
English: (the) postcard
(de) ansicht(kaart)[-en] = (de) prentbriefkaart[-en]
E.g. Ik stuur opa en oma een ansichtkaart uit Parijs.
De lange, smalle opening van een brievenbus
English: (the) slot
(de) gleuf [gleuven]
E.g. Deze grote envelop kan niet door de gleuf.
English: (to) answer/response
antwoorden [antwoordde/hebben geantwoord]
E.g. Wat leuk dat mijn neef uit Afrika me geschreven heeft. Ik zal hem snel antwoorden.
English: (the) answer
(het) antwoord[-en]
E.g. Wanneer kan ik antwoord mijn vraag verwachten?
English: (to) receive (an) answer
(antwoord krijgen)
E.g. Nathalie krijgt morgen antwoord of ze bij dat bedrijf wordt aangenomen.
English: (to) answer (something)/give response (to something)
beantwoorden [beantwoordde/hebben beantwoord]
E.g. Hij beantwoordde haar liefdesbrieven niet.
English: (to) send
(ver) sturen [verstuurde/hebben verstuurd//stuurde/hebben gestuurd] = opsturen [stuurde op/hebben opgestuurd] = (ver)zenden [verzond/hebben verzond//zond/hebben gezonden]
E.g. Ik lees de brief nog eenmaal na en dan verstuur ik hem. / Als ik op vakantie ben, stuur ik altijd ansichtkaarten naar familie en vrienden. / Heb je de brieven al opgestuurd. / Ik ga naar het postkantoor. Ik moet een pakje verzenden.
English: Dear
beste
E.g. Beste Daniel, hoe gaat het met je?
English: Dear (formal)
geachte
(geachte heer/mevrouw)
E.g. Geachte heer Smit, Geachte mevrouw De Jong, ….
English: Dearest
liefste
E.g. Liefste mama,
English: (to) greet
groeten [groette/hebben gegroet]
E.g. De minister groette iedereen hartelijk.
English: (the) greet
(de) groet[-en]
E.g. Met een vriendelijke groet kwam hij binnen.
hallo zegen, groeten in naam van iemand
English: give my regards
(de groeten doen)
E.g. Doe je vrouw de groeten van me.
Met deze woorden eindig je een brief, gevolgd door je naam (neutral)
English: sincerely yours
(met vriendelijke groet(en))
Met deze woorden eindig je een informele brief, gevolgd door je naam
(groetjes)
Met deze woorden eindig je een informeel brief aan iemand van wie je houdt
(veel) liefs
English: (the) radio
(de) radio[-‘s]
op de radio
E.g. Om tien uur is er een leuk programma op de radio.
English: (the) television
(de) televisie[-s] = )tv[-‘s]
op tv
E.g. Er komt vanavond een goede film op tv.
English: (the) programme (of tv/radio)
(het) programma[-‘s] = (de) uitzending[-en]
E.g. Hoe laat begint dat praatprogramma? / Na de uitzending is er reclame.
English: (the) influence
(de) invloed[-en]
E.g. Hoe groot is de invloed van de media op de mening van de mensen?
English: (to)affect
(invloed uitoefenen op) = beinvloeden [beinvloedde/hebben beinvloed]
E.g. Sommige commerciele televisieprogramma oefenen een slechte invloed uit op de jeugd.
English: (be) on
aanstaan [stond aan/hebben aangestaan]
E.g. De tv staat aan.
English: (the) news
(het) nieuws = (het) journaal[-s]
E.g. Op het nieuws zie je veel ellende en geweld.
English: (the) news item
(het) nieuwsbericht[-en]
E.g. Er zijn binnenlandse en buitenlandse nieuwsberichten op het journaal.
English: (the) weather forecast
(het) weerbericht[-en]
E.g. Het wordt mooi weer, hoorde ik op het weerbericht.
English: (the) subject
(het) onderwerp[-en]
E.g. Bepaalde onderwerpen worden niet behandeld in het jeugdjournaal.
English: (to) announce
bekendmaken [maakte bekend/hebben bekendgemaakt]
E.g. De tv-presentator Bart Peeters heeft bekendgemaakt dat hij een nieuw programma gaat presenteren.
English: (to) hear/find out
vernemen [vernam/hebben vernomen]
E.g. We hebben het nieuws van zijn dood via de radio vernomen.
Iets meedelen of bekendmaken aan mensen
English: (to) announce
aankondigen [kondigde aan/hebben aangekondigd]
E.g De nieuwslezer kondigt de nieuwsberichten aan.
English: (the) viewer
(de) kijker[-s]
Politieke programma’s trekken meestal niet veel kijkers.
English: (the) listener
(de) luisteraar[-s]
E.g. Dit radioprogramma heeft veel luisteraars.
English: (the) film/movie
(de) film[-s]
English: (the) advertisement
(de) reclame
English: (to) advertise
(reclame maken)
E.g. Op tv maken ze veel reclame voor wasmiddelen.
English: (the) documentary
(de) documentaire[-s]
E.g. Er is een documentaire over katten op tv.
English: (the) series
(de) serie[-s] = (de) reeks[-en]
E.g. Elke week kijken we naar die politieserie.
English: (the) cable television
(de) kabeltelevisie
E.g. De meeste mensen hebben kabeltelevisie.
English: (the) image
(het) beeld[-en]
E.g. Er is een probleem met de tv. Het beeld is erg vaag.
English: (to) install
instellen [stelde in/hebben ingesteld]
E.g. Weet jij hoe jij de dvd-speler moet instellen.
English: (the) compact disc
(de) cd[-‘s] = (de) compact disc[-s]
English: (the) video (cassette/recorder)
(de) video[-‘s]
English: (the) photo
(de) foto[-‘s]
English: (the) film roll
(de) film[-‘s]
Englishl: (the) press
(de) pers
E.g De pers heeft het laatste nieuws over het koningshuis.
English: (the) information
(de) informatie
E.g. In de bibliotheek kun je alle informatie vinden die je zoekt.
English: (the) newspaper
(de) krant[-en]
E.g. Ik lees de krant bij het ontbijt.