Chapter 5 Hoofdstuk 5 Flashcards
je, jouw
your (singular, informal)
de broer
the brother
uw
you (singular, polite)
de sleutel
the key
haar
her
ziek
ill
ons, onze
our
het kleinkind
the grandchild
de co
the cd
hun
their
de ouder
the parent
aardig
nice, friendly
slim
clever
blauw
blue
de trui
the sweater
het bed
the bed
zwart
black
kwijt (zijn)
(to have) lost
rood
red
deze
this
die
that
erg
very
duur
expensive
bestellen
to order
tijdens
during
vieren
to celebrate
de verjaardag
the birthday
het licht
the light
de muziek
the music
de ballon
the balloon
na
after
de nacht
the night
volgens
according to
de gast
the guest
naar huis gaan
to go home
behalve
except for
zonder
without
de pagina
the page
de doos
the box, the case
het hoofd-
the head
kantoor
office
laten
to let
laten zien
to show
de stoel
the chair
de bank
- the couch
- the bank
het telefoon-
the phone
nummer
number
de trofee
the trophy
het uitzicht
the view
Kom verder.
Come in.
de keuken
- the kitchen
- the cuisine
het fornuis
the stove
het aanrecht
the kitchen counter
de magnetron
the microwave
oven
de bijkeuken
the scullery
helaas
unfortunately
de wasmachine
the washing
kapot
machine broken
de was brengen
the laundry to bring
de kleding
the clothing
Dat meen je niet!
You are kidding me!
menen
to mean
wel
opposite of not
terug
back
de gang
the hallway
de wc
the toilet
de badkamer
the bathroom
de slaapkamer
the bedroom
het twee-
persoonsbed
the double bed
alleen
- alone 2. only
Je weet maar nooit!
You never know!
nooit
never
de bel
the bell
aan de bar
at the bar
de tap
the beer tap
de ober
the waiter
de wedstrijd
the game
verliezen
to lose
verdrietig
sad
daarom
that’s why
vol
full
