Chapter 11 Hoofdstuk 11 Flashcards
1
Q
de deur
A
the door
2
Q
de buurman
A
the neighbour
3
Q
vergeten
A
to forget
4
Q
proberen
A
to try
5
Q
feliciteren
A
to congratulate
6
Q
dichtdoen
A
to close
7
Q
de toets
A
the test
8
Q
waarvoor
A
what … for
9
Q
zin hebben (om)
A
to feel like
10
Q
vrij nemen
A
to take days off
11
Q
schilderen
A
to paint
12
Q
de kunst
A
the art
13
Q
wegbrengen
A
to carry away
14
Q
het gras
A
the grass
15
Q
woordjes leren
A
to learn words
16
Q
met elkaar
A
with each other
17
Q
het cadeau
A
the present
18
Q
inzamelen
A
to collect
19
Q
de hogeschool
A
the university of applied sciences
20
Q
technisch
A
technical
21
Q
besparen
A
to save
22
Q
de studiebeurs
A
the scholarship
23
Q
de korting
A
the discount
24
Q
de introductie-week
A
the introduction week
25
vooral
especially
26
op kamers gaan
het studentenhuis the student house
to live in lodgings
27
net... als
just like
28
zich inschrijven
to apply
29
de huisvesting
the accommodation
30
de studenten-
the student
31
huisvesting bedankt
housing association thanks
32
de tip
the tip
33
internationaal
international
34
meer dan
more than
35
het aantal
the numbe
36
concluderen
to conclude
37
volledig
complete, entire
38
het buitenland
abroad
39
de nationaliteit
the nationality
40
in totaal
altogether
41
de herkomst
the origin
42
de bron
the source
