Chapter 11 Flashcards
1
Q
to be captivated by something
A
in de ban raken van iets
2
Q
are discussed
A
aan bod komen
3
Q
call the shots
A
de dienst uitmaken
4
Q
close to a thousand
A
tegen de duizend
5
Q
take something for granted
A
iets voor lief nemen
6
Q
fall into place
A
op zijn plek vallen
7
Q
scared shitless
A
zich rot schrikken
8
Q
probably not
A
vast niet
9
Q
train to
A
vlak na
10
Q
during the week
A
door de week
11
Q
to be fed up with something
A
iets zat zijn
12
Q
present
A
aanwezig
13
Q
to graduate
A
afstuderen
14
Q
al
A
al
15
Q
almost
A
amper
16
Q
audio file, it
A
audiobestand, het
17
Q
visual
A
beeldend
18
Q
listen
A
beluisteren
19
Q
file, it
A
bestand, het
20
Q
shower, the
A
bui, de
21
Q
outside world, the
A
buitenwereld, de
22
Q
collection, the
A
collectie, de
23
Q
conservatory, it
A
conservatorium, het
24
Q
roof, it
A
dak, het
25
lady, of
dame, de
26
join)
deelnemen (aan)
27
neither
evenmin
28
from the
fan, de
29
flutes
fluiten
30
sound artist, the
geluidskunstenaar, de
31
sound portrait, it
geluidsportret, het
32
sound walk, the
geluidswandeling, de
33
sensitive
gevoelig
34
brand new
gloednieuw
35
leading role, the
hoofdrol, de
36
domestic
huiselijk
37
sneak in
insluipen
38
for years
jarenlang
39
coffee maker, it
koffiezetapparaat, het
40
rabbit, it
konijn, het
41
crack, the
kraak, de
42
kraken
kraken
43
art academy, the
kunstacademie, de
44
artist, the
kunstenaar, de
45
work of art, it
kunstwerk, het
46
location, the
locatie, de
47
material, it
materiaal, het
48
multiple
meerdere
49
what
mis
50
missteps
misstappen
51
musician, the
musicus, de
52
discovery, the
ontdekking, de
53
unexpected(s)
onverwacht(s)
54
to remark
opmerken
55
recording, the
opname, de
56
establish
oprichten
57
call, the
oproep, de
58
send
opsturen
59
an overarching
overkoepelend
60
to skip
overslaan
61
performance, of
performance, de
62
podcast, from
podcast, de
63
presentation, the
presentatie, de
64
simmer
pruttelen
65
touch
raken
66
rain shower, the
regenbui, de
67
relativize
relativeren
68
relativization, the
relativering, de
69
focus on
richten, (zich) – op
70
rot
rot
71
painter, the
schilder, de
72
to startle
schrikken
73
easy
simpel
74
snoring
snurken
75
specifically
specifiek
76
be crazy
spinnen
77
secretly
stiekem
78
style
stil
79
exhibition, the
tentoonstelling, de
80
to tap
tikken
81
total
totaal
82
stair step, the
traptrede, de
83
to expand
uitbreiden
84
trusted
vertrouwd
85
collect
verzamelen
86
collection, the
verzameling, de
87
walk, the
wandeling, de
88
perhaps
wellicht
89
workshop, the
workshop, de
90
substance
zat
91
buzz, the
zoem, de
92
zoom
zoemen
93
to be captivated by
in de ban raken van
94
are discussed
aan bod komen
95
join
deelnemen aan
96
take for granted
voor lief nemen
97
fall into place
op zijn plek vallen
98
(target
(zich) richten op
99
during the week
door de week
100
participate – took part – participated
deelnemen – nam deel – deelgenomen
101
sneak in – sneaked in – has crept in
insluipen – sloop in – is ingeslopen
102
sound – sounded – sounded
klinken – klonk – geklonken
103
record – recorded – recorded
opnemen – nam op – opgenomen
104
skip – skipped – skipped
overslaan – sloeg over – overgeslagen
105
startle – startled – is startled
schrikken – schrok – is geschrokken
106
to graduate
af.studeren
107
Participate
deel.nemen
108
sneak in
in.sluipen
109
missteps
misstappen
110
to remark
op.merken
111
erect
op.richten
112
send
op.sturen
113
to skip
over.slaan
114
to expand
uit.breiden
