Chapter 1 Flashcards
1
Q
hate something
A
een hekel hebben aan iets
2
Q
the bear
A
de beer
3
Q
the beast
A
het beest
4
Q
curious (about)
A
benieuwd (naar)
5
Q
to reach / to achieve
A
bereiken
6
Q
modest
A
bescheiden
7
Q
paint
A
beschilderen
8
Q
keep
A
bewaren
9
Q
the possession
A
het bezit
10
Q
creatively
A
creatief
11
Q
Thereof
A
daarvan
12
Q
grateful (for)
A
dankbaar (voor)
13
Q
precious
A
dierbaar
14
Q
the goal
A
het doelpunt
15
Q
the dream
A
de droom
16
Q
the property/characteristic
A
de eigenschap
17
Q
enthusiastic
A
enthousiast
18
Q
annoy/be bothered/ be angry -(about)
A
zich ergeren -(aan)
19
Q
serious
A
ernstig
20
Q
to whisper
A
fluisteren
21
Q
the photo
A
de fotograaf
22
Q
the birth
A
de geboorte
23
Q
the country of birth
A
het geboorteland
24
Q
patient
A
geduldig
25
dangerous
gevaarlijk
26
the feeling
het gevoel
27
the guitar
de gitaar
28
golden
gouden
29
funny
grappig
30
hanging (on)
hangen (aan)
31
the hero
de held
32
The memory (on)
de herinnering (aan)
33
the watch
het horloge
34
impressive
indrukwekkend
35
the newspaper
de krant
36
the noise
het lawaai
37
the age
de leeftijd
38
medical
medisch
39
get along
meekrijgen
40
to experience
meemaken
41
brands (of)
merken (van)
42
myself
mezelf
43
musical
muzikaal
44
The investigation (to do an investigation)
het onderzoek (-doen (naar))
45
the eye disease
de oogziekte
46
the solution
de oplossing
47
the orchestra
het orkest
48
the horse
het paard
49
personal
persoonlijk
50
the piano
de piano
51
the countryside
het platteland
52
precisely
precies
53
the presenter
de presentator
54
the project
het project
55
to publish
publiceren
56
rattle
de rammelaar
57
the rapper
de rapper
58
realize
zich realiseren
59
rights
rechten
60
the roots
de wortels
61
the disk
de schijf
62
to paint
schilderen
63
shout
schreeuwen
64
the show
de show
65
some
sommige
66
the stuff
de spullen
67
strong
sterk
68
dwell (on) / spend time in something
stilstaan (bij)
69
stimulate
stimuleren
70
send (on / to)
sturen (aan / naar)
71
to draw (dibujar)
tekenen
72
the drawing
de tekening
73
the telephone
de telefoon
74
the magazine
het tijdschrift
75
to be proud (of)
trots (op)
76
choose
uitkiezen
77
sell out
uitverkopen
78
university
universiteit
79
name (after)
vernoemen (naar)
80
to confuse
verwarren
81
process (in)
verwerken (in)
82
the fourth -year student
de vierdejaarsstudent
83
to fly
vliegen
84
the butterfly
de vlinder
85
mainly
vooral
86
provisional
voorlopig
87
the intention
het voornemen
88
cheerful
vrolijk
89
the world
de wereld
90
scientific
wetenschappelijk
91
The self -reflection
de zelfreflectie
92
even
zelfs
93
view (on / have)
het zicht (op -hebben)
94
the hospital
het ziekenhuis
95
the sickness
de ziekte
96
to sing
zingen
97
take care of
zorgen voor
98
curious about
benieuwd zijn naar
99
be grateful for
dankbaar zijn voor
100
be annoyed by
zich ergeren aan
101
hanging on
hangen aan
102
hate
een hekel hebben aan
103
have a memory of
een herinnering hebben aan
104
brands of
merken van
105
investigating
onderzoek doen naar
106
send on / to
sturen aan / naar
107
to be proud of
trots zijn op
108
name after
vernoemen naar
109
process in
verwerken in
110
have in sight
op zicht hebben
111
take care of
zorgen voor
112
choose
uitkiezen
113
sell
uitverkopen
114
Thinking - Thought - Thought
denken - dacht - gedacht
115
Do (+time tenses)
doen - deed - gedaan
116
to wear (+time tense)
dragen - droeg - gedragen
117
go - went - went
gaan - ging - is gegaan
118
hanging - hung - hung
hangen - hing - gehangen
119
have - had - had
hebben - had - gehad
120
to hold (+ time tense)
houden - hield - gehouden
121
Choose - Koos - chosen
kiezen - koos - gekozen
122
to watch/look (+ time tense)
kijken - keek - gekeken
123
to receive (+ time tense)
krijgen - kreeg - gekregen
124
can - could, could - could
kunnen - kon, konden - gekund
125
to lay (+time tense)
liggen - lag - gelegen
126
get along (+ time tense)
meekrijgen - kreeg mee - meegekregen
127
must - had to - have to
moeten - moest - gemoeten
128
to be allowed to (+ time tense)
mogen - mocht - gemogen
129
to stand (+time tense)
staan - stond - gestaan
130
Standing still (+ time tense)
stilstaan - stond stil - stilgestaan
131
Choose (+tenses)
uitkiezen - koos uit - uitgekozen
132
to come out (+time tense)
uitkommen - kwam uit - is uitgekomen
133
to sell (out) (+time tense)
uitverkopen - verkocht uit - uitverkocht
134
to find (+ time tense)
vinden - vond - gevonden
135
to fly (+ time tense)
vliegen - vloog - is gevlogen
136
to know (+ time tense)
weten - wist - geweten
137
to want (+ time tense)
willen - wilde / wou - gewild
138
to be (+ time tense)
zijn - was, waren - is geweest
139
to sing (+ time tense)
zingen - zong - gezongen
140
Sit - Sat - Seated
zitten - zat - gezeten
141
to search (+ time tense)
zoeken - zocht - gezocht
142
would (+time tenses)
zullen - zou, zouden
143
and
en
144
but
maar
145
So
dus
146
or
of
147
because
1.- omdat
2.- want
148
when (conj.)
1.- als
2.- toen
149
before
voordat
150
After / (once…)
nadat
151
until
totdat
152
while
terwijl
153
so that
zodat
154
as soon
zodra
155
although
hoewel
156
choose
uitkiezen
157
sell
uitverkopen