Chapter 10 Flashcards
1
Q
Independently of
A
los van
2
Q
to go along with something
A
ergens in meegaan
3
Q
completely agree
A
het roerend eens zijn
4
Q
to talk about something
A
te spreken zijn over iets
5
Q
can’t find something
A
iets niet vinden kunnen
6
Q
It doesn’t get any more fun.
A
Gezelliger wordt het er niet op.
7
Q
app, by
A
app, de
8
Q
automatic, the
A
automaat, de
9
Q
night out
A
avondje uit
10
Q
to offend
A
beledigen
11
Q
insult, the
A
belediging, de
12
Q
cocktail bar, the
A
cocktailbar, de
13
Q
to conclude
A
concluderen
14
Q
in cash
A
contant
15
Q
crosscultureel
A
crosscultureel
16
Q
dates, by
A
date, de
17
Q
such
A
dergelijk
18
Q
digital
A
digitaal
19
Q
double
A
dubbel
20
Q
force
A
dwingen
21
Q
honor, the
A
eer, de
22
Q
eternity, the
A
eeuwigheid, de
23
Q
efficiency, the
A
efficiëntie, de
24
Q
to focus on)
A
focussen (op)
25
gesture, it
gebaar, het
26
consequence, it
gevolg, het
27
habit, the
gewoonte, de
28
individualistic
individualistisch
29
impression, the
indruk, de
30
to introduce
introduceren
31
introductory group, the
introductiegroep, de
32
influence, the (– have (on))
invloed, de (– hebben (op))
33
coffee machine, the
koffieautomaat, de
34
love
lief
35
lend oneself – to
lenen, zich – voor
36
massively
massaal
37
master student, de
masterstudent, de
38
men
men
39
minimum
minimum
40
minimum amount, it
minimumbedrag, het
41
norm, de
norm, de
42
embrace
omarmen
43
despite)
ondanks (dat)
44
uncomfortable
ongemakkelijk
45
recently
onlangs
46
received
ontvangen
47
suddenly
opeens
48
note, the
opmerking, de
49
old-fashioned
ouderwets
50
incidentatlly
overigens
51
pins
pinnen
52
practical
praktisch
53
weird
raar
54
lightning fast
razendsnel
55
reasonable
redelijk
56
reason, the
reden, de
57
calculate
rekenen
58
rich
rijk
59
only
slechts
60
divide
splitsen
61
steps
stappen
62
fellow student, the
studiegenoot, de
63
every time
telkens
64
Tick
Tikkie
65
going out
uitgaan
66
edition, the
uitgave, de
67
invention, the
uitvinding, de
68
to expand
uitzetten
69
to disappear
verdwijnen
70
indignant
verontwaardigd
71
to transport
veroveren
72
to settle
verrekenen
73
complete
volledig
74
volleyball team, it
volleybalteam, het
75
to suggest
voorstellen
76
as well as
zowel – als
77
to focus on
focussen op
78
affect
invloed hebben op
79
lend themselves to
zich lenen voor
80
they go
los van
81
to go along with
meegaan in / met
82
to talk about
te spreken zijn over
83
Irregular verbs
Onregelmatige werkwoorden
84
force – forced – forced
dwingen – dwong – gedwongen
85
go along – went along – went along
meegaan – ging mee – is meegegaan
86
received – received – received
ontvangen – ontving – ontvangen
87
ask back – asked back – asked back
terugvragen – vroeg terug – teruggevraagd
88
go out – went out – has gone out
uitgaan – ging uit – is uitgegaan
89
disappear – disappeared – has disappeared
verdwijnen – verdween – is verdwenen
90
go.with
mee.gaan
91
ask.back
terug.vragen
92
going out
uit.gaan
93
to expand
uit.zetten
94
to suggest
voor.stellen