Caminos | Unidad 7A Flashcards
Zo is het leven
Así es la vida
dagelijks leven
la vida diaria
verschil, onderscheid
la diferencia
iedere dag
todos los días
heden ten dage, vandaag de dag
hoy en día
onderdeel van het werk
el elemento de trabajo
onmisbaar
indispensable
delen
compartir
thuis, in huis
en casa
bestaan
existir
schoenpoetser
el limpiabotas
hier: zowel ….. als
tanto …. como ….
het lezen, lectuur
la lectura
kiosk
wl quiosco
dagelijks
cotidiano /-a
churros gaan eten
salir a tomar churros
in olie gefrituurde deegstengel
el churro
hier: warme chocolademelk
el chocolate
specialiteit
la especialidad
smakelijk, heerlijk
delicioso /-a
vragenlijst
el cuestionario
opstaan
levantarse
voor (tijdstip)
antes de
na
después de
zich douchen
ducharse
gymnastiek
la gimnasia
tram
el tranvía
alleen
solo /-a
zich concentreren
concentrarse
zich vervelen
aburrirse
afhangen van
depender de
(elkaar) ontmoeten
encontrarse
boodschappen (gaan) doen
(salir a) hacer las compras
thuisblijven
quedarse en casa
zich ontspannen
relajarse
naar bed gaan
acostarse
noemen
nombrar
ondernemer / -ster
el/la empresario /-a
eerst
primero
voor hij naar zijn werk gaat
antes de ir al trabajo
na het ontbijt, nadat hij ontbeten heeft
después de desayunar
ontmoeten, vergaderen
reunirse
Italiaans
italiano /-a
Frans
francés / -esa
zalm
el salmón
Noors
noruego /-a
champagne
el champán
Colombiaans
colombiano /-a
Zwitsers
suizo /-a
Nederlands
holandés
bonbon, praline
el bombón
Belgisch
belga
Iers
irlandés
Engels
inglés / -esa
sauna
la sauna
Fins
finlandés / -esa
typisch
típico / -a
Nederlands
holandés / -esa
meubels
los muebles
Zweeds
sueco / -a
volgens u
según usted
huishoudelijke klus
la tarea de casa
denken
pensar
tien procent
el diez por ciento
strijken
planchar
hier: aanzetten
poner
wasmachine
la lavadora
schoonmaken
limpiar
raam
la ventana
stofzuigen
pasar la aspiradora
stofzuiger
la aspiradora
afwassen
lavar los platos
wassen
lavar
bed
la cama
vanwege
por
kinderen
los niños
jongen / meisje
el/la niño /-a
kennen, weten
saber
zich herinneren
acordarse de
zeggen
decir
zetten, leggen
poner
uit-, weggaan
salir
komen
venir
partner
la pareja
Hoe vaak/regelmatig?
Con qué frecuencia …. ?
maken, uitvoeren
realizar
huiswerk
los deberes
een wandeling maken
dar un paseo
Hoe vaak?
Cuántas veces?
af en toe
de vez en cuando
een keer per dag
una vez al día
bijna nooit
casi nunca
Hoe lang?
Cuánto tiempo?
uur
la hora
minuut
el minuto
om ongeveer twee uur, rond twee uur
a eso de las dos
