Caminos Jaar 2 Diversen II Flashcards

1
Q

Boomgaard met fruitbomen

A

Un huerto con árboles frutales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Weide

A

Un prado

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Koelkast

A

El frigorífico / frigo / nevera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

informatiebord

A

cartel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inchecken

A

facturar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

boarding pass

A

tarjeta de embarca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

band op luchthaven

A

cinta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

of omgekeerd

A

o alreves

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

houthakken

A

cortar leña

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar dan ook

A

a donde sea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

laat me met rust

A

déjame en paz!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ga

A

vete!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

val me niet lastig

A

no me molestas!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het interesseert me niet

A

no me interesa nada

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het boek gaat over

A

el libro se trata de ..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

groter maken

A

alagar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

TVhet apparaat

TV (op TV)

A

televisor

television

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wc

A

aseo + los servicios

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verschil indefinido en imperfecto

A

indefinido : eenmalig + opsomming
imperfecto: duurt langer dan 1 keer + beschrijving
(“was aan het zijn” gevoel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ik ben vaak in Spanje geweest

A

Yo estaba muchos años en España

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bij “este” gebruik je

A

Perfecto (voltooide tijd) (voelbaar; je haalt het naar je toe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bij ayer gebruik je

A

altijd indefinido

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bij een opsomming gebruik je

A

indefinido, entré la casa, cogí un café etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Alles delen

A

Todas las partes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

bijkeuken

A

trascocina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

vooral;

overal

A

sobre todo;

por todo, por todo la casa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

afwasmachine

A

lavaplatos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Koffie apparaat

A

la cafetera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Algemeen gebruik “men”

“Waar kan men”

A

Hay que comer

Hay que recoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Tegenwoordige tijd

A

Presente

31
Q

Verleden tijd bij gebeurtenis/handeling

A

Indefinido

32
Q

Verleden tijd bij gewoonte/achtergrond

A

Imperfecto

33
Q

Voltooide tijd Tegenwoordige tijd

hij heeft gegeten

A

Presente Perfecto

34
Q

Voltooide tijd Verleden tijd

hij had gegeten

A

Pluscuamperfecto

35
Q

Toekomende tijd

A

Futuro

36
Q

Conditional Mood / Toekomende tijd

verleden tijd: ik zou …..

A

Condicional

37
Q

Aanvoegende wijs:
Kome wat komen zal; Koste wat het kost
Redde wie zich redden kan;
Leve de Koning! Hij/Zij ruste in vrede

A

Subjuntivo

38
Q

Tegenwoordig deelwoord

is draaiende bijv

A

Gerundio

39
Q

Gebiedende wijs

A

Imperativo

40
Q

Ik ben ontzettend moe

A

estoy hecho pulvo (muy cansada)

41
Q

ze werd ziek

A

se puso enferma

42
Q

gedurende enkele maanden

A

por unos meses

43
Q

Ik denk niet aan de viezigheid

A

No quiero pensar EN la suciedad

44
Q

pannekoeken

A

panques

45
Q

Wat deden jullie / Hoe doorgebracht

A

Cómo pasásteis?

Qué hicísteis?

46
Q

Was er een band?

A

Había una banda

47
Q

kater

A

una resaca

48
Q

geen druppel

A

ni una gota

49
Q

vuurwerk

A

fuegos artificiales

50
Q

complimentjes

A

piropos

51
Q

Schrijf het op

A

apuntalo

52
Q

wat een troep

A

Qué lio

53
Q

proefen

A

probar

54
Q

proberen

A

intentar

55
Q

geleden

A

hace

56
Q

sinds + tijdstip

A

desde

57
Q

sinds + perode

A

desde hace

58
Q

Hace desde
Hace
Desde

A

Hace desde vienticinco años estoy casada
Hace veinticinco años me cansé con ….
Desde 1989 estoy viviendo en …..

59
Q

Kreeg / Had

A

Tuve (kreeg bijv. accidente)
Tenía : had
Bij leeftijd altijd Tener

60
Q

in plaats van

A

en lugar

61
Q

meer dan een eeuw geleden

A

hace más de un siglo

62
Q

twee weken geleden

A

hace dos semanas

63
Q

Sinds meer dan

A

Desde hace más

64
Q

geen oog dicht doen

A

no pegar ojo

65
Q

door / gedurende

A

tras

66
Q

de voorbereidingen

A

las visperas

67
Q

Er was versus

Er vond plaats

A

Había - er was

Hubo - er vond plaats

68
Q

Ik kende

ik leerde kennen

A

Conocía

Conocí

69
Q

Had

Kreeg

A

Tenía

Tuve

70
Q

Wist

Vernam

A

Sabía

Supe

71
Q

Er was een aardbeving

Er waren 26 gewonden

A

Hubo un terremoto

Había 26 heridos

72
Q

Heb je zojuist ontbeten?

A

Acabas de desayunar?

73
Q

Na acabar de volgt

A

heel werkwoord