Caminos I Unidad 5 Flashcards
Aanbieding
La oferta
Anders nog iets?
¿Algo más?
Week
La semana
Muffin, cakeje
La magdalena
Zak
La bolsa
Blik(je)
La lata
Stokbrood
La barra de pan
Yoghurt
El yogur (natural)
Bier
La cerveza
Melk
La leche
Fles
La botella
Mineraalwater
El agua (v) mineral
Liter
El litro
Olie
El aceite
Kroket
La croqueta
Pak(je)
El paquete
Wijn
El vino
Boter
La mantequilla
Een kilo …
Un kilo de …
Anderhalve kilo
Un kilo y medio de …
Gram
El gramo
In tweetallen
En parejas
Hoeveel kost / kosten … ?
¿Cuánto cuesta/n …?
Inf: costar
Euro
El euro
Cent
El céntimo
Product
El producto
Kopen
Comprar
Klant (m/v)
El/la cliente /-a
Ik zou graag … willen
Quería …
Inf: querer
Tomaat
El tomate
Groen
Verde
Aardappel
La patata
Dat is alles
Eso es todo
Hoeveel is het?
¿Cuánto es?
Hier, alstublieft
Aquí tiene.
Inf: tener
Wensen
Desear
Machegokaas (uit La Mancha)
El queso manchego
Hoeveel wilt u?
¿Cuánto quiere?
Inf: querer
Geeft u mij
Deme (inf: dar)
Olijfolie
El aceite de oliva
zonder i na de v
Wat duur!
¡Qué caro!
Duur
Caro /-a
Dan, dus
Entonces
Willen
Querer
Vragen (naar)
Preguntar (por)
Prijs
El precio
Gaan winkelen,
Boodschappen gaan doen
Ir de compras
Beter
Mejor
Ei
El huevo
Thee
El té
Citroen
El limón
Suiker
El azúcar
Hoeveelheid
La cantidad
Serranoham
El jamón serrano
Mandarijn
La mandarina
Het spijt me
Lo siento
Inf: sentir
Dat / die heb ik vandaag niet
Hoy no tengo
Hoe smaakt de vis?
¿Qué tal el pescado?
Voorgerecht
La entrada
Soep
La sopa
Gazpacho
koude tomatensoep
El gazpacho
Gemengde salade
La ensalada mixta
Omelet met aardappel en ui
La tortilla española
Vlees
La carne
Vis
El pescado
Patat, friet
Las patatas fritas
Kip
El pollo
Gebakken met knoflook
Al ajillo
Gepaneerd
A la romana
Gamba’s
Las gambas
Gegrild
A la plancha
Dessert
El postre
Soort puddinkje
El flan
IJs
El helado
Taart
La tarta
Aardbei
La fresa
Sorbet
El sorbete
Seizoensfruit
Fruta del tiempo
Vrucht, fruit
La fruta
Drank(je)
La bebida
Met koolzuur
Con gas (m)
Zonder koolzuur
Sin gas (m)
Sinaasappelsap
El zumo de naranja
Sinaasappel
La naranja
Rode wijn
El vino tinto
Witte wijn
El vino blanco
Rosé
El vino rosado
Dagmenu
El menú del día
Espresso
El café solo
Espresso met wat melk
El (café) cortado
Koffie verkeerd
El café con leche
Ober / serveerster
El/la camarero /-a
Vindt u deze tafel goed / mooi?
¿Les gusta esta mesa?
Tafel
La mesa
Hier: menukaart
La carta
Als hoofdgerecht
De segundo
Als nagerecht
De postre
Voortreffelijk
Estupendo
De voorkeur geven aan,
liever hebben
Preferir
Voor mij
Para mí
Als voorgerecht
De primero
Om te drinken
Para beber
Verzoeken, vragen;
Hier: bestellen
Pedir
Huiswijn
El vino de la casa
Is dat alles?
¿Es todo?
Op het ogenblik
De momento
Tijdens
Durante
Eten, maaltijd
La comida
Insgelijks
Igualmente
Hier: lekker
Rico /-a
Proeven, proberen
Probar
(Mee)brengen
Traer (yo traigo)
Nog een
Otro /-a
Meteen
Ahora mismo
Nemen
Tomar
Rekening
La cuenta
Betalen
Pagar
Nee., Nee hoor.
Que no.
Jawel., Echt wel.
Que sí.
Definitie
La definición
Mes
El cuchillo
Dienen om te …
Servir para (+ het infinitief)
Snijden
Cortar
Lepel
La cuchara
Nemen; hier: eten
Tomar
Vork
El tenedor
(Water)glas
El vaso
Bord; gerecht
El plato
Servet
La servilleta
Zout
La sal
Nog wat …
Un poco más de …
Commentaar
El comentario
Verbind
Relacione
Inf: relacionar
Hier: gerecht
El plato
Bijvoeglijk naamwoord
El adjetivo
Zout, gezouten
Salado /-a
Scherp
Picante
Koud
Frío /-a
Flauw
Soso /-a
Te + bijv naamwoord
Demasiado …
Warm, heet
Caliente
Eten, maaltijd
La comida
Gewoonte, gebruik
La costumbre
Mailtje
El emilio
Intensieve cursus
El curso intensivo
Marmelade, jam
La mermelada
Hier: inktvisringen
Los calamares
Ik hoop goed.
Hopelijk goed.
Espero que bien.
Hopen
Esperar
Je, jou
Te
Geloven
Creer
Dat
Que
Kunnen
Poder
Begrijpen, verstaan
Entender
Enkele
Algunos /-as
Ding, zaak
La cosa
Anders
Diferente
Ontbijten
Desayunar
Acht uur ‘s morgens
Las ocho de la mañana
Geroosterde boterham
La tostada
Tussen de middag
Al mediodía
Lunchen,
eten tussen de middag
Almorzar
Twee uur ‘s middags
Las dos de la tarde
Daarvoor;
vroeger
Antes
Wat gaan drinken
Ir de bares
Aperitief
El aperitivo
Pilsje, biertje (van de tap)
La caña
Tapas
Las tapas
Portie
La porción
Champignon
El champiñon
Altijd
Siempre
Hier: gang
El plato
’s avonds, ‘s nachts
Por la noche
Dineren
Cenar
Later (dan)
Más tarde (que)
Half elf
Las diez y media
Avondeten, diner
La cena
Licht
Ligero /-a
Rijst
El arroz
Honger hebben
Tener hambre
Honger
El hambre
Hiernaartoe komen
Venir aquí
Groetjes, kusjes, kus.
Briefafsluiting
Un beso
Kus
El beso
Ontbijt
El desayuno
Eten, lunchen
Comer
Hoe laat?
¿A qué hora?
(Om) een uur
A la una
(Om) tien uur
A las diez
Hoe laat is het?
¿Qué hora es?
Tien uur precies
Las diez en punto
Kwart over tien
Las diez y cuarto
Kwart voor elf
Las once menos cuarto
Weet u hoe laat het is?
¿Tiene hora?
Het is twintig voor drie
Faltan veinte para las tres.
Lijst
La lista
Tv kijken
Ver la tele
Beëindigen
Terminar
Presenteer
Presente
Inf: presentar
Lett: wilde aardappelen
Patat met knoflookmayonaise
Las patatas bravas
Belegd broodje
El bocadillo
Gefrituurd
Frito /-a
Gehaktballetje
La albóndiga
Tomatensaus
La salsa de tomate
Zit er knoflook in?
¿Lleva ajo?
Inf: llevar
Knoflook
El ajo
Portie
La ración
Men eet,
Er wordt gegeten
Se come
Laat
Tarde
Beschrijf
Describan
Inf: describir
