Caminos Jaar 2 Diversen Flashcards
verzamelen
reunirse
Wat doe je maandag
Que haces el lunes
wat doe je maandagmiddag
que haces el lunes de la tarde / por la tarde
liegen
mentir (miento)
verliezen
perder (pierdo)
zich voelen
sentirse (me siento)
doodgaan
morir (muero)
bijten
morder (muerdo)
beginnen
comenzar (comienzo) empezar (empiezo)
kunnen
poder (puedo)
kan je mij geven
puedes darme ….. me puedes dar
gewend zijn (ik ben gewend)
soler (suelo)
minder dan eerder
menos que antes
de portemonnee
la cartera
tellen
contar (cuento)
ontmoeten
encontrar (encuentro)
kosten
costar (cuesto)
dromen
soñar (seuño)
terruggeven
devolver (devuelvo)
meten
medir (mido)
ik heb me prima vermaakt
Lo pasé muy bien
ik heb boodschappen gedaan
he ido de compras
ik doe niets
no hago nada
Voel je je nu goed
Te sientes bien aquí?
ik ben gewend om te sporten
suelo practicar un deporte
Kun je mij je boek geven?
Ik kan jou mijn boek geven
Ik kan jou mijn boek geven
Puedes darme tu libro?
Puedo darte mi libro?
Te puedo dar mi libro
Laten we ons gaan wassen?
Vamos a lavarnos?
ik neem hem - bijv. la falda
Me la llevo
ik neem ze (bijv. de rokken)
Me las llevo
vest
El chaleco
Deze rok is te lang voor mij
Esta falda me queda larga
Deze jas staat mij goed
Este abrigo me queda bien
Deze trui is te wijd voor mij
Este jersey me queda muy ancho
Schoeisel
Schoenmaat
Calzados = schoeisel Calza = schoenmaat
mijn verjaardag
Mi cumpleaños
blikopener
El abrelatas
Vervoeging Trabajar (verleden tijd) - ar
trabajé, trabajaste, trabajó, trabajamos, trabajasteis, trabajaron.
Dit wordt veel gebruikt. De voltooide tijd wordt gebruikt als iets nog tastbaar is - pas geleden (he trabajado)
Vervoeging Vender (verleden tijd) -er
vendí, vendiste, vendío, vendimos, vedisteis, vendieron
Vervoeging Vivir (verleden tijd) -ir
viví, viviste, vivío, vivimos, vivisteis, vivieron
werkwoorden op -ar krijgen in verleden tijd?
ar valt eraf en komt in de plaats:
é, aste, ó, amos, asteis, aron
werkwoorden op -er krijgen in verleden tijd?
er val er af en er komt voor in de plaats:
í, iste, ío, imos, isteis, ieron
Verleden tijd vervoeging van ser en ir?
fui, fuiste, fue
fuimos, fuisteis
fueron
voor beide werkwoorden dus dezelfde vervoeging, de context wijst uit, om welk ww het gaat.
Gisteren ben ik Maribel tegengekomen
Ayer encontré a Maribel
In 1990 ging ik naar Peru en ik ben daar drie jaar gebleven. Daarna keerde ik naar Spanje terug.
En 1990 fui a Perú y me quedé tres años allí.
Después volví a España
Elvira draagt een blouse en een groene rok. Hij is haar veel te groot.
Elvira lleva una blusa y una falda verde. Le queda muy larga
Hoe zeg je dat …
je in een winkel een zijden sjaal wilt kopen?
Quería un pañuelo de seda
Hoe zeg je dat …
je wilt weten of dit jasje van wol is?
Esta chaqueta es de lana?
Hoe zeg je dat …
de rok je te strak zit?
La falda me queda (demasiado) estrecha
Hoe zeg je dat …
je het overhemd in een andere kleur wilt
Tiene esta camisa en otro color?
Hoe zeg je dat de jurk je goed zit?
El vestido me queda bien
Hoe zeg je dat … de camera het niet doet en u hem wilt omruilen?
Quería cambiar esta cámara. Es que no funciona.
Hoe zeg je in een winkel dat je alleen wilt rondkijken?
Sólo quería mirar
Hoe zeg je dat je de roze trui uit de etalage wilt zien?
Quería ver el jersey rosa del escaparate.
soort jaargetijde – het natte seizoen in
La Gota fría
het is namelijk zo (spreektaal) Nav een mening.
Es que …
Het staat Jan goed (de zonnebril)
A Jan le quedan muy bien
Hoe wordt Tanto/Tanto gebruikt?
Tan bij bijv naamw dus Tan Grande.
Bij zelfst naamw wordt het tanto of tanta.
Este libro es tan bueno; El viaje es tan interesante.
Hay tantas casas nuevas aquí.
hier - daar - daarginds (niet meer te zien)
aquí - allí - ahí
Er is veel om aan uit te geven
hay mucho en que gastar
niet meer
ya no
Na ‘es possible’ volgt ….
het hele werkwoord. bijv.
es possible comprar …..
Voor en voorheen
Antes de beber café …. (‘de’ voor ww)
Antes del trabajo …. (of de la bij V zelfstnw)
Antes yo vivía en H. (dan zonder de als het vroeger of voorheen betekent)
nou….
en toen
uieindelijk
dus
pues
luego
al final
entonces
verschil blijven en afspreken
quedarse = blijven quedar = afspreken (niet wederkerend)
in het begin
en el comienzo
ik begin te studeren
yo empiezo a estudiar (empiezo en a altijd samen)
weet ik veel
yo que sé
het leuk hebben
pasar lo bien
ik heb een afspraak bij de dokter
tengo cita con un médico
guasap
optillen
opstaan
para levantar
levantarse
er is veel om aan uit te geven
hay mucho en que gastar
niet meer
ya no
na “es possible”
volgt heel ww
es possible comprar
volgorde: hier, daar, daarginds
aquí, allí, ahí (ahí wordt gebruikt als het niet meer te zien is: daarginds)
regering
el Gobierno
avocado
el aguacate
herinneren
acordarse
recordar
verschil comer en comerse
Se erachter maakt het intensiever
Comer = eten
Comerse = op vreten
Ik ga je schrijven
ik ga jullie schrijven
ik ga hem schrijven
voy a escribirte
voy a escribiros
voy a escribirle
gaan
weggaan
ir = gaan
irse = weggaan
me voy = wordt veel gebruikt (weggaan)
ben je in Amsterdam geweest
has estado en Amsterdam?
levende vis -
vis op je bord
peces = levende vis pescado = op de bord
nadeel
desventaja
voordeel
ventaja
Johan Cruijf: ieder nadeel heeft zijn voordeel
cada desventaja tiene su ventaja
het ruikt vies
huele mal
kaarsen
las velas
Wat een schrik
Qué susto!
tweeling
un gemelo
tegenover
frente a
enfrente de
redelijk
razonable
Wat ga je morgen doen?
Qué vas a hacer mañana?
Vierkante meter
metro cuadrado
Om informatie vragen: Me puede decir
Me puede decir
cuándo ….?
dónde ….?
si ….?
Om informatie vragen Es posible
Es posible
reservar entradas para …?
hacer fotos en ….?
ir en metro a …?
33%
1,5%
El 33 por ciento (de los hombres no plancha)
El uno coma cinco por ciento ….
het vet
la grasa
moeten - verschuldigd zijn, in de zin van schuld; verplicht)
deber = must
tener que = dus HAVE TO
zelfs
hasta
erg en veel
muy en mucho
woorden die eindigen op -ema + -ima zijn
mannelijk
website
el sitio web
s/n
sin numero
vorige week
vorig jaar
de vorige dag
semana anterior
el año pasado
el día anterior
artisjok
alcachofa
courgette
calabacin
aubergine
berenjena
broekzak
bolsillo
vullen zich
se llenan
“volgende vorm” zoals siguiendo heet
el gerundio
geloof
la fe
en
of
y/e
o/u
overhandigen
entregar
lang verwacht
largamente esperada
burgemeester
el alcade
verbazing
los ojos de asombro
je verbazen
asombrarse
voor het genot
para disfrute
bij “tanken” gebruik je het woord?
“lleno”
pracht
esplendor
aflopen
recorrer
zich gedragen
comportarse
gedragen
portarse
stal (kerst)
un pesebre, un belen, un nacimiento
stal (in het land)
un establo
kerstnacht
la noche buena
kakmannetje in stal
caganer (komt uit Cataluña)
decoratie
adornos
snoepjes
dulces
nootjes/pinda’s
cacahuetes
kapotmaken
quebrar
romper
kerstliedjes
villancicos
weer klinken - resoneren
resonar
wij zullen gaan
nos iremos
eeuwig
eterno
ik voel me niet goed
no me encuentro bien
verschil gebruik he encontrado en he reunido
he encontrado a mi familia
me he reunido con mi familia
mijn verjaardag
mi cumpleaños (NIET mis)
Het meisje met het lange haar
La chica del pelo largo
De man met de baard
el hombre de la barba
Het meisje links
La chica DE la izquierda (niet a la izquierda!!)
de doven
los sordos
leven niet meer
ya no viven
fobie voor / angst voor
fobia a
miedo de
De hond bijt nietmand
El perro muerde a nadie
Ben er tien jaar geleden geweest
Estuve en Menorca hace diez años
vlak
llano
storm
el temporal
seizoen
la temporada
achter
atrasado
bejaardentehuis
residencia de la tercera edad
Heb je zin om naar het strand te gaan?
Tienes ganas de ir a la playa?
Is er nog soep?
Queda sopa? (nooit lidwoord ertussen!!!)
Geef me een andere fles
Dame otra botella (nooit UNA of UN voor otra/otra)
Stierenballen (gerecht)
Cojones de torro
Om 9 uur kan ik niet, het is zo dat ik dan engelse les heb
A las nueve no puedo, es que tengo clase de inglés
Ga je met mij eten
Vienes conmigo a comer?
Heb je zin in een spelletje domino
Tienes ganas de jugar al dominó
Wanneer spreken we af
Cuándo quedamos?
Wat denk je van Zaterdag
Qué tal el sábado?
Beter iets later
mejor un poco más tarde
Waar spreken we af
Dónde quedamos?
afspreken, passen, over zijn
quedar
blijven
quedarse
Wat dacht je van morgen?
Qué tal mañana?
Vergrotende trap van bien =
mejor
mejor el viernes (beter/liever op vrijdag)
hobby
`la afición
Ik vraag je om hulp
pido tu ayuda
In Madrd is de winter een hel
En Madrid el invierno es inferno
bladeren
hojas
hoesten
de hoest
toser
el tos
werkeloosheid
el paro
Ze komt eraan
se puede poner
we starten
empezamos
het is goed
está bien (es bien is FOUT)
De rivieren overstromen
Los rios desbordan
Geef mij (jij en u vorm)
Dame = jij Deme = U vorm
Van 11 tot 2
DE las once A las dos (of)
DESDE las once HASTA las dos
honderd
cien
ciento (als er iets achterkomt)
klaar
ya está
via
través de
een afspraak hebben met
tener una cita EN
tener hora EN
wielen
las ruidas
tussenlanding maken
hacer escalas
hier/daar in spaans/latino
aquí - spaans acá - latino
allí - spaans allá - latino
komt het u uit?
Ja, het komt me uit
Le va bien?
Sí, me va bien
in de ochtend
matinales
regenbuien
chubascos
Whatever
Lo que sea
het maakt me geen vinger uit
no me importa ni un dedo
Dat wat ik het meest leuk / niet leuk vind
Lo que me gusta más es
Lo que me gusta menos es
gebouwen van de overheid
El parador (de estado) Edificios muy atiguos
shit
mierda
liefs
un beso
hartelijke groeten
un (fuerte) abrazo
met vriendelijke/hartelijke groeten (aan bekende)
Cordiales saludos
Met vriendelijke groet
atentamente
hoogachtend groet ik u
Le(s) saluda atentamente
in afwachting van uw antwoord, groet ik u
Esperando (zonder estar!) su respuesta, le(s) saluda
ik ben niet/nooit geweest in
no he estado en
no he visitado nunca
klinkt goed
suena bien!
wat een toestand (negatieve zin)
qué barbaridad
de vogels zingen
de vogels leggen een ei
los pajaros están silbano
los pajaros ponen un huevo
ik klaag niet
no me quejo (van quejarse)
klinkt me bekend
me suena familiar
stoelen (in bijv vliegtuig)
el asiento
net zoals
así como
beschikken
disponer
spijten
het spijt ons
lamentar
lamentamos
ik sluit bij
adjunto
Qué tiempo hace?
Hace sol, frío, calor, 5 grados (bajo cero) viento
Qué tal el tiempo?
Hay tormenta, chubascos.
Está nublado
Llueve, Nieva
Norte, Sur, Este, Oeste
Málaga está en el sur (de España)
Toledo está AL sur de Madrid.
gevaarlijke rivier
un río salvaje
durven
atreverse
fuck
jo
Zachte en harde g ….
De g wordt uitgesproken als in “geit” (harde “g”) als deze gevolgd wordt door een e of een i.
De g wordt uitgesproken zoals in “goal” (zachte “g”) in de volgende combinaties: ga, gue, gui, go en gu.
watervallen
cascadas
vlucht versus terugkeer
El vuelo (volar) de vlucht La vuelta (volver) de terugkeer
Herinnering
Recuerdo - Recordar
Rondlopen
Recorrido - recorrer
Wat zeg je wanneer …
je wilt weten of er rechtstreekse vluchten naar Alicante zijn
Hay vuelos directos a Alicante/
…. je een vlucht naar Málaga wilt boeken
Quería reservar un vuelo a Málaga
…. je vraagt of men je een hotel kan aanbevelen
Nos/Me puede recomendar un hotel
…. je een eenpersoonskamer met douche wilt reserveren
Quería reservar una habitación individual con ducha
…. je wilt weten of het hotel volpension heeft
El hotel tiene pensión completa?
…. je iemand meedeelt dat het hier bewolkt is en erg koud is.
Aquí está nublado y hace mucho frío
…. de monumenten van de incacultuur je het meest interesseren
Lo que más me interesa son los monumentos de los incas
…. je een vriendin vraagt waar zij haar laatste vakantie heeft doorgebracht.
Dónde pasaste las últimas vacaciones?
spellen
deletrear
bijten
doodgaan
morder - mordió - he mordido
morir - murió - he muerto
in de richting van
continuar hacia
verschil hacia en hasta
hacia = niet helemaal zeker of je er komt hasta = "tot" wel zeker dat je er komt
geitenkaas
queso de cabra
er was ontbijt
había desayuno
zich ergeren
ik erger me
fastidiarse
yo me fastidio
streng / ernstig
severa
toen ik 10 jaar oud was
Cuando tenía diez años
laatste!!
última!
gaan + weggaan
ir + irse
gordijnen
cortinas
maar “goed”
pero vaya
joh! zo! jeetje!
vaya
oude muren
murallas
put
pozo
er is / er was in indefinido en imperfecto
había = hay verleden tijd
indefenido: hubo un acidente (eenmalig)
imperfecto: había mucho trafico (aan het zijn gevoel)
missen
echar de menos
we missen je
te echamos de menos
het is nog steeds zo
todavía es así
verschil televisie
tengo televisor (aparaat) mirar la tele (vision)
Het is zo dat
Es que ….
kamer met uitzicht op straat
bijv: da a la calle, da al patio interior
warm weer
el tiempo caloroso
prullebak
la basurera
aanslagen
atentados
ontsnappen
escaparse
sprookje
cuento
ik kreeg een auto
ik had een auto
tuve un coche (eenmalig - ik kreeg)
tenía un coche (ik had een auto - langer dus imperfecto)
zat niets anders op
no tener más remedio
enorme fout
tremendo error
over iets lachen
reírse de
Ik realiseerde me / het viel me op
me dí cuenta
darse cuenta de
staking
huelga
het is niet nodig / er ontbreekt me niets
no hace falta
beter worden
mejorarse
reken op mij
rekenen jullie op mij
cuenta conmigo
contad conmigo
ik geef hem een boek
ik geef het
ik geef het hem
Le doy un libro
Lo doy
Se lo doy
Ik dank je hartelijk voor het
Te lo agradezco mucho
Ik kom er al aan
Ya voy
Paasweek
la semana santa
blijven eten
niet blijven eten
sigue comiendo
sigue sin comer
sindsdien
desde entonces
rondje lopen
dar una vuelta
landen
aterrizar
te
demasiado
veel succes
buena suerte
veel plezier
que lo pase bien que te diviertas que tengas un buen día que te vaya bien que te disfrutes
dat is heel aardig (van u)
es muy amable (de su parte)
heel erg bedankt
muchísimas gracias
dat geeft niet
no importa
hoe was je dag vandaag?
Cómo te fue hoy día?
al heel lang, sinds lang
desde hace mucho tiempo
hoewel, ook al
aunque
poeh, tjonge etc. Positief!
vaya!
nu niet meer
ahora ya no
opnieuw
otra vez