Caminos | Notes Unidad 4-6 Flashcards
Geef mij
Deme (van werkwoord Dar)
1 kg
un kilo de
1/2 kg
medio kilo de (bij medio nooit un ertussen)
100 g
cien gramos de (jamón bijv.)
1 liter
un litro de
1/2 l
medio litro de
1,5 l
un litro y medio de
broodje
bocadillo
stukje brood
trozo de pan
volkorenbrood
pan integral
croissant
el croasán
rond broodje met poedersuiker
una ensaimada
dubbelgevouwen bladerdeeg met tonijn vulling
la empanada de atún
slagroom
nata
aardbeien met/zonder slagroom
fresas con/sin nata
bananen
plátanos
perzik
el melocoton
ananassap
zumo de piña
potje / verpakking
en vase
na querer volgt heel ww
quiero hablar
quiero ir de vacaciones
verschillende manieren om appels te vragen
deme manzanas (geef me) quiero manzanas (ik wil) quería manzanas (ik zou graag willen) tiene (heeft u) manzanas por favor?
krop sla
ensalada redonda
varkensvlees / karbonade
lomo
rundvlees
ternera
een snee / plakje brood
una rebanada de pan
verschillende manieren om de kosten te vragen
cuánto cuesta(n)?
cuánto es / son?
cuánto vale(n) - wat is het waard?
antwoord op vraag hoeveel iets kost
cuesta 2 euros
Hoeveel is het totaal?
cuánto cuesta en total?
cuánto cuesta todo?
cuánto es todo?
querer vervoegen
quiero quieres quiere queremos queréis quieren
olijfolie
el aceite de oliva
slagerij
la carnicería
slagerij / hamverkoop
la charcutería
fruit / groentewinkel
la frutería
bakker
la panadería
viswinkel
la pescadería
smakelijk eten
Qué aproveche
lepel
la cuchara
mes
el cuchillo
vork
el tenedor
bord
el plato
glas
el vaso
servet
la servilleta
Zouten
Salar
Schoonmaken
Limpiar
Glas met steel
la copa
Dragen
llevar
Voor “Otro & Medio (-a)” nooit …..
nooit una of un
Na “más” nooit ….
nooit “más del” of de la
maar altijd “más de”
Vies
sucio
Wat vies!
qué asco!!
Het bord is vies
El plato está sucio
está omdat het een toestand is en geen eigenschap
Het is op.
Está terminado - of - No queda (quedar is overblijven)
Niet te eten
No se puede comer
Kunnen, Mogen
Poder
Breng me een andere (gebiedend)
traigame otro
Ik neem
Tomo (un vino)
Ik wens
deseo
Brengt u mij
me trae
Ik wil
quiero
Ik bestel
pido
Ik heb liever
prefiero of me gusta más
Voor mij
para mí
Heeft u
Tiene
Geef mij
Deme
Kunt u mij brengen
Puede traer (me) of Me puede traer
Luister! (ober aanspreken)
¡Oiga!
Als jij wil
si quieres
Neem aan
Toma
Ik geloof wel / niet
Creo que si / no
Hoe smaakt de koffie?
Qué tal el café?