Caminos | Unidad 10B Flashcards
telefoneren, bellen
hablar por teléfono
Hallo? (aan de telefoon)
Diga? (inf: decir)
Is Carmen er?
Está Carmen?
Luister
Oye (inf: oír)
afspreken
quedar
voorstellen
proponer (yo propongo)
aannemen
aceptar
afwijzen
rechazar
zin hebben in/om
tener ganas de
met mij
conmigo
met jou
contigo
wandelen, trekken
hacer senderismo
zwembad
la piscina
vanavond, vannacht
esta noche
aanstaande donderdag
el próximo jueves
de komende dagen
uno de estos días
agenda
la agenda
helpen
ayudar
brengen
llevar
elektricien (m/v)
el/la electricista
vastleggen
fijar
afspraak
la cita
Er zijn nog maar een paar kaarten.
Quedan pocas entradas.
over zijn/blijven
quedar
presenteren
presentar
plannen
planear
(op) bellen
llamar (por teléfono)
hij/zij is in gesprek
está comunicando
zich vergissen in het nummer
equivocarse
antwoordapparaat
el contestador automático
een bericht achterlaten
dejar un mensaje - of -
dejar un recado
zet
pongan (inf: poner)
ordenen, rangschikken
ordenar
lees
lean (inf: leer)
hardop
en voz alta
huishoudelijke apparaten
electrodomésticos
notitie, bericht
la nota
wacht
espera (inf: esperar)
Pepa komt eraan
Ahora se pone Pepa.
Wie kan ik zeggen?
De parte de quién?
Hallo? (aan de telefoon)
Dígame?
controleer
compruebe (inf: comprobar)