breid je woordenschat uit | 3 Flashcards
1
Q
Onderwijzen
A
Leren, instructie geven
2
Q
Officieus
A
Niet officieel, maar erkend
3
Q
Parafraseren
A
Herformuleren in eigen woorden
4
Q
Perceptie
A
Waarneming, interpretatie
5
Q
Plausibel
A
Geloofwaardig, aannemelijk
6
Q
Poneren
A
Voorstellen, naar voren brengen
7
Q
Preciseren
A
Duidelijk maken, exact aangeven
8
Q
Progressief
A
Vooruitstrevend, gericht op verandering
9
Q
Pejoratief
A
minachtend
10
Q
Rector
A
Hoofd van een universiteit of school
11
Q
Rebelleren
A
In opstand komen, verzet bieden
12
Q
Remediëren
A
Verbeteren, verhelpen
13
Q
Repercussie
A
Gevolg, impact
14
Q
Recapituleren
A
Samenvatten, opnieuw behandelen
15
Q
Respons
A
Reactie, antwoord