breid je woordenschat uit Flashcards

1
Q

Ambitieus

A

Met veel doelen en verlangens, streven naar succes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Analyseren

A

In detail onderzoeken of bestuderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Abominabel

A

Vreselijk, afschuwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aanvankelijk

A

In het begin, in eerste instantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Accuut

A

Dringend, onmiddellijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Artisanaal

A

Handgemaakt, vakmanschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aula

A

Grote zaal, vaak in een school of universiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beduident

A

Verklaren, duiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Basal

A

Basis, fundamenteel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Boutade

A

Grap of sarcastische opmerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bravoure

A

Moed, durf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Casus

A

Geval, situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Chronologisch

A

In de volgorde van tijd, van vroeg naar laat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Consistent

A

Steeds hetzelfde, gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Consensu

A

Overeenkomst, algemeen akkoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Copieus

A

In grote hoeveelheden

17
Q

Curriculum

A

Onderwijskundig programma

18
Q

Decaan

A

Hoofd van een afdeling (bijv. in een universiteit)

19
Q

Delicieus

A

Heerlijk, smakelijk

20
Q

Delegeren

A

Taken overdragen aan anderen

21
Q

Domineren

A

Beheersen, de overhand hebben

22
Q

Deductie

A

Redenering waarbij je van algemene naar specifieke conclusies gaat

23
Q

Drogreden

A

Foutieve redenatie, misleidende argumentatie

24
Q

Differentiëren

A

Onderscheid maken, variëren

25
Q
A