Begeleiden van kinderen Flashcards

1
Q

Kinderen hebben behoefte aan

A
	Relatie
	Competentie (‘ik kan het’-ervaringen)
	Autonomie (structuur, grenzen, experimenteren en inspraak)
Normen
Waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Normen

A

gedragsprincipes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarden

A

streven naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Drie stappen om contact met leerlingen te maken:

A
  1. Maak iedere dag opnieuw contact (begroet lln, geef complimenten, vraag naar hobby’s)
  2. Houd contact vast (oogcontact, gesprekjes aanknopen,…)
  3. Wees toegankelijk (sta open voor contact van hen uit,..)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Communicatie

A

Maak zowel verbale communicatie als non-verbale communicatie met leerlingen.
Luister vooral en laat kind praten.
Laat kinderen merken dat je hun boodschap hebt ontvangen.
Neem het initiatief tot een gesprek als kinderen niet zelf beginnen.
Luister actief naar wat een kind jou wil vertellen.

Checklist: Lichaamshouding
Oogcontact
Gezichtsuitdrukking
Aanmoedigende gebaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Actief luisteren

A

= “horen met een bedoeling”, het uitzenden en opvangen van signalen. Empathie en gevoelens onder woorden brengen. Actief luisteren heeft veel voordelen.
de ‘ik-boodschap’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de ‘ik-boodschap’

A

verantwoordelijkheid voor het probleem daar leggen waar het thuishoort.
ik+ gevoel+gedrag+gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Doelen van de ‘ik-boodschap’

A

 Kind meewerkt en zijn gedrag verandert
 Ander in zijn waarde gelaten word en de ander niet beschuldigd wordt
 Dat relatie niet wordt aangetast
 Dat kind kans krijg zelf een oplossing te bedenken (bevordert zelfstandigheid!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Modelleren, Klassieke conditionering & operante conditionering

A

= Voordoen, samendoen en nadoen. Leerkracht heeft voorbeeldfunctie en leerlingen nemen hier veel van over.

  1. Bandura ( 4 fasen) (Modelleren)
  2. Pavlov & Watson (Klassieke conditionering)
  3. Operante condionering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Bandura ( 4 fasen) (Modelleren)
A

Gedragsmodellen (juf gedrag= model voor de leerlingen, ze imiteren onbewust)
Leren aan de hand van plaatvervangend/operationeel leren en modelleren
Attentie
Retentie
Productie
Motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Attentie

A

aandacht

Zijn zus krijgt geld voor het wassen van de auto.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Retentie

A

onthouden

Hij begrijpt ‘als je iets flink doet, krijg je een centje’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Productie

A

uitvoeren

Hij ruimt zijn eigen kamer op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Motivatie

A

behoefte

Hij denk hiervoor een centje te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Pavlov & Watson (Klassieke conditionering)
A

= 3 fasen, uitleg van de hond kwijlt en de bel
 Eten ( onvoorwaardelijke stimulus) = hond kwijlt (onvoorwaardelijke reactie)
 Bel (neutrale stimulus) + Eten (OVS) = hond kwijlt (OVR)
 Bel (Voorwaardelijke stimulus) = hond kwijlt (voorwaardelijke reactie)
(vervaagt na verloop van tijd wel… geen garantie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Operante condionering
A
= wanneer er iets positiefs of negatiefs aan vast hangt (belong, versterkers, straffen,…)
Positieve versterker 
Negatieve versterker 
Positieve straf 
Negatieve straf
17
Q

Positieve versterker

A

iets aangenaams krijgen

18
Q

Negatieve versterker

A

iets onaangenaams wegnemen

19
Q

Positieve straf

A

iets onaangenaams krijgen

20
Q

Negatieve straf

A

iets aangenaams wegnemen