Basis Leerstof Pagina 8 Flashcards
op
sur
een opa
un grand-père
openen
ouvrir
oppassen
faire attention
opruimen
ranger (ses affaires)
(een feest) organiseren
organiser (une fête)
opstaan
se lever
oud
vieux , vieille
overal
partout
een ouder → de ouders
een ouder → de ouders un parent → les parents (m pl
een paard → paarden
un cheval → plur. : des chevaux
perfect
parfait
passen, proberen
essayer
(hoofd)pijn hebben
avoir mal (à la tête)
een plaats
un endroit, un lieu
plots tout à coup
precies, exact
exact (adj.), exactement (adv.)
de prijs
le prix
een probleem
un problème
een programma
un programme
een raad, een advies
un conseil
een raam une fenêtre
een raam une fenêtre
reeds, al
déjà
rechtover, tegenover (de school)
en face de (l’école)
rechts van (de auto)
à droite de (la voiture)
reizen → een reis
voyager → un voyage
een rekening // de rekening
une addition // l’addition
rekening houden met
tenir compte de
rijst // de rijst
du riz // le riz
roepen, opbellen
appeler
een rug
un dos, le dos
een rugzak
un sac à dos
(uit)rusten
se reposer
rustig, kalm
calme
samen
ensemble
een schaar
des ciseaux (m pl)
een schoen
une chaussure, un soulier
een school → op school
une école → à l’école
schrijven
écrire
september
septembre