Basis Leerstof Pagina 10 Flashcards
tot straks
à tout à l’heure, à plus tard
traag
lent (adj.), lentement (adv.)
een trap
un escalier
een trui
un pull
een tuin
un jardin
tussen
entre
tv kijken
regarder la télé
tweede
deuxième
uitgaan, naar buiten gaan
sortir
uileggen
expliquer
uitspreken
prononcer
vaak
souvent
een vader
un père, un papa
de vakantie
les vacances (f pl)
vallen
tomber
vanaf (morgen)
à partir de (demain)
vanavond
ce soir
vandaag
aujourd’hui
veel
beaucoup (de)
een venster, een raam
une fenêtre
veranderen
changer
ver van
loin de
verbaasd zijn dat…
être étonné(e) que…
verdergaan
continuer
een verdieping
un étage
Verenigde Staten
les États-Unis (m pl)
vergeten
oublier
verhuizen
déménager
een verjaardag, mijn verjaardag
un anniversaire, mon anniversaire
verliezen
perdre
vermageren
maigrir
vermijden
éviter
veroorzaken
causer
vertrekken
partir
vinden
trouver
een vinger // de vingers
un doigt // les doigts
een vis // vis eten
un poisson // manger du poisson
vlees // het vlees
de la viande // la viande
voelen, ruiken
sentir
een voet
un pied, le pied