Basis Leerdtof Pagina 11 Flashcards
een vogel
un oiseau
volgens mij
à mon avis, selon moi
volgen
suivre
voor (plaats!)
devant
voor (tijd!)
avant
vooral
surtout
voorbijkomen
passer
een (voor)naam, mijn voornaam
un (pré)nom, mon prénom
voorstellen (zich - )
présenter (se - )
een voorwerp
un objet
een vork
une fourchette
vragen
demander
een vriend
un copain, un ami
een vraag
une question
een vriendin
une copine, une amie
vrijdag
vendredi
vroeg, vroeger
tôt, plus tôt, avant
een vuilnisbak
une poubelle
een vrouw
une femme
vullen, invullen
remplir
waar
où
waarom
pourquoi
wachten
attendre
waarschijnlijk
probablement
wanneer
quand
wakker worden, ontwaken
se réveiller
wandelen → een wandeling
se promener → une promenade
want
parce que
wat
quoi
water // het water
de l’eau // l’eau
een week → vorige week
une semaine→la semaine passée
het weekend → tijdens het weekend
le week-end → pendant le week-end
weinig (melk)
peu (de lait)
welk(e)
quel, quelle, quels, quelles
werken → het werk
travailler → le travail
wijn // de wijn
du vin // le vin
weten
savoir
wie
qui
willen
vouloir
een winkel
un magasin