Basis Leerstof Pagina 6 Flashcards
leren
apprendre
lezen
lire
liegen
mentir
leven
vivre
lief, vriendelijk
gentil, gentille
lijken
sembler
links (van)
à gauche (de)
luchthaven
un aéroport (m)
luisteren
écouter
maaltijd
un repas (m)
maand
un mois (m)
maandag
lundi
maart
mars
maken, doen
faire
man
un homme
meegaan, vergezellen
accompagner
materiaal
du matériel (m)
meenemen
emporter
mei
mai
melk
du lait (m)
meneer
monsieur
mensen
des gens (m pl)
mes
un couteau (m)
met de trein
en train
met het vliegtuig
en avion
met de wagen
en voiture
mevrouw
madame
middag
midi
middernacht
minuit
mijn verontschuldigingen
mes excuses (f)
minuut
une minute (f)
minder
moins
misschien
peut-être
moe zijn
être fatigué(e)
moeder
une mère, maman (f)
moeilijk
difficile
mogelijk
possible
moeten
devoir (personnel!) / falloir (il!!!)
mond
une bouche (f)
mooi
beau, belle