Alles ZO Flashcards

1
Q

Nosocomiale infecties

A

-urineweginfectie
-wondinfectie
-catherter-gerelateerd
-luchtweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke bacterie is de belangrijkste verwekker van postoperatieve wondinfecties?

A

s. aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De belangrijkste verwekkers van catheter-gerelateerde infecties zijn in volgorde van voorkomen:

A

Coagulase negatieve stafylokokken
S. aureus
Enterokokken
Aërobe gram-negatieve bacteriën
Gisten (Candida spp. soorten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gezien sepsis heeft … therapie de voorkeur.

A

combinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Intravasculaire infecties dienen met …te worden behandeld.

A

bactericide antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar komt difterie vooral voor?

A

-Rusland
- Oekraïne
- Wit-Rusland
- Litouwen
- Letland
- Polen
- Finland
- Noorwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

symptomen difterie

A

-keelpijn
-koorts
-pijn bij slikken
-heesheid
-lymfadenopathie
-hoesten
-opgeven geel/grijs sputum
-kortademigheid
-grijs beslag over vrijwel de gehele farynxboog op en een deel van de tonsillen
-rhonchi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

difterie verwekker

A

Gram-positieve, staafvormige bacterie Corynebacterium diphtheriae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

difterie

A

acute infectieziekte van de respiratoire slijmvliezen en soms van de beschadigde huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Symptomen door infecties met C. diphtheriae worden veroorzaakt door

A

-niet-invasieve lokale ontstekingsreacties;
-lokale en systemische effecten van het zeer potente difterie toxine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

exotoxine

A

Dit exotoxine wordt alleen geproduceerd in de aanwezigheid van een lysogene bacteriofaag, a-faag genoemd. Het circulaire faag-DNA bevat het genetische materiaal dat codeert voor het exotoxine. Wanneer de bacterie dit genetische materiaal tot expressie brengt en het exotoxine produceert, spreekt men van een toxicogene C. diphteriae stam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

exotoxine gevolgen

A

Lokaal veroorzaakt het exotoxine necrose van het slijmvlies met vorming van een bruingrijze pseudo-membraan, welke als karakteristiek voor difterie wordt beschouwd.Tevens ontstaat er ten gevolge van de lokale ontstekingsreactie submucosaal oedeem. De ernst van de verschijnselen is afhankelijk van de uitgebreidheid van het oedeem waarmee de lokale ontsteking gepaard gaat, de grootte van de membraan en de opname van toxine in de bloedbaan. Een fataal verlopende respiratoire insufficiëntie door oedeem van de luchtwegen (met stridor) of aspiratie van (delen van) de pseudo-membraan kan het gevolg zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ook de systemische verschijnselen van de infectie zijn het gevolg van de verspreiding van het difterietoxine in het lichaam. Het toxine is vooral pathogeen voor

A

myocardcellen (myocarditis);
zenuwcellen (demyelinisatie);
niercellen (tubulusnecrose).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

5 pijlers therapie difterie

A

-zsm beginnen
-antibiotica zijn geen substituut voor immunoglobuline maar een aanvulling
-isolatie
-tijdens de herstelfase dient de patiënt gevaccineerd te starten met difterie toxoïd vaccinatie (in de vorm van DTP bijvoorbeeld), omdat door een natuurlijke infectie geen beschermende immuniteit wordt opgebouwd (vergelijk tetanus)
-contactonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

difterie behandeling

A

antitoxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tot welke groep bacteriën behoort de verwekker van tetanus?

A

clostridia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

karakteristieken van tetanus bacterie

A
  • Clostridium tetani
  • gram-positieve staaf
  • anaëroob
  • C.Tetani is in staat tot sporevorming
  • Het belangrijkste pathofysiologische aspect van C.Tetani is toxine gemedieerd
  • De belangrijkste woon-, en verblijfplaatsen van C.Tetani zijn de darm en in de aarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

klachten tetanus

A
  • problemen met slikken
  • stijve spieren
  • op elkaar geklemde kaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

voor tetanus kenmerkende symptomen en verschijnselen

A
  • Risus sardonicus: Grimmige lach
  • Opisthotonus: Buigspasme cq. rigiditeit van de axiale spieren
  • Teken van Trousseau: Verkramping van de hand na oppompen bloeddrukmanchet om bovenarm
  • Teken van Chvostek: Spasme mondmusculatuur na kloppen op n.facialis
  • Trismus: Kaakklem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Behandeling van de tetanusinfectie

A

het toxine wordt geneutraliseerd door toediening van humane tetanus immunoglobulinen, nog voordat het in contact kan komen met het centrale zenuwstelsel. Eenmaal aan het centrale zenuwstelsel gebonden kunnen de toxinen niet meer door deze immunoglobulinen worden aangegrepen. Humane tetanus immunoglobulinen kunnen eenmalig zowel intramusculair als intraveneus worden toegediend.

Pas na injectie van immunoglobulinen kan een wondtoilet worden verricht!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De antibiotische therapie tetanus

A

peni iv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke onderdelen van de diagnostiek zijn essentieel voor het stellen van de diagnose tetanus?

A
  • anamnese
  • LO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tetanus is een … diagnose

A

klinische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe verspreidt tetanospasmine zich?

A

Tetanospasmine verspreidt zich zowel via de axonen van motorneuronen van lokale spieren nabij de wond, als via de bloedbaan naar elders gelegen spiergroepen en hun motorneuron axonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Arteritis temporalis, ook wel reuscel arteritis

A

en aandoening waarbij de grote en middelgrote vaten zijn aangedaan. De aandoening komt met name voor na het vijftigste levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

… is een aandoening die vaak geassocieerd is met arteritis temporalis

A

Polymyalgia rheumatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

LO arteritis temporalis

A

Verdikking van de arteria temporalis: bij palpatie kan een verdikte, pijnlijke arteria temporalis worden gepalpeerd, waarbij de pulsaties verminderd voelbaar kunnen zijn of zelfs afwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

systemische klachten arteritis temporalis

A
  • koorts
  • anemie
  • algehele malaise
  • spierpijn
29
Q

lokale klachten arteritis temporalis

A
  • hoofdpijn
  • kaakclaudicatie
  • visusstoornissen
30
Q

vasculitiden kleine vaten

A
  • Wegener
  • Microscopische polyangiitis
  • Henoch – Schönlein
  • Hypersensitivity vasculitis
31
Q

vasculitiden middelgrote vaten

A
  • Churg-Strauss
  • PAN
32
Q

vasculitiden grote vaten

A
  • Takayasu
  • arteritis temporalis
33
Q

aanvullend laboratoriumonderzoek om de diagnose arteritis temporalis meer waarschijnlijk te maken

A

Bezinking, Hb en ANCA

34
Q

histo parteritis temporalis

A
  • chronische inflammatoire reactie met name in de media
  • vernauwing van het vaatlumen
  • verdikking van de intima
  • meerkernige reuscellen
35
Q

atypische pneumonie klachten

A

Hoofdpijn en matig, niet purulente sputumproductie. typische pneumonie wordt vaker gezien bij kinderen en jonge adolescenten

36
Q

pneumokokken pneumonie (typische pneumonie)

A

Koude rillingen en pleuritische pijn

37
Q

Een atypische pneumonie heeft … relatie met bradycardie

38
Q

Urine voor antigeendetectie van

A

ernstige Legionella pneumophila infecties

39
Q

het kenmerk van een M. pneumoniae infectie in een dergelijk preparaat is dan ook

A

leucocyten en geen bacteriën

40
Q

Welke gegevens zijn specifiek voor een Mycoplasma pneumoniae pneumonie?

A

De aanwezigheid van Mycoplasma IgM antistoffen en koude agglutininen, alsmede de haemolytische anamie

42
Q

Welke antibiotische therapie is effectief tegen Mycoplasma pneumoniae?

A

Erythromycine en doxycycline. De werking berust op remming van de eiwitsynthese van de bacterie. Penicilline en cefalosporine zijn beiden beta/lactam antibiotica die aangrijpen op de celwandsynthese. Mycoplasma heeft geen celwand, waardoor deze beta/lactam antibiotica niet werkzaam zijn.

43
Q

Wat is waar over Mycoplasma pneumoniae?

A

Asymptomatisch dragerschap van Mycoplasma pneumoniae komt voor. Wanneer er een infectie is, verloopt deze meestal symptomatisch met verschijnselen van een bovenste luchtweginfectie. Ook zonder behandeling verdwijnen de verschijnselen na verloop van tijd.

Bij toename van de hoest binnen enkele dagen moet men verdacht zijn op progressie tot bronchitis of pneumonie; maar lang niet elke bovenste luchtweginfectie door Mycoplasma ontwikkelt zich daartoe.

Extra-pulmonale afwijkingen kunnen voorkomen. Sommige komen frequent voor, zoals huidafwijkingen of (subklinische) hemolyse; andere, zoals encephalitis, zijn zeldzaam.

44
Q

Het typische van koude agglutininen is dat de agglutinatie bij 37 graden Celsius verdwijnt.

De test op koude agglutininen geeft binnen enkel uren al uitsluitsel of we te maken hebben met een Mycoplasma pneumoniae infectie

45
Q

Wanneer dient wel een thoraxdrain gesplaatst te worden?

A
  • empyeem
  • pH pleuravocht < 7.2
  • zien van lokettering op echo of CT
46
Q

Welke bacterie kan op een schapenboerderij een pneumonie veroorzaken?

A

Coxiella burnetti (Q-fever)

47
Q

Op basis van welke score bepalen we welk antibioticum er gegeven gaat worden?

48
Q

Geef aan welke micro-organismen je kunt verwachten bij een milde tot matig ernstige ulcus

A

S. aureus en Streptococcen

Een mild ulcus is vaak monomicrobieel met met name S. aureus. Een ernstig ulcus is vaak polymicrobieel.

49
Q

kweken diabetische voet

A

Een oppervlakkige kweek is niet betrouwbaar. Hiermee kweek je ook kolonisanten die niet de infectie veroorzaken.
De beste manier om te kweken is door curettage van de bodem van het ulcus.
Pus opgezogen uit de diepte van het ulcus geeft tevens een betrouwbare kweek.
Ook als er een fistelgang is, geeft een kweek uit de fistelgang geen informatie over de infectie in de diepte, tenzij er S. aureus gekweekt wordt. Hierbij is het eveneens belangrijk om uit de diepte te kweken.

50
Q

diabetische voet complicaties

A

Osteomyelitis
Sepsis

51
Q

Hoe kun je met grote zekerheid je vermoeden van een osteomyelitis bevestigen zonder beeldvorming?

A

probe to the bone: met een steriele sonde tot op het bot kunnen komen

52
Q

s. aureus sepsis complicaties

A
  • endocarditis
  • Abcessen (strooihaarden)
  • Artritis
  • Bacteriurie
  • Osteomyelitis
53
Q

Welke virulentiefactoren kan S. aureus bezitten ?

A
  • Coagulase
  • Exfoliative toxin
  • Hemolysines
  • Hyaluronidase
  • Leucocidines
  • PVL
54
Q

De belangrijkste stappen in de pathogenese van een S. aureus infectie worden hiernaast genoemd.
Zet de stappen hieronder in de juiste volgorde.

A

Kolonisatie, invasie, adherentie, evasie/neutralisatie afweer, destructie.

55
Q

Bij volwassenen kan de pieksnelheid tijdens hoest wel oplopen tot snelheden van 900 km/uur.

56
Q

Bordetella pertussis

A

verwekker kinkhoest (deze verwekker produceert toxinen die zorgen voor hoesten)

57
Q

hoestreflex

A

Prikkeling van afferente banen van nervus 10 geven aanleiding tot een diepe inademing (sterke contractie van diafragma) welke gevolgd word door het sluiten van de glottis, relaxatie van het diafragma en het aanspannen van buik-, thorax- en keelspieren, zodat een hoge intrathoracale druk wordt opgebouwd. Door plotseling openen van de glottis ontstaat er een zeer hoge stroomsnelheid van de lucht door het drukverschil tussen de thorax en de buitenlucht. De lucht verlaat met kracht de longen.

58
Q

Welke prikkels geven aanleiding tot hoesten?

A
  • Geïnhaleerde deeltjes: Rook, roet en stof
  • Aspiratie van secreta: KNO-slijm, maagzuur, vreemd lichaam
  • Inflammatie: Bronchitis, bronchiolitis
  • Constrictie van de luchtwegen: Astma
  • Compressie van de luchtwegen: Klieren mediastinaal (tuberculose), granulomen (sarcoidose), vaatringen en aneurysma’s
  • Infiltratie van de luchtwegen: Pneumonie, bronchuscarcinoom, metastatische maligniteit
  • Oedeem van de luchtwegen: Interstitele pneumonie, decompensatio cordis
  • Door geneesmiddelen: ACE-remmers
59
Q

Wat is het pathofysiologisch mechanisme achter de cyanose-aanvallen die kunnen optreden?

A

Verminderde cardiac output door zeer hoge intrathoracale drukken.

60
Q

hoestaanval kinkhoest

A
  • Hoesten welke niet lijkt op te houden; gaat door tot een diepe staat van expirium wordt bereikt (geen lucht meer over)
  • Gierend inspirium (door nauwe glottisspleet)
  • Rood tot blauw aanlopen van het gelaat (mogelijk cyanose)
  • Tongprotrusie, geen slikken, kwijlen zichtbaar
  • Geen controle over hoestbui te krijgen
61
Q

Welke diagnostiek kun je inzetten om je vermoeden van kinkhoest te bevestigen?

A
  • PCR uit nasopharynx (biedt langer mogelijkheid om micro-organisme aan te tonen)

-Serologie: IgA tegen B Pertussis, IgG (titerstijgingen in 2 monsters)

62
Q

Noem drie niet-levensbedreigende complicaties van kinkhoest.

A

-Subconjunctivale bloedingen
- Petechien op hoofd en borst
- Liesbreuken

63
Q

Noem drie levensbedreigende complicaties van kinkhoest.

A
  • Pneumothorax
  • Apneu’s
  • Convulsies
64
Q

AO bij acute respiratoire infectie

A

In case of an acute respiratory infection, it is important to find the respiratory pathogen as soon as possible for treatment and isolation purposes. PCR is the fastest and most reliable method.

Direct antigen detection tests are suitable. However they may vary in sensibility.

65
Q

Which two samples are most relevant for viral diagnosis?

A

Broncho-alveolar lavage
Naso-pharyngeal swab

66
Q

antiviral therapy

A

Antiviral therapy, in contrast to antibiotics, is available for only few respiratory viral pathogens, including influenza A and B virus, varicella zoster virus and cytomegalovirus.

Antiviral therapy is only indicated for patients with severe disease or with underlying medical conditions. Oseltamivir can be used to treat influenza A en B virus infections. This antiviral agent inhibits the release of influenza viruses from the infected respiratory cells. It is a selective inhibitor of neuraminidase, which is a protein on the surface of influenza. Neuraminidase is needed to enter the human cell and to release of new viral particles from the human cell.

67
Q

als je tt vragen krijgt over Immunofluorescence, kijk ZO 12.4 deel 2 Emodule