Aandachtsmodellen Flashcards
Attentional Networks theorie
Corbetta en Schulman
Twee systemen
1. Bottom-up aandacht
- passief, automatisch en stimulus gedreven.
2. Top-down aandacht
- Bewust, controle over, selectie van zelfgekozen info
Posner en Petersen
Drie functionele netwerken
1. Vigilantienetwerk (arousal)
- Functie = alertheid
- Posterieure aandachtsnetwerk
- Functie = richten van visuospatiele aandacht in de buitenwereld - Anterieure aandachtsnetwerk
- Bealngrijk voor actief en selectief detecteren van informatie. Buffer tegen afleiding (executieve rol)
Norman en Shallice
Mentale schematheorie. Onderscheid tussen
- routinematig situaties
- Automatisch, snel, geen capaciteitsbeperkingen en vragen geen bewuste aandacht
- Handelen wordt aangestuurd door mentale schema’s. geactiveerd door stimuli in omgeving, slectie van sterkste schema op basis van algoritme. - Niet-routinematig
- Vragen aandachtcontrole, verlopen traag, vergen bewuste aandacht en beperkt in capaciteit. 1 taak per keer.
Herhaling van taken zorgt voor routine
SAS (supervisory attentional control)
zorgt voor switch naar andere aanpak van executieve processen (stellen van een nieuw doel
Baddeley en Hitch
Drie werkgeheugensonderdelen
- Phonological loop
- actief houden van spraakgebaseerde info - Visuospatial sketchpad
- actief houden van visuele en spatiele info - Central executive.
- aansturing en regulatie van cognitieve processen (gelijkenis met SAS)
alertheid
Intensiteit van aandacht
- fasische: korte termijn fluctuaties, bijv schrikreactie
- Tonic; Lange termijn fluctuaties; biologische fluctuaties, bijv dip na middag
Time-on task effect
Versclechterde prestatie wegens langdurige alertheidstoestand. Nog langer bij vigilantie situatie (waakzaam bij saaie monotome gebeurtenis)