A&F- het beenderstelsel Flashcards

1
Q

Wat is het bewegingsstelsel ?

A

De spieren en botten (beenderen) samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de functies van botten?

A
  • Ondersteuning (stabiliteit (ook spieren nodig) en structuur hebben)
  • Opslag calcium en fosfaat
  • Vorming bloedcellen (in het beenweg)
  • Bescherming (van de organen)
  • Hefboomwerking (zorgen spieren en botten samen voor om krachten te kunnen leveren)

(zie homeostase calcium op blz 94)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke verschillende botten hebben we?

A
  • De lange beenderen: ledematen (lange een beetje rondige botten)
  • De korte beenderen: handen, voeten (wat meer vierkante botten)
  • Onregelmatige botten: wervels
  • Platte beenderen: ribben, schouders, schedelbeenderen ‘‘platte structuren’’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de macrostructuren van een bot?

A
  • Epifyse (uitseeksels(
  • Diafyse (tussenstuk)
  • In de diafyse van een bot ligt de mergholte. Hierin zit beenmerg (maakt bloedcellen aan)
  • Tussen de epifyse en de diafyse zit de groeischijf (‘’ hier roeit het bot, daar worden de botcellen aangemaakt waardoor de diafyse en epifyse gaan groeien’’)

Als je naar een bot kijkt heb je:
- Compact bot (‘’ dichte matrix: levert stevigheid en bescherming’’)
- Spongieus bot (‘’ sponsvormig: zorgt ervoor dat de botten niet te zwaar worden’’)
- Het periost = beenvlies= buitenste vlies
- Endost/ endostem= binnenste bekleding van mergholte/ spingieus bot

‘’ Het spongieus bot zie je met name aan de boven en onderkant van lange ledematen. ‘’
‘’ Als je wat meer in het midden in het bot gaat kijken zie je dat daar merg in zit, dit is of rood (rode bloedcellen gemaakt) of geel (meer vetopslag)’’

‘’Gewrichtskraakbeen zorgt ervoor dat het zacht langs elkaar kan bewegen (blauw). Het beenvlies/ periost zit verweven met zenuwen en bloedvaten. Vb. scheen stoten doet hierdoor pijn. In de medullaire holte (= holte van je bot) zit beenmerg.’’

zIE AANTEK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zien we als we een botplakje onder de microscoop leggen , wat voor cellen zien we dan.

Microstructuren

A

Osteo= bot cyt=cellen-
Clast= afbreken

  • Osteocyten: volwassen (bot)cellen
  • Osteoclasten: cellen die de matrix afbreken (‘’ maken calcium vrij’’)
  • Osteoblasten: cellen die nieuwe matrix vormen

‘’ Je hebt een continue aanvoer en afbraak van cellen nodig om ze gezond te houden. In een normale volwassene of jong volwassene werkt dit goed, maar bij veroudering wordt de balans verstoord en krijg je broze botten.’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen osteopenie en osteoporose?

A

Osteopenie: onvoldoende verbening (wanneer je meer afbreekt dan aanmaakt)
Osteoporose: poreus bot (wanneer osteopenie in exterme vorm plaatsvindt)

‘’ Mensen die ouder zijn hebben dus meer kans om hun botten te breken’’

‘’ Op het moment dat osteoclasten teveel afbreken krijg je osteoporose’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is calcificatie?

A

Verbening van botten

’’ 6 weken na bevruchting begint skeletgroei , eerst kraakbaan in de aanleg en daarna gaat het caLcificeren’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 3 verschillende soorten verbindingen/ articulaties hebben we?

A
  1. Onbeweegelijke verbindingen (synartrosen)
    Syn= samengevoegd/ gezamenlijk. Dus gezamenlijke gewrichten.
  2. Enigszins bewegelijk (amfiartrosen). Vb. de symfyse (rekbaar voo de schedel van een kind. Wordt ook zachter onder invloed van een zwangerschap)
  3. Vrij bewegelijk (diatrosen)

’’ Synarthrosen: met slapen beweeg je niet
Amfiartrosen: met appen beweeg je enigszins
Diartrosen: met dansen beweeg je vrij veel’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn synartrosen?

A

Onbeweeglijke verbindingen. Deze zijn echt vergroeide gewrichten of vergroeide verbindingen.
Het is een naadverbindingen (net of het aan elkaar is gestikt), ook wel spijkergewricht genoemd (alsof HET aan elkaar gespijkerd zit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de synchondrose?

A

Verbindingen van de synarthrosen die met kraakbeen aan elkaar zitten.

Bijv. ribben die vanaf borstbeen verbonden zijn aan borstkas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de verschillende soorten gewrichten? en wat doen ze

A
  • Kogelgewrichten: een soort kogel in een kom (schouder, heup).
    ‘’Beweging in bijna alle richtingen’’
  • Scharniergewricht: kan alleen heen en weer bewegen
    (pols)
    ‘’ Beweging in slechts 1 vlak’’
  • Zadelgewricht: bot draait binnen een hoek van 90 graden ron zijn as, echte rotatie niet mogelijk (duim)
  • Rolgewricht: ‘’ Kleine draaiing rond de lengteas beide beenderen’’ (spaakbeen en ellepijp)
  • Atlas en draaier (axis) : het AA gewricht speelt een rol bij het bewegen van de wervels ten opzichte van elkaar

EZELSBRUG: kunnen schapen zingen rondom apen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is adductie?

Bewegingen

A

Het naar de middenlijn toe brengen

ad= naartoe
ab= vanaf (ab–> in duits vanaf)
ducere= brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is abductie?

Bewegingen

A

Het van de middenlijn af brengen

ad= naartoe
ab= vanaf (ab–> in duits vanaf)
ducere= brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is flexie?

Bewegingen

A

Buigen

Extensie en flexie wordt gedaan door antagonisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is extensie

Bewegingen

A

Strekken
(extend –> in engels verlengen)

Extensie en flexie wordt gedaan door antagonisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is hyperextensie?

Bewegingen

A

Verder strekken dan de achterlijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke verschillende vormen van flexie van de hand zijn er, en wat is het onderscheid?

Bewegingen: hand

A
  • Palmairflexie: flexie van de hand/ pols richting de palm
  • Dorsaalflexie: een vorm van hyperexentsie, dit is extensie naar de rugzijde van de hand.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke verschillende vormen van flexie van de voet zijn er, en wat is het onderscheid?

Bewegingen: voet

A
  • Plantaire flexie: flexie naar de zool
  • Dorsiflexie/ doorsaalflexie: flexie van de voet/ tenen richting de ruchtzijde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is endorotatie?

Bewegingen: ledematen

A

naar binnen draaien (tov van middelijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is exorotatie?

bewegingen: ledematen

A

Naar buiten draaien (tov van middelijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is pronatie?

bewegingen: pols en hand

A

Hand is naar binnen gedraaid (duimen zijn naar binnen gedraaid)

–> niet anatomische houding

specifieke termen voor de pols en hand. Het gaat om exo en endorotatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is supinatie?

bewegingen: pols en hand

A

Hand is naar buiten gedraaid (duimen zijn naar buiten gedraaid)

Supinatie –> soep eten

specifieke termen voor de pols en hand. Het gaat om exo en endorotatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is eversie?

Bewegingen: voet

A

Voet naar buiten draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is inversie?

bewegingen: voet

A

Voet naar binnen draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is nummer 1.1?

tekening skelet

A

Tuberculum majus
‘’ De knobbel/ het uitsteeksel boven op de humerus’’

breekt af waneer mensen op hun schouder vallen

26
Q

Wat is nummer 1.2?

Tekening skelet

A

Caput humeri
‘’Het hoofd van de humerus’’

27
Q

Wat is 1?

Tekening skelet

A

Humerus (bovenarm)

28
Q

Wat is 1.3?

Tekening skelet

A

Epicondylus medialis
‘’De knobbel/ het uitsteeksel aan de binnenkant (richting het midden van het lichaam) van de humerus’’

29
Q

Wat is 1.4?

Tekening skelet

A

Epicondylus lateralis
‘’De knobbel van de buitenkant (richting de buitenkant van het lichaam) van de humerus’’

30
Q

Wat is nummer 4

Tekening skelet

A
  • Olecranon (elleboog)
    ‘’Dit is het begin van onze ulna, dit is eigenlijk de kom waar onze humerus in valt’’
31
Q

Wat is nummer 2?

Tekening skelet

A
  • Radius (spaakbeen)
    ‘’Ligt aan de laterale zijde’’

Ruiten –> radius aan buitenkant

32
Q

Wat is nummer 3?

Tekening skelet

A
  • Ulna (ellepijp)
    ‘’Ligt aan de mediale zijde’’
33
Q

Wat is nummer 5?

Tekening skelet

A
  • Processus styloideus ulnae
    ‘’ penvormig uitsteeksel van de ulna’’
34
Q

Wat is nummer 6?

Tekening skelet

A
  • Processus styloideus radil
    ‘’ penvormig uitsteeksel van de radius’’
35
Q

Wat is nummer 7?

Tekening skelet

A
  • Ossa carpalia: handwortelbeentjes

carpes: hand

36
Q

wat is nummer 8?

Tekening skelet

A
  • Ossa metacarpalia: middenhandsbeentjes

carpes: hand

37
Q

Wat is nummer 9?

Tekening skelet

A
  • Phalanges: Vingerkootjes
38
Q

Wat is nummer 10?

Tekening skelet

A
  • Clavicula (sleutelbeen)
39
Q

Wat is nummer 11?

Tekening skelet

A
  • Acromion (‘’ Aan de achterkant, waar je schouder contact maakt met je sleutelbeen heb je de acromion. Deze gaat eigenlijk een soort van over de humerus heen richting het sleutelbeen.’’
40
Q

Wat is nummer 12?

Tekening skelet

A
  • Processus coracoideus ( ‘’Aan de voorkant, onder je sleutelbeen richting de humerus, heb je de processus coracoideus’’)
41
Q

Wat is nummer 13?

Tekening skelet

A
  • Sternum (borstbeen)
42
Q

Wat is nummer 14?

Tekening skelet

A
  • Costa(e) ((rib)(ben)) (‘’ deze zitten aan het sternum’’)
    ‘’Costa  1 rib
    Costae  2 of meerdere ribben’’
43
Q

Wat is nummer 24?

Tekening skelet

A
  • Os sacrum: heiligbeen
44
Q

Wat is nummer 25?

Tekening skelet

A
  • Symfysis pubica
45
Q

Wat is nummer 26?

Tekening skelet

A
  • Os coccygis: staartbeen
46
Q

Wat is nummer 27?

Tekening skelet

A
  • Os ilium: darmbeen

(zit bij darmen)

47
Q

Wat is nummer 28?

Tekening skelet

A
  • Os pubis: schaambeen
48
Q

Wat is nummer 29?

Tekening skelet

A
  • Os ischium: zitbeen

(je zitbotjes)

49
Q

Wat is nummer 15?

Tekening skelet

A

Trochanter major
‘’De knobbel/ het uitsteeksel boven op de femur’’

50
Q

Wat is nummer 16?

Tekening skelet

A

Caput femoris
‘’ Het hoofd van het bovenbeen’’

51
Q

Wat is nummer 17?

Tekening skelet

A

femur= dijbeen= bovenbeen

52
Q

Wat is nummer 18?

Tekening skelet

A

Condylus lateralis
‘’Het uitsteeksel aan de buitenkant’’

53
Q

Wat is nummer 19?

Tekening skelet

A

Condylus medialis
‘’ Het uitsteeksel aan de binnenkant’’

54
Q

Wat is 20?

Tekening skelet

A
  • Tibia (scheenbeen)
    ‘’Dikker en steviger dan fibula, Tibia zit aan je knie vast’’
55
Q

Wat is 21?

Tekening skelet

A
  • Fibula (kuitbeen)
    ‘’ Dunner dan tibia, de fibula zit achter de knie’’

Fluiten= fibula zit aan de buitenkant

56
Q

wat is 22?

Tekening skelet

A
  • Malleolus medialis tibiae
    ‘’ Een knobbel die aan de mediale zijde, en dus aan de tibia zit’’
57
Q

Wat is nummer 23?

Tekening skelet

A
  • Malleolus lateralis fibulae
    ‘’ Een knobbel die aan de laterale zijde, en dus aan de fibula zit’’
58
Q

Wat is nummer 30?

Tekening skelet

A
  • Ossa tarsales: voetwortelbeentjes

tarses= voet

59
Q

Wat is nummer 31?

Tekening skelet

A
  • Ossa metatarsalia: middenvoetsbeentjes

tarses= voet

60
Q

Wat is nummer 32?

Tekening skelet

A
  • Phalanges: tenen (teenkootjes) (!)