9. Emoties Flashcards

1
Q

EMOTIES en MENTALISEREN

A

Emoties zijn subjectieve belevingen en gaan gepaard met lichamelijke reacties, gezichtsuitdrukkingen en gedrag. Emotionele reacties zijn voor een deel aangeboren en voor een deel aangeleerd. Emoties hangen nauw samen met sociale cognitie. Mensen kunnen een fantastisch geheugen hebben, uitblinken in het maken van planningen en beschikken over een uitstekende concentratie, maar toch grote moeite hebben om te functioneren in het dagelijkse leven omdat ze vastlopen in het sociale verkeer.

Sociale cognitie gaat over de manier waarop mensen hun sociale omgeving waarnemen, interpreteren en evalueren. Het omvat verschillende componenten, zoals het vermogen om je te kunnen verplaatsen in anderen, het vermogen om emoties bij anderen waar te nemen, redeneerprocessen zoals de manier waarop je geneigd bent om verklaringen te geven voor gebeurtenissen en de manier waarop beslissingen worden genomen.

Mentaliseren is het vormen van een beeld van andermans gedachten, opvattingen en bedoelingen, waarbij je je kunt verplaatsen in het perspectief van de ander. Dit speelt een belangrijke rol bij het kunnen omgaan met anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

▌Enkele kenmerken van emoties

A

− Een emotie is een toestand die wordt geassocieerd met stimuli die belonen of straffen.
− Emoties zijn van voorbijgaande aard (in tegenstelling tot stemmingen), hoewel de emotionele status van stimuli wordt opgeslagen in het langetermijngeheugen.
− Een emotionele stimulus vestigt de aandacht op zichzelf, om een meer gedetailleerde evaluatie mogelijk te maken of om een reactie uit te lokken
− Emoties hebben een hedonistische waarde; dat wil zeggen, ze zijn subjectief wel of niet leuk gevonden
− Emoties hebben een bepaalde “gevoelstoestand” in termen van een interne lichamelijke reactie
− Emoties lokken bepaalde externe motorische resultaten uit in het gezicht en lichaam, waaronder emotionele uitingen. Deze kunnen het organisme voorbereiden en signalen naar anderen sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

DARWIN & FREUD - emotie

A

Hoewel hun benaderingen sterk van elkaar verschillen, delen ze de fundamentele veronderstelling dat menselijke emoties continuïteit hebben met hun dierlijke tegenhangers.

Darwin hield zich bezig met het documenteren van de uiterlijke manifestaties van emoties - EXPRESSIES - waarbij dieren gezichts- en lichamelijke gebaren maken die kenmerkend zijn voor een bepaalde emotie, zoals angst, woede of geluk. Darwin merkte op hoeveel expressies er in alle soorten bewaard zijn gebleven: woede omvat een directe blik met geopende mond en zichtbare tanden, enzovoort. Hij beweerde dat dergelijke expressies aangeboren zijn. Bovendien stellen dergelijke expressies het ene dier in staat de emotionele toestand van een ander dier te interpreteren. Zijn afhankelijkheid van expressies resoneert met sommige hedendaagse benaderingen, zoals Ekmans poging om ‘basis’ emoties te definiëren. Meer recent onderzoek heeft de functionele oorsprong van sommige van deze expressies opgehelderd. Een geposeerde angstuitdrukking vergroot bijvoorbeeld het gezichtsveld en het neusvolume en leidt tot snellere oogbewegingen (aangepast voor het detecteren van gevaar), terwijl de uitdrukking van afschuw een tegengesteld effect heeft.

Voor Freud kon onze geest worden onderverdeeld in drie verschillende soorten mechanismen: het id, het ego en het super-ego. Het ID hield zich bezig met het vertegenwoordigen van onze “primitieve” driften die ons verbinden met niet-menselijke voorouders, inclusief onze emotionele basisbehoeften aan seks, voedsel, warmte enzovoort. Freuds andere blijvende invloed op het idee dat psychische problemen kunnen worden opgevat als emotionele stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

JAMES-LANGE & CANNON-BARD

A

Volgens de JAMES-LANGE-THEORIE van emotie is het de zelfperceptie van lichamelijke veranderingen die emotionele ervaringen produceert. Veranderingen in de lichamelijke toestand vinden dus plaats vóór de emotionele ervaring in plaats van andersom. We voelen ons verdrietig omdat we huilen, in plaats van dat we huilen omdat we ons verdrietig voelen.

Veranderingen in het lichaam worden gemedieerd door het autonome zenuwstelsel (ANS), een reeks zenuwen in het lichaam die de activiteit van de interne organen regelen. Dit is goed empirisch bewijs om te suggereren dat veranderingen in lichamelijke toestanden op zich niet voldoende zijn om een emotie op te wekken. Er zijn verschillende hedendaagse theorieën die overeenkomsten vertonen met de James-Lange-theorie, met name Damasio’s suggestie dat lichamelijke reacties die verband houden met emoties de besluitvorming sturen (somatische markerhypothese).

De CANNON-BARD-THEORIE van emoties voerde aan dat lichamelijke feedback de verschillen tussen de emoties niet kon verklaren. Volgens deze opvatting zouden de emoties alleen in de hersenen kunnen worden verklaard en dat lichamelijke reacties plaatsvinden na de emotie zelf. De cannon-bard-theorie is geïnspireerd op de neurobiologie. Eerder onderzoek had opgemerkt dat dieren nog steeds emotionele uitingen vertonen na verwijdering van de cortex. In een reeks laesiestudies concludeerden Cannon en Bard dat de hypothalamus het middelpunt van emoties is. Ze geloofden dat de hypothalamus sensorische input ontving en evalueerde in termen van emotionele inhoud, en vervolgens signalen naar het autonome systeem en naar de cortex stuurde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

PAPEZ CIRCUIT & HET LIMBISCH BREIN

A

Papez putte uit het werk van Cannon-Bard door te argumenteren dat de hypothalamus een belangrijk onderdeel was van de emotionele verwerking, maar breidde dit uit tot een circuit van andere regio’s, waaronder de regio’s van de cingulate cortex, hippocampus, hypothalamus en de voorste kern van de thalamus . Papez voerde aan dat het gevoel van emoties zijn oorsprong vond in het subcorticale PAPEZ-CIRCUIT waarvan werd verondersteld dat het betrokken was bij lichamelijke regulatie. Er werd aangenomen dat een tweede circuit, waarbij de cortex betrokken was, een deliberatieve analyse omvatte die geheugenassociaties over de stimulus ophaalde. Het werk van Maclean breidde dit idee uit tot regio’s zoals de amygdala en de orbitofrontale cortex, die hij het “limbische brein” noemde. De verschillende regio’s werden verondersteld samen te werken om een geïntegreerd “emotioneel brein” te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

HEDENDAAGSE KIJK OP EMOTIES: CATEGORIEËN, DIMENSIES EN BEOORDELINGEN

A

De dominante alternatieve kijk op die van een ongedifferentieerd ‘limbisch brein’ in de hedendaagse literatuur is om verschillende categorieën van emoties te postuleren. In één benadering, de BASISEMOTIES (Ekman), wordt verondersteld dat er een klein aantal duidelijke emoties zijn die zijn gevormd door verschillende evolutionaire eisen, zijn gekoppeld aan verschillende neurale substraten in de hersenen en specifieke gezichtsuitdrukkingen hebben die niet variëren. De alternatieve hedendaagse benadering is om te argumenteren dat verschillende categorieën van emoties zijn opgebouwd uit verschillende soorten kernprocessen zoals autonome reacties, benaderings-/vermijdingsreacties en andere voortdurende cognities. Deze theorieën verwerpen het idee van kwalitatief verschillende soorten emoties niet. Ze beweren dat deze categorieën geen ‘natuurlijke soorten’ zijn, maar eerder verschillende punten vertegenwoordigen binnen een bredere ruimte van emotionele ervaring.

Een van de meest invloedrijke etnografische onderzoeken naar de emoties concludeerde dat er zes basisemoties zijn die onafhankelijk zijn van cultuur. Dit zijn: geluk, verdriet, walging, woede, angst en verrassing. Ekman beschouwt andere kenmerken voor het classificeren van een emotie als “basis” naast universele gezichtsuitdrukkingen, zoals elke emotie met zijn eigen specifieke neurale basis; elke emotie is geëvolueerd om met verschillende overlevingsproblemen om te gaan; en gebeurt automatisch. Het lijkt niet zo te zijn dat elke basisemotie zijn eigen unieke set hersengebieden of netwerken heeft.

Niet alle hedendaagse theorieën onderschrijven het idee van verschillende emotionele categorieën. Twee zullen hier worden beschouwd, namelijk de theorieën van Barrett en Rolls. De theorie van Barrett gaat ervan uit dat alle emoties gebruik maken van een systeem dat kernaffect wordt genoemd en dat langs twee dimensies is georganiseerd: aangenaamonaangenaam en hoge-lage arousal. In biologische termen is kernaffect gekoppeld aan lichamelijke gevoelens van emotie en gekoppeld aan limbische structuren zoals mediale temporale lobben, cingulate en orbitofrontale cortex.

De theorie van Rolls pleit ook voor een constructieve benadering van emoties, zonder te vertrouwen op de notie van een kernset van basisemoties. In plaats van het begrip ‘kernaffect’ houdt het centrale deel van Rolls’ theorie zich bezig met de dimensie van beloning en straf, hun aanwezigheid/afwezigheid en hun intensiteit. Daarnaast is de context waarin een emotionele stimulus verschijnt belangrijk en een integraal onderdeel van de geconstrueerde emotie. Of de prikkel bijvoorbeeld sociaal is of niet, kan bepalen of de emotie voelt als liefde, woede of jaloezie versus plezier, frustratie of verdriet.

Het is belangrijk op te merken dat voorstanders van de “basisemoties”-benadering niet ontkennen dat sommige emoties geconstrueerd zijn, maar dat ze verschillen van theorieën zoals die van Barrett en Rolls die aannemen dat alle emoties geconstrueerd zijn. Een mogelijkheid binnen de basisemotiebenadering is om sommige emoties te beschouwen als zijnde samengesteld uit twee of meer basisemoties (vreugde + angst = schuld). Een andere mogelijkheid is dat sommige emoties zijn opgebouwd uit een basisemotie plus een nietemotionele cognitieve beoordeling. Een beoordeling van een emotie omvat een evaluatie van zowel de inhoud als de context. Dus een soortgelijk gevoel kan worden beoordeeld als schaamte of schuld, afhankelijk van of het gecontextualiseerd is ten opzichte van het zelf (schaamte) of een ander (schuld). Haidt heeft de term MORELE EMOTIES gebruikt om te verwijzen naar emoties die verband houden met het gedrag van zichzelf of het gedrag van anderen. Het impliceert het bestaan van een normatieve maatstaf waarmee we onze acties kunnen evalueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

DE AMYGDALA: ANGST EN ANDERE EMOTIES

A

De AMYGDALA is een kleine massa grijze stof die begraven ligt in de punt van de linker en rechter temporale kwabben. Het ligt aan de voorkant van de hippocampus en wordt, net als de hippocampus, belangrijk geacht voor het geheugen, met name voor de emotionele inhoud van herinneringen en om te leren of een bepaalde stimulus/reactie wordt beloond of bestraft. Bij apen is waargenomen dat bilaterale laesies van de amygdala een complexe reeks gedragingen veroorzaken die het KLUVER-BUCY-SYNDROOM worden genoemd. Deze gedragingen omvatten een ongewone tamheid en emotionele afstomping; een neiging om objecten met de mond te onderzoeken; en veranderingen in het dieet. Dit wordt verklaard in termen van objecten die hun aangeleerde emotionele waarde verliezen.

De rol van de amygdala is dat angstconditionering goed ingeburgerd is. Als een stimulus die normaal geen angstreactie oproept, zoals een auditieve toon, gepaard gaat met een stimulus die normaal wel een angstreactie oproept, zoals een elektrische schok, dan zal de toon vanzelf een angstreactie opwekken. Als de amygdala is beschadigd bij muizen, dan laat het dier dit leren niet zien, en als de laesie wordt uitgevoerd nadat het dier is getraind, gaat deze aangeleerde associatie verloren. Dat wil zeggen, de amygdala is belangrijk voor zowel het leren als het opslaan van de geconditioneerde angstreactie. Dieren met laesies aan de amygdala vertonen nog steeds een angstreactie op normale angstoproepende stimuli. Dit suggereert dat het een rol speelt bij het leren en opslaan van de emotionele status van prikkels die aanvankelijk emotioneel neutraal zijn, en dat in geen enkele globale zin het angstcentrum van de hersenen is.

Bij mensen onthult een vergelijking van aangeleerde angstreacties op een schok met neurale stimuli amygdala-activering tijdens fMRI die correleert met de mate van geconditioneerde respons, in dit geval een huidgeleidingsrespons. De HUIDGELEIDINGSRESPONS (SCR) is een maat voor autonome opwinding en dus een op het lichaam gebaseerde maat voor emotieverwerking. Een onderzoeker rapporteert dat mensen met schade aan de amygdala deze geconditioneerde respons niet vertonen, maar desalniettemin in staat zijn om de associatie verbaal te leren, terwijl amnesiepatiënten met schade aan de hippocampus een normale geconditioneerde respons vertonen, maar zich de associatie niet kunnen herinneren. Dit suggereert dat de associatie op meer dan één plaats is opgeslagen: in de amygdala plus de hippocampus.

Amygdala-laesies bij mensen kunnen selectief het vermogen om angst waar te nemen bij anderen verminderen, maar niet noodzakelijkerwijs de andere Ekman-categorieën van emoties (patient DR). Sommige onderzoekers hebben betoogd dat het vermogen om dreiging te detecteren zo belangrijk, evolutionair, is dat het snel en zonder bewustzijn kan optreden. Een onderzoeker meldt dat mensen sneller slangen en spinnen tussen bloemen en paddenstoelen kunnen detecteren dan andersom.

Hoewel er overtuigend bewijs is voor de rol van de amygdala bij het verwerken van angst, mag niet worden geconcludeerd dat de amygdala het ‘angstcentrum’ van de hersenen is. Ten eerste kan angst afhangen van een breder netwerk. Ten tweede sluit het feit dat de amygdala een belangrijk onderdeel is van het angstnetwerk niet uit dat het betrokken is bij andere vormen van emotionele verwerking. Met betrekking tot het leren van stimulus-emotieassociatie is er bewijs dat de amygdala betrokken is bij het leren van positieve associaties, gebaseerd op voedselbeloningen, evenals angstconditionering. Het amygdala-systeem voor positieve associaties werkt echter iets anders dan angstconditionering en is afhankelijk van verschillende kernen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DE INSULA: WALGING EN INTEROCEPTIE

A

De INSULA is een klein gebied van de cortex begraven onder de temporale lobben. Het is betrokken bij verschillende aspecten van lichamelijke waarneming, waaronder een belangrijke rol bij pijnperceptie en smaakperceptie. Het woord walging betekent letterlijk “slechte smaak”, en deze categorie van emoties kan evolutionair gerelateerd zijn aan besmetting en ziekte door inname.

Patiënten met de ziekte van Huntington kunnen selectieve stoornissen vertonen in het herkennen van gezichtsuitdrukkingen van walging en relatieve stoornissen in vocale uitingen van walging. Zelf walging voelen en iemand anders zien walgen activeert dezelfde regio van insula.

We gebruiken het woord ‘walging’ in ten minste één andere context, namelijk om te verwijzen naar sociaal gedrag dat in strijd is met morele conventies. Morele walging leidt ook tot activiteit in de insula en wordt geassocieerd met subtiele orale gezichtsuitdrukkingen die kenmerkend zijn voor walging.

De insula wordt ook beschouwd als de bewaker van de interne toestand van het lichaam - een proces dat bekend staat als INTEROCEPTIE. Lichamelijke reacties zijn kenmerkend voor emoties en kunnen het ‘gevoel’ van een emotie vormen. Dit doet denken aan de JamesLange-theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ORBITOFRONTALE CORTEX: GECONTEXTUALISEERDE EMOTIES EN EMOTIONELE GEVOELENS

A

Een algemene functie van de orbitofrontale cortex is het berekenen van de huidige waarde van een stimulus, d.w.z. hoe lonend de stimulus is binnen de huidige context. Chocolade kan bijvoorbeeld een lonende stimulans zijn, maar het kan op dit moment niet belonend zijn als iemand vol is of het eten ervan kan de woede van iemand anders opwekken. Activering van de laterale orbitofrontale cortex wordt gevonden wanneer een belonende glimlach wordt verwacht, maar in plaats daarvan een boos gezicht wordt gepresenteerd. Er is een verschuiving in activiteit van mediale regio’s (behagen/willen) naar laterale regio’s (onaangename/niet-willen).

De orbitofrontale cortex kan flexibele gedragsveranderingen mogelijk maken in stimuli die normaal gesproken belonend zijn, maar plotseling niet meer zo zijn. Dit kan zijn rol verklaren bij het omkeren van leren en EXTINCTIE. Chocolade eten tot het niet meer lekker is kan worden gezien als een vorm van extinctie.

De laterale prefrontale cortex en de orbitofrontale cortex kunnen enigszins verschillende functies hebben bij het reguleren en contextualiseren van emoties. Een studie onthulde een wisselwerking tussen activiteit in de laterale prefrontale cortex en de mediale / orbitale frontale cortex en amygdala.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ANTERIOR CINGULATE: RESPONSEVALUATIE, AUTONOME REACTIES EN PIJN

A

Het is gekoppeld aan motivatie, en het bepalen van de kosten en baten van acties. Een onderzoeker voerde aan dat de functie van het anterieure cingulaat is om de waarde van reacties te beoordelen, d.w.z. of een actie waarschijnlijk een beloning of straf uitlokt.

Het anterieure cingulaat is, net als de insula, betrokken bij het verwerken van lichamelijke signalen die emoties kenmerken, maar terwijl het anterieure cingulaat zich meer bezighoudt met de invoer van deze signalen, houdt het anterieure cingulaat zich meer bezig met de uitvoer van lichamelijke reacties. Laesies in dit gebied verstoren de reactie van de huidgeleiding en veranderingen in hartslag en bloeddruk op emotionele stimuli.

Het anterieure cingulaat ontvangt ook input met betrekking tot pijn, en kan pijngevoelens reguleren via outputverbindingen met het periaqueductale grijs (een gebied dat rijk is aan endogene opioïden). Naast het reageren op fysiek pijnlijke prikkels, zoals lichte elektrische schokken, activeert het kijken naar iemand anders met pijn enkele van dezelfde regio’s. Er werd ook beweerd dat gescheiden zijn van een geliefde of sociaal uitgesloten zijn in het algemeen “pijnlijk” is, en deze meer sociale vormen van pijn kunnen inderdaad het pijncircuit van de hersenen betreffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

VENTRALE STRIATUM EN BELONING

A

Het dorsale gebied van het striatum heeft meer sensomotorische eigenschappen, terwijl het ventrale gebied meer gespecialiseerd kan zijn voor emoties, hoewel het onderscheid relatief is en niet absoluut. Dit zijn verschillende lussen die gebieden in de frontale cortex verbinden met de basale ganglia en zo verder met de thalamus voordat ze terugkeren naar de frontale cortex. De lus die van bijzonder belang is voor op beloning gebaseerd leren, begint en eindigt in de orbitofrontale cortex en limbische regio’s, door de basale ganglia (inclusief de VENTRALE STRIATUM) en thalamus.

Neuronen die de neurotransmitter dopamine bevatten, projecteren vanuit de middenhersenen naar een gebied in het ventrale striatum dat de nucleus accumbens wordt genoemd. Via dit systeem kunnen psychomotorische stimulerende middelen zoals amfetamine en cocaïne hun effecten uitoefenen. Andere belonende stimuli activeren deze regio. Bij mensen blijkt uit een fMRI-onderzoek dat hoe groter de geldelijke beloning die bij een taak kan worden verkregen, des te groter de activiteit in het ventrale striatum. Sociale stimuli zijn echter ook lonend.

Sommige fMRI-onderzoeken naar besluitvorming bij mensen suggereren ook dat de activiteit in het ventrale striatum groter is wanneer een beloning beter is dan verwacht, in plaats van wanneer een beloning op zich hoog is. Zelfgerapporteerde eenzame mensen vertonen minder activiteit in het ventrale striatum wanneer ze foto’s van sociale scènes te zien krijgen, waarschijnlijk omdat ze voorspellen dat ze minder lonend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

GEZICHTEN LEZEN

A

Een gezicht is meer dan een visueel object - het is ook een sociaal object, dat een SOORTGENOOT aanduidt. Een gezicht geeft belangrijke informatie weer over iemands gevoelens, hun bedoelingen, hun lidmaatschap van sociale categorieën en misschien zelfs hun disposities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

GEZICHTSUITDRUKKINGEN HERKENNEN

A

De twee modellen voor gezichtsverwerking zijn het cognitieve model van Bruce en Young en het neuroanatomische model van Haxby. Beide modellen gaan ervan uit dat het extraheren van sociaal relevante informatie uit gezichten grotendeels los staat van het herkennen van gezichtsidentiteit. De twee modellen maken echter verschillende veronderstellingen over hoe het wordt gedaan. In het Bruce en Young-model is er een speciale route voor het herkennen van emotionele uitingen. Er wordt ook aangenomen dat deze route verschilt van het mechanisme dat nodig is voor taken zoals liplezen of blikdetectie. Daarentegen maakt het model van Haxby een brede scheiding tussen tijdsinvariante representaties van een gezicht en in de tijd variërende representaties van een gezicht. Dit laatste wordt verondersteld nodig te zijn zowel voor het herkennen van uitdrukkingen als voor blikverwerking, en is gekoppeld aan de superieure temporale sulcus (STS). Aangenomen wordt dat zowel het spoelvormige gezichtsgebied als de superieure sulcus deel uitmaken van het “kernsysteem” van gezichtsverwerking, maar voor uitdrukkingen zou dit bovendien het “uitgebreide systeem” voor emoties inhouden.

SIMULATIETHEORIE bestaat uit een verzameling enigszins verschillende theorieën gebaseerd op een verenigend idee, namelijk dat we anderen gaan begrijpen door plaatsvervangend hun huidige toestand op onszelf te produceren. Met betrekking tot emoties is de bewering dat wanneer we iemand zien glimlachen, we ook onze eigen affectieve paden voor geluk activeren. Als zodanig zou men emoties zoals geluk, angst en walging niet alleen kunnen herkennen in termen van hun visuele verschijning, maar ook in termen van de manier waarop ze de sensimotorische programma’s van de waarnemer activeren. Dit begrip, nu algemeen aanvaard, werd niet voorspeld door Bruce en Young of Haxby.

Gezichtsuitdrukkingen zijn niet alleen nuttig om ons in staat te stellen te begrijpen wat iemand anders voelt, maar kunnen ook worden gebruikt om ons eigen gedrag aan te passen. Als menselijke baby’s een nieuw object krijgen, zal hun gedrag worden beïnvloed door de reactie van hun primaire verzorger - een fenomeen dat SOCIALE REFERENTIE wordt genoemd. Als de verzorger walging of angst toont, wordt het object vermeden, maar als de verzorger lacht, zal het kind in interactie gaan met het object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Capgras-syndroom

A

▌”jij lijkt op mijn vrouw, maar je bent een bedrieger”

Bij het CAPGRAS-SYNDROOM melden mensen dat hun kennissen zijn vervangen door “body doubles”. Om dit te verklaren, suggereren Ellis en Young dat ze de persoon bewust kunnen herkennen, maar dat ze er geen emotionele reactie op hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HET DETECTEREN EN GEBRUIKEN VAN OOGBESTURINGSINFORMATIE

A

Het ooggebied maakt onderscheid tussen veel emoties, zoals glimlachen of fronsen. Bovendien kan het maken van oogcontact belangrijk zijn voor het tot stand brengen van één-op-één communicatie, en de richting van de blik kan belangrijk zijn voor het oriënteren van de aandacht op kritische objecten in de omgeving.

Baron-Cohen stelt dat een “oogrichtingdetector” een aangeboren en duidelijk onderdeel is van de menselijke cognitie. Baby’s kunnen vanaf de geboorte oogcontact detecteren, wat suggereert dat het geen aangeleerde reactie is. Functionele beeldvormingsstudies tonen aan dat wanneer deelnemers wordt gevraagd een oordeel te vellen over de blik van de ogen, de activiteit wordt verhoogd in de superieure temporale sulcus, maar niet in het spoelvormige gezichtsgebied. Wanneer deelnemers daarentegen wordt gevraagd een oordeel te vellen over de gezichtsidentiteit, wordt de activiteit verhoogd in het spoelvormige gezichtsgebied, maar niet in de superieure temporale sulcus.

Kinderen met autisme kunnen detecteren of de ogen van een andere persoon op hen gericht zijn en lijken als zodanig niet te worden aangetast in de waarneming van blikken. Ze hebben echter moeite met het gebruik van blikinformatie om gedrag te voorspellen of verlangen af te leiden. Bij de opdracht met vier snoepjes richt een cartoongezicht van Charlie zijn blik op een van de snoepjes. Kinderen met autisme kunnen niet beslissen: ‘welke chocolade zal Charlie nemen?’ of ‘welke wil Charlie?’. De moeilijkheid om blikinformatie te gebruiken manifesteert zich als een gebrek aan gezamenlijke aandacht in de sociale interacties van autistische mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ANDERE GEESTEN BEGRIJPEN

A

In staat zijn om de inhoud van iemands geest te kennen is een goede manier om hun gedrag te voorspellen. Mensen en andere soorten hebben mechanismen ontwikkeld om hiermee om te gaan (simulatietheorieen). Een andere hoofdverklaring suggereert dat er een mechanisme bestaat voor het afleiden en redeneren over de mentale toestanden van anderen, dat gewoonlijk wordt aangeduid als theory of mind. Een kenmerk van de THEORY OF MIND is dat het de representatie van verschillende gemoedstoestanden voor de eigen geest mogelijk maakt - dit is voor de meeste simulatietheorieën niet eenvoudig uit te leggen. De term mentaliseren wordt door sommige onderzoekers gebruikt in plaats van theory of mind om in wezen hetzelfde aan te duiden, maar zonder de connotatie dat het een speciaal mechanisme kan zijn.

17
Q

EMPATHIE, SPIEGELEN EN SIMULATIETHEORIE

A

EMPATHIE verwijst in de breedste zin naar een emotionele reactie op de gevoelens van een ander. Vanuit de eerste beginselen kan empathie verband houden met spiegel- of mentaliserende mechanismen of beide. Onderzoek naar empathie verschilt echter typisch van onderzoek dat wordt gedaan met theory of mind in die zin dat de laatste de neiging heeft om de kennis van mentale toestanden direct te onderzoeken, terwijl studies naar empathie dat niet doen.

Simulatietheorieën hebben de neiging om het idee van een spiegelneuron uit te breiden tot actie, maar ook tot sensatie en emotie. De term SPIEGELSYSTEEM wordt gebruikt om het idee over te brengen van neurale circuits die het onderscheid tussen zelf en ander negeren, maar die niet noodzakelijk actiecoderende spiegelneuronen hoeven te impliceren. Het insulagebied wordt bijvoorbeeld geactiveerd wanneer we walgen en wanneer we naar iemand anders kijken die zijn gezicht optrekt. Bovendien tonen mensen die hoger scoren op vragenlijstmetingen van empathie een grotere activering van hun eigen walgingsregio’s wanneer ze kijken naar andere mensen die walgen. Dit suggereert dat we, in zekere zin, de emotie van de mensen om ons heen kunnen delen.

Singer onderzocht empathie voor pijn. Er was een overlap tussen regio’s die werden geactiveerd door de verwachting van de pijn van een andere persoon en het zelf ervaren van pijn, inclusief de cortex anterior cingulate en de insula. In een vervolgstudie werd een elektrische shock gegeven aan iemand goed of slecht. Terwijl deelnemers hun eigen pijnregio’s empathisch activeerden bij het kijken naar de “goede” die de elektrische schok ontving, werd deze reactie afgezwakt toen ze zagen dat de “slechterik” de schok ontving. In feite activeerden mannelijke deelnemers vaak hun ventrale striatum wanneer ze keken naar de “slechterik” die de schok ontving, d.w.z. precies het tegenovergestelde van simulatietheorie.

Om het feit vast te leggen dat spiegeling niet altijd plaatsvindt, hebben sommige onderzoekers betoogd dat empathie moet worden begrepen in termen van de gecoördineerde werking van verschillende soorten processen. Sommige onderzoekers pleiten voor een scheiding tussen cognitieve empathie en affectieve empathie, waarbij de eerste in feite synoniem is met theory of mind en de laatste met simulatietheorie.

18
Q

GEDACHTEN LEZEN BIJ AUTISME

A

AUTISME is formeel gedefinieerd als “aanhoudende tekortkomingen in sociale communicatie en sociale interactie in meerdere contexten” en “beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten”. Het is een ernstige ontwikkelingsstoornis die vóór de leeftijd van 3 jaar duidelijk wordt en gedurende het hele leven aanhoudt. Als zodanig wordt autisme nu gezien als een spectrum van aandoeningen die alle graden van ernst omvatten. Het treft 1,2% van de kinderbevolking, en dit komt drie keer zo vaak voor bij mannen. Het ASPERGER-SYNDROOM valt binnen dit spectrum en werd vroeger als een speciale subgroep beschouwd, maar wordt nu beschouwd als het normale tot hoge uiteinde van het spectrum. Leerstoornis, gedefinieerd als een IQ lager dan 70, komt voor in ongeveer de helft van alle gevallen van autisme.

Veel van de gedragsgegevens zijn verkregen van hoogfunctionerende individuen in een poging een specifieke kern van tekortkomingen te isoleren. Het eerste empirische bewijs ten gunste van deze hypothese kwam met de ontwikkeling van een test voor VALSE OVERTUIGINGEN (sally-anne-taak). Kinderen met autisme falen in deze test. Het foutieve antwoord is niet te wijten aan een geheugenstoring, omdat de kinderen zich de oorspronkelijke locatie kunnen herinneren. Het is alsof ze niet begrijpen dat Anne een overtuiging heeft die verschilt van de fysieke realiteit, dat wil zeggen, een onvermogen om mentale toestanden weer te geven.

Een aantal onderzoeken heeft gewezen op selectieve problemen bij mentaliseren in vergelijking met zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden. Mensen met autisme kunnen bijvoorbeeld valse foto’s begrijpen, maar geen valse overtuigingen.

Een moeilijkheid met de theory of mind-verklaring is dat er geen rekening wordt gehouden met cognitieve sterke en zwakke punten. Een populaire opvatting van autistische mensen is dat ze ongebruikelijke gaven hebben. In werkelijkheid komen deze vaardigheden slechts bij ongeveer 10% van de autistische bevolking voor. De ongebruikelijke vaardigheden van sommige autistische mensen kunnen deels het gevolg zijn van hun beperkte interessegebied. Er zijn echter ook aanwijzingen voor meer fundamentele verschillen in verwerkingsstijl. Mensen in het autistisch spectrum zijn bijvoorbeeld superieur in het detecteren van ingebedde figuren. Een verklaring hiervoor is in termen van “zwakke centrale coherentie”. Een andere verklaring beschrijft alle individuen als een mix van twee verschillende verwerkingsstijlen die “empathiserend” en “systematiserend” worden genoemd. Mensen met autisme zouden aan het extreme systematiserende einde liggen en geen empathisch gedrag vertonen. Een gebrek aan empathie zou dus de problemen met mentaliseren verklaren. Systematisering vereist inzicht in wettige, op regels gebaseerde systemen en aandacht voor detail. Dit zou hun bewaarde vaardigheden en ongebruikelijke interesses verklaren.

Een suggestie is dat het primaire tekort bij autisme een executief functioneren is. Bij taken met valse overtuigingen kan bijvoorbeeld het verkeerde antwoord worden gekozen omdat het sterk geactiveerde “fysieke realiteit”-alternatief niet wordt onderdrukt. De GEBROKEN-SPIEGELTHEORIE van autisme stelt dat de sociale problemen die verband houden met autisme een gevolg zijn van disfunctie van het spiegelsysteem. Een onderzoeker ontdekte met behulp van fMRI dat autistische mensen verminderde grijze stof hadden in verschillende regio’s die verband houden met het spiegelsysteem, waaronder de inferieure frontale gyrus (Broca). Een onderzoeker gebruikte EEG om mu-golven vast te leggen over de motorische cortex van hoogfunctionerende autistische kinderen en controles. MU-OSCILLATIES treden op met een bepaalde frequentie en zijn het grootst wanneer deelnemers niets doen. Wanneer ze echter een actie uitvoeren, is er een afname van het aantal mu golven, een fenomeen dat muonderdrukking wordt genoemd. Hij ontdekte dat de autistische kinderen niet zoveel musuppressie vertoonden als controles tijdens actieobservatie, maar wel in de controleconditie van actie-uitvoering.

19
Q

NEURALE BASIS VAN THEORY OF MIND

A

Bewijs voor de neurale basis van theory of mind is afkomstig uit twee hoofdbronnen: functionele beeldvormingsstudies van normale deelnemers en gedragsstudies van patiënten met hersenletsels.

  1. Temporale polen
    Dit gebied wordt normaal gesproken geactiveerd door taken van taal en semantisch geheugen. Frith en Frith suggereren dat deze regio betrokken is bij het genereren van schema’s die de huidige sociale of emotionele context specificeren, evenals bij semantiek in het algemeen. Niet alle testen van mentaliseren die dit gebied activeerden, hadden betrekking op linguïstische stimuli.
  2. Mediale prefrontale cortex
    Functionele beeldvormingsstudies tonen op betrouwbare wijze aan dat deze regio meer reageert op het denken over andere entiteiten zoals computers en honden; en denken aan de geest van mensen dan aan hun andere eigenschappen, zoals hun fysieke kenmerken. Sommige studies van patiënten met schade aan de frontale kwab hebben gesuggereerd dat de mediale regio’s noodzakelijk zijn voor theory of mind. Deze regio lijkt ook betrokken te zijn bij de pragmatiek van taal, zoals ironie en metaforen. Interessant is dat mensen met autisme moeite hebben met dit aspect van taal. Functionele beeldvorming suggereert dat dit gebied zowel betrokken is bij de theory of mind als bij het vaststellen van de pragmatische samenhang tussen ideeën/zinnen, ook die waarbij mentaliseren niet betrokken is.

Onderzoekers stellen dat de functie van deze regio is om verschillende soorten informatie
samen te binden om te creëren wat zij een “sociale gebeurtenis” noemen. Ze merken op dat
binnen deze regio sommige subregio’s meer reageren wanneer deelnemers oordelen over
zichzelf vellen, en ook oordelen over anderen die als gelijkaardig aan zichzelf beschouwden.
Dit suggereert dat deze regio niet per se mentale toestanden toeschrijft, maar het zelf in
relatie tot anderen beschouwt.

  1. Temporopariëtale junction (TPJ)
    Dit gebied wordt meestal niet alleen geactiveerd bij het testen van mentaliseren, maar ook
    bij onderzoeken naar de waarneming van biologische beweging, staren, bewegende
    monden en levende wezens in het algemeen. Een meta-analyse van fMRI-gegevens over
    een breed scala aan taken toonde aan dat, hoewel activiteit in de TPJ wordt gevonden bij
    verschillende taken, een meer anterieur gebied de neiging heeft om te worden geactiveerd
    bij gebruik van waarneembare middelen en een meer posterieur gebied voor nietgeobserveerde middelen. Patiënten met een laesie in het TPJ-gebied slagen niet in taken
    van theorie of mind, die niet kunnen worden verklaard door problemen met
    lichaamsperceptie.