2. Het brein in ontwikkeling Flashcards
Fasen van ontwikkeling van verbindingsbanen tussen hersengebieden.
Wordt gevormd in eerste ca. 25j van een leven.
FASE 1: CELGEBOORTE ~ NEUROGENESE
Neuronen ontwikkelen zich vanuit neurale stamcellen.
FASE 2: CELMIGRATIE
Beweging van cellen naar specifieke locaties.
FASE 3: CELDIFFERENTIATIE
Proces waarin weinig gespecialiseerde stamcellen veranderen in gespecialiseerde, weefselspecifieke cellen.
FASE 4: CELRIJPING
Groei van dendrieten en axonen.
FASE 5: VORMING SYNAPSEN ~ SYNAPTOGENESE
Vorming synapsen waardoor neuronen zich met elkaar verbinden.
FASE 6: CELSTERFTE/SNOEI ~ SYNAPTIC PRUNING
Verdwijnen van overdaad aan neuronen en synapsen tijdens ontwikkeling -> optimalisatie neuronale netwerken.
FASE 7: MYELINE VORMING ~ MYELOGENESE
Myeline ontstaat rondom axonen waardoor zenuwimpulsen sneller doorgegeven worden.
Nature nurture debat + geschiedenis
Mate waarin cognitie en gedrag kunnen worden verklaard door genen of omgeving.
- Francis Galton: genieën = geboren, niet gemaakt. Eerste die besefte dat erfelijkheid kan worden geschat door tweelingen te vergelijken.
- Freud: belang vroege ervaringen en opvoedingsstijl in ontwikkeling.
- Lev Vygotsky: rol van cultuur en interpersoonlijke communicatie in ontwikkeling.
- Skinner: gedrag = product van leren als gevolg van beloningen en straffen.
- Piaget: middenweg: ontwikkeling = cyclisch proces van interacties tussen kind en omgeving.
Neuroconstructivisme
Proces van interactie tussen omgeving en op hersenen gebaseerde beperkingen dat ertoe leidt dat het volwassen cognitieve systeem voorkomt uit transformaties van eerdere.
In tegenstelling tot Piagets middenweg, wordt vooraf bepaalde aspect van ontwikkeling geconstrueerd in termen van meerder, op hersenen gebaseerde beperkingen ipv het minder goed gedefinieerde begrip van ‘stadia’.
Gottlieb’s kijk op ontwikkeling
Gottlieb maakt onderscheid tussen:
1. VOORAF BEPAALDE ONTWIKKELING
genen -> hersenstructuur -> hersenfunctie -> ervaring
Genen dicteren hersenstructuur.
- PROBABILISTISCHE ONTWIKKELING
genen <-> hersenstructuur <-> hersenfunctie <-> ervaring
Hersenstructuur en zelfs expressie van genen kan worden beïnvloed door ervaringen en vice versa.
Prenatale ontwikkeling
- CELDELING
- DIFFERENTIATIE
Cellen worden steeds meer gespecialiseerd. - RONDINGEN (5w)
Het zenuwstelsel is afgeleid v/e reeks cellen, gerangschikt in neurale buis. Vanaf 5w is neurale buis georganiseerd in uitstulpingen en windingen die hersendelen zullen vormen. - MIGRATIE
Nieuw gevormde neuronen migreren naar buiten, op 2 manieren:
a. PASSIEF MECHANISME: oudere cellen worden naar oppervlakte van hersenen geduwd (hippocampus)
b. ACTIEF MECHANISME: nieuwere cellen worden naar bestemmingen geleid en voorbij oudere cellen geduwd. - HEBBIAN LEARNING
‘What wires together fires together’: versterking synaps omdat presynaptische en postsynaptische neuronen tegelijk actief zijn. Hoewel prenatale neuronen zeer beperkte input van omgeving hebben, vertonen ze nog steeds spontane elektrische activiteit waardoor hersennetwerken gevormd worden.
Waar is uitbreiding van het hersenvolume tijdens postnatale ontwikkeling aan te wijten?
De meerderheid van de neuronen wordt vóór geboorte gevormd, dus de uitbreiding van het hersenvolume na geboorte = voornamelijk door groei van synapsen, dendrieten, axonbundels, profilatie van gliacellen en myelinisatie van zenuwcellen.
Synaptische dichtheid
Maat voor mate waarin neuronen met elkaar verbonden zijn. Staat los van aantal neuronen op zich of hoe actief de synapsen zijn.
Er blijkt een karakteristieke stijging en daling in synapsvorming. Tijdens ontwikkeling maakt proces van afstemming van hersenen op behoeften van omgeving sommige verbindingen overbodig. Meer synapsen weerspiegelen immers geen efficiënter functioneren!
Plasticiteit
Vermogen van hersenen om te veranderen als gevolg van ervaring.
In vroege hersenen is er een hoge mate van structurele en functionele plasticiteit. Dit betekent echter niet dat alle neuronen volledig uitwisselbaar zijn. Bovendien lijken kansen voor ingrijpende reorganisaties strikt in tijd beperkt te zijn.
Filial imprinting
Proces waardoor jong dier de ouder gaat herkennen.
Kritieke periode: tijdsvenster waarin juiste input van omgeving essentieel is om leren te laten plaatsvinden. Moeilijk terug te draaien.
Kritieke periode
2 kenmerken:
1. Leren kan alleen plaatsvinden binnen bepaald tijdsvenster
2. Leren is moeilijk terug te draaien.
Veel onderzoekers geven voorkeur aan gematigde terminologie: gevoelige periode. Dit is een tijdsvenster waarin de juiste input van de omgeving bijzonder belangrijk is (maar niet essentieel) om leren te laten plaatsvinden.
Empirisime
Filosofische opvatting dat pasgeboren geest een onbeschreven blad is.
Nativisme
Filosofische opvatting dat op zijn minst sommige kennis aangeboren is.
Instinct
Gedrag dat product is van natuurlijke selectie.
vb. filial imprinting: kuiken volgt alleen wanneer blootgesteld aan geschikte stimulus in omgeving.
Specifieke inhoud van gedrag is in deze zin niet aangeboren. In deze betekenis van ‘aangeboren’ is er een bereidheid om bepaalde kennis te verwerven, maar de kennis zelf is niet strict aangeboren.
Dit leidt tot nieuwe manier van kijken naar ‘aangeboren’: kennis/gedrag is aangeboren als het tot stand komt zonder passende ervaring
Voorbereid leren
Theorie dat veelvoorkomende fobieën biologisch bepaald zijn door evolutionaire druk. Het is makkelijk bang te worden voor spinnen, maar moeilijker voor bloemen.
Gedragsgenetica
Vakgebied dat zich bezig houdt met bestuderen van overerving van gedrag en cognitie.
Klassieke methoden: tweelings- en adoptiestudies.
Down syndroom
Gedupliceerde kopie van chromosoom 21. Leerproblemen, slechte fijne motoriek, vertraagde en verminderde expressieve taal.
Turner syndroom
Ontbrekende kopie van x-chromosoom. Verbaal IQ is meestal hoger dan non-verbaal. Enkele problemen in executieve functies en sociale vaardigheden.
Williams syndroom
Verwijderd segment van chromosoom 7. Intellectuele achterstand, maar met neiging betere taalvaardigheden dan ruimtelijke vaardigheden te hebben. Hoge sociabiliteit, maar niet zo sociaal intelligent.
Erfelijkheidsgraad
Proportie variantie in een eigenschap, in bepaalde populatie, die kan worden verklaard door genetische verschillen tussen individuen.
Tweelingonderzoek:
MZ: correleren 1,00 en DZ: correleren 0,50 dan is erfelijkheidsgraad 100%
Correlatie bij MZ kleiner dan 1,00? -> ongedeelde omgeving, resterende deel van variantie -> gedeelde omgeving
Ongedeelde omgeving
Proportie variantie in een eigenschap in bepaalde populatie, die kan worden verklaard door gebeurtenissen die de ene tweeling kan overkomen, maar niet de andere, of gebeurtenissen die hen op verschillende manieren beïnvloeden.
Gedeelde omgeving
Proportie variantie in een eigenschap in bepaalde populatie, die kan worden verklaard door gebeurtenissen die beide tweelingen overkomen en hen op dezelfde manier beïnvloeden.