9: de tijd van wereldoorlogen Flashcards

1
Q

centralen

A

duitsland en bondgenoten in de eerste wereldoorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

front

A

gebied waar gevochten wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geallieerden

A

bondgenoten, in de twee wereldoorlogen de landen die tegen duitsland vochten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

loopgraaf

A

uitgegraven gang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

massavernietigingswapen

A

wapen dat een groot aantal mensen tegelijk kan doden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

militarisme

A

verheerlijking van het leger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mobiliseren

A

gevechtsklaar maken van het leger voor de oorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

multi-etnische staat

A

(veelvolkerenstaat) staat waarin meerdere volken leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

volkenbond

A

volkerenorganisatie sinds 1919

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wapenstilstand

A

afgesproken onderbreking van tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wapenwedloop

A

race om de beste en meeste wapens te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wereldoorlog

A

oorlog waaraan veel volken in een groot deel van de wereld meedoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beurskrach

A

plotselinge sterke daling van de aandelenkoersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

consumptiemaatschappij

A

samenleving waarin veel producten worden gekocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

grote depressie

A

de langdurige economische crisis van de jaren 1930

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

interbellum

A

periode tussen de twee wereldoorlogen (1918-1939)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

new deal

A

economische politiek van president roosevelt vanaf 1933

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

tijd van wereldoorlogen

A

negende tijdvak (1900-1950)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bolsjewieken

A

communisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

collectivisatie

A

opgaan van priveboerderijen in gemeenschappelijke landbouwbedrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

communisme

A

radicaal socialisme

22
Q

concentratiekamp

A

gevangenkamp voor tegenstanders

23
Q

dictatuur

A

(staat met een) alleenheerschappij

24
Q

eenpartijstaat

A

staat met één partij die alle macht heeft

25
Q

fascisme

A

antidemocratische, totalitaire, gewelddadige en extreem nationalistische politieke beweging

26
Q

gelijkschakeling

A

aanpassing aan totalitaire regime

27
Q

holomodor

A

hongernood in oekraïne in 1932/1933

28
Q

indoctrinatie

A

systematisch opdringen van ideeën

29
Q

nationaalsocialisme

A

antidemocratische, totalitaire, gewelddadige, extreem nationalistische en racistische politieke beweging

30
Q

persoonsverheerlijking

A

uitbundig prijzen van een persoon

31
Q

regime

A

ondemocratische regering

32
Q

totalitair

A

als de overheid volledig heerst over de samenleving

33
Q

communicatiemiddel

A

manier om informatie over te brengen

34
Q

massaorganisatie

A

organisatie gericht op veel mensen

35
Q

appeasement

A

(geruststelling) vrede bewaren door conflicten te vermijden

36
Q

asmogendheden

A

duitsland, italië, japan en hun bondgenoten

37
Q

veiligheidsraad

A

belangrijkste onderdeel van de vn

38
Q

vn

A

verenigde naties; volkerenorganisatie sinds 1945

39
Q

deporteren

40
Q

doorgangskamp

A

concentratiekamp vanwaar mensen worden gedeporteerd

41
Q

getto

A

aparte woonwijk

42
Q

holocaust

A

(shoah) moord op joden tijdens de tweede wereldoorlog

43
Q

pogrom

A

geweldadige uitbarsting van jodenhaat

44
Q

razzia

A

drijfjacht op mensen

45
Q

stereotype

A

beeld van leden van een groep op grond van generalisatie (veralgemenisering) van wel of niet reële waarneming

46
Q

vernietiginskamp

A

concentratiekamp gemaakt voor moord

47
Q

vooroordeel

A

mening die niet op feiten is gebaseerd

48
Q

collaboratie

A

samenwerking met de vijand

49
Q

onderduiker

A

iemand die zich schuilhoudt

50
Q

autonomie

A

zelfbestuur

51
Q

non-coöperatie

A

niet samenwerken