10: de tijd van televisie en computer Flashcards

1
Q

hegemonie

A

overwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

politionele acties

A

nederlandse benaming van militaire operaties in indonesië (1947-1949)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zionist

A

aanhanger van joods nationalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

atoomoorlog

A

kernoorlog; oorlog met atoombommen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

blokvorming

A

ontstaan van vijandige groepen landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

containment

A

indamming; amerikaanse politiek tegen het communisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

derdewereldland

A

ontwikkelingsland; buiten de twee blokken in de tijd van de koude oorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dominotheorie

A

idee dat als één land communistisch werd, er meer zouden volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

intercontinentale raketten

A

raketten voor kernwapens met een groot bereik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ijzeren gordijn

A

gesloten grens tussen het communistische en niet-communistische deel van Europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kernwapen

A

atoomwapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

koude oorlog

A

vijandschap tussen de sovjet-unie en de vs en hun bondgenoten (1945-1989)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

marshallhulp

A

amerikaanse financiële en economische hulp aan west- en zuid-europa (vanaf 1947)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

middellangeafstandsraketten

A

raketten met een bereik tot 5500 kilometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

NAVO

A

westers militair bondgenootschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nucleair

A

met kernwapens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ontspanning (detente)

A

verminderde spanning tussen de sovjet-unie en de vs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

oostblok

A

blok van communistische europese landen onder leiding van de sovjet-unie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

supermacht

A

zeer machtig land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

vreedzame co-existentie

A

in vrede naast elkaar bestaand

20
Q

vrije westen

A

democratische westerse landen

21
Q

warschaupact

A

militair bondgenootschap van het oostblok

22
Q

automatisering

A

vervanging van mensenwerk door uit zichzelf werkende machines

23
Q

babyboom

A

geboortegolf vlak na de tweede wereldoorlog

24
Q

christendemocratie

A

politiek-maatschappelijk stroming gebaseerd o christelijke normen en waarden

25
Q

informatiemaatschappij

A

samenleving waarin informatie- en communicatietechnologie (ICT) er belangrijk zijn

26
Q

pluriforme samenleving

A

samenleving waarin mensen wonen met verschillende normen, waarden en leefstijlen

27
Q

post-inudstriële samenleving

A

maatschappij waarin de dienstensector de grootste economische sector is

28
Q

protestgeneratie

A

jongeren die zich in de jaren 1960 verzetten tegen de gevestigde orde

29
Q

sociale grondrechten

A

grondrechten die het welzijn burgers bevorderen

30
Q

tijd van televisie en computer

A

tiende tijdvak )1950-heden)

31
Q

tweede feministische golf

A

heropleving van het feminisme vanaf omstreeks 1970

32
Q

consensus

A

eensgezindheid

33
Q

douane-unie

A

als landen onderling geen importtarieven heffen en naar buiten gezamelijk tarieven heffen

34
Q

EEG

A

europese economisch gemeenschap; samenwerkingsverband van europese staten (1957-1992)

35
Q

europese integratie

A

europese eenwording

36
Q

EU

A

europese unie; samenwerkingsverband van europese staten sinds 1992

37
Q

lidstaat

A

lid van een organisatie van staten

38
Q

wirtschaftswunder

A

economisch wonder; sterke economische groei in west-duitsland in de jaren 1950 en 1960

39
Q

asielzoeker

A

vluchteling die vraagt in een land te mogen blijven

40
Q

assimileren

A

aanpassen aan de dominante cultuure

41
Q

extremist

A

iemand die tot het uiterste gaat

42
Q

gastarbeiders

A

buitenlandse werknemer

43
Q

illegalen

A

mensen die in een land leven zonder vergunning om er te verblijven

44
Q

integreren

A

opgaan in een geheel

45
Q

terroristische

A

als iemand gewelddaden pleegt om politieke doelen te bereiken

46
Q

autocratie

A

alleenheerschappij

47
Q

globalisering

A

groeiende economische, politieke en culturele verbondenheid op de wereld

48
Q

populist

A

iemand die de kant van het volk kiest en zich afzet tegen de heersende elite