7. Stemmingsstoornissen Flashcards

1
Q

Wat is een stemming?

A

Een continue aanwezige emotionele toestand die bepalend is voor de manier waarop de mens zichzelf, zijn wereld, zijn verleden en zijn toekomst ervaart (><emotie, stemming is wel emotioneelgeladen)

Is niet zo sterk situatiegebonden zoals een emotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Reguleren van emoties

A

Vanaf geboorte moet baby leren om zijn plezierige en verdrietige gevoelens te reguleren.

Ouders zijn daarbij hun gids.

Een kind let enorm op de emoties die ouders vertonen en neemt deze vaak over:
- Wat moeder ‘voelt’, ‘voelt’ het kind ook.
- Sociale afstemming (vooral als de situatie onduidelijk is).
- Emoties zijn enorm besmettelijk cfr. Onderzoek van Weissman et al., 2011 besmettingshypothese bij depressieve moeders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale afstemming

A

Afgaan op een emotionele reactie van een ander (meestal papa of mama) om vast te stellen wat je in een onduidelijke situatie moet doen.

Opvoeders kunnen dit hun kinderen leren –
Cfr theorie van Rimé emotieregulatie is een sociaal proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Basisemoties (primaire emoties)

A

Elk kind over de hele wereld kent en herkent 6 aangeboren basisemoties.

Aangeboren betekent niet dat ze er zijn bij de geboorte: ze ontstaan in de loop van het eerste levensjaar.
- Vreugde
- Verbazing
- Woede
- Angst
- Verdriet
- Walging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociale (secundaire) emoties

A
  • Verschijnen in loop van 2e jaar.
  • Voorwaardelijk is dat het kind een zelfbesef heeft ontwikkeld.
  • Bij sociale emoties spelen leerprocessen (culturele verschillen) een grotere rol.
    *schaamte
    *schuld
    *jaloersheid
    *trots
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale cognities

A
  • Gedachten en opvattingen over zichzelf en over anderen.
  • Worden cognitieve schema’s genoemd.
  • Disfunctionele (irreële) cognitieve schema’s over zichzelf spelen vaak een grote rol bij stemmingsstoornissen.
  • Vanaf ongeveer 7 jaar is de mogelijkheid tot zelfevaluatie bij een kind volledig ontwikkeld en daarmee ook de mogelijkheid om vergelijkingen met anderen te maken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een stemmingsstoornis?

A

Stemmingsstoornis als syndroom:
- Stoornissen in de dimensie somber-euforisch
- Wanneer sprake van een complex van symptomen met een begin, een verloop en een afloop, waarin de depressieve of manische stemming een kernsymptoom is
- Wanneer de ontwikkeling belemmerd is
- Leeftijdsafhankelijke ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Maatschappelijk kader stemmingsstoornissen

A

Maakbaarheid van ‘geluk’

Gericht op ‘ik’, presteren, perfectionisme, geluk, ‘like-cultuur’, verbergen van dip/imperfecties, …

Gejaagdheid van bestaan

Individualistische maatschappij

Controledrang: er zijn dingen in het leven die je niet kan controleren. Behandeling is gericht op het loskomen van de gedachte van controle. Het leven is een stukje lijden, dat is eigen aan het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Depressie: DSM 5

A
  • Depressieve-stemmingsstoornissen
  • Bipolaire- stemmingsstoornissen

Abnormaal:
- Zo intens en zo langdurig dat interactie met omgeving aangetast wordt
- Onmogelijk om deel te nemen aan leven van alledag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Depressieve-stemmingsstoornissen

A

Abnormale somberheid en/of anhedonie (abnormale lusteloosheid, ongeïnteresseerd en onvermogen om te genieten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bipolaire- stemmingsstoornissen

A

Manie: Abnormale vrolijkheid, maar ook overdreven gevoelens van zelfvertrouwen/overmoed, prikkelbaarheid of ontvlambaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten depressieve stoornissen

A
  • Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis - —- Disruptive Mood Dysregulation Disorder (DMDD)
  • (Majeure) depressieve stoornis
  • Persisterende depressieve stoornis – (dysthymie )
  • Premenstruele stemmingsstoornis (Premenstrual dysphoric disorder)
  • Depressieve stoornis door een middel/medicatie
  • Depressieve stoornis door een somatische aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis (DSM-5)

A

A. Ernstige recidiverende driftbuien die zich verbaal (verbale agressie) en/of in gedrag (fysieke agressie jegens personen of eigendommen) manifesteren en die wat intensiteit of duur betreft in grove mate disproportioneel zijn ten opzichte van de situatie of de aanleiding
B. De driftbuien komen niet overeen met het ontwikkelingsniveau
C. De driftbuien treden gemiddeld drie keer of vaker per week op
D. De stemming tussen de driftbuien is persisterend prikkelbaar of boos, gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag, en dit is door anderen waarneembaar (bijv. ouders, leerkrachten, leeftijdsgenoten)
E. Criteria A-D zijn sinds één jaar of langer aanwezig. In die periode is de betrokkene nooit gedurende drie of meer achtereenvolgende maanden geheel vrij geweest van de symptomen in criterium A-D
F. De symptomen in criteria A en D zijn in minstens twee van de drie settings aanwezig (d.w.z.: thuis, op school of in contact met leeftijdsgenoten) en zijn in minstens één van deze settings ernstig
G. De classificatie dient niet voor de eerste maal vóór de 6-jarige leeftijd of na de 18-jarige leeftijd te worden toegekend
H. Op basis van de anamnese of door observatie kan worden vastgesteld dat criteria A-E voor de 10-jarige leeftijd zijn begonnen
I. Er heeft zich nooit een duidelijke periode van meer dan één dag voorgedaan waarin de symptomen volledig hebben voldaan aan de criteria voor een manische of een hypomanische periode, met uitzondering van de duur. NB. Een stemmingsverhoging gepast voor het ontwikkelingsniveau mag niet worden beschouwd als een symptoom van (hypo)manie
J. Het gedrag doet zich niet uitsluitend voor tijdens een episode van de depressieve stoornis en kan niet worden verklaard door een andere psychische stoornis (bijv. ASS, posttraumatische stressstoornis, separatieangststoornis of dysthymie) NB. De classificatie kan niet gelijktijdig worden toegekend met een ODD, een periodiek explosieve stoornis of een bipolaire stemmingsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen de driftbuien bij een gedragsstoornis en disruptieve stemmingsstoornis?

A

Gedragsstoornis: gedrag is intentioneel met het doel om iets te bekomen.

Disruptieve stemmingsstoornis: gedrag komt voort uit negatieve stemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Differentiële diagnostiek

A
  • bipolaire – stemmingsstoornis:
    –> periodiciteit vs. aanhoudend (de stemming tss de driftbuien is persisterend prikkelbaar of boos)
    –> verhoogde of expansieve stemming en grandiositeit niet bij DMDD
  • oppositionele-opstandige stoornis
    –> ODD symptomen wel bij DMDD, niet omgekeerd
  • ADHD
  • ASS
  • periodiek explosieve stoornis:
    –> ernstige woede-uitbarstingen, geen aanhoudende verstoring van de stemming, 3 maanden i.p.v. 12 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kan je de diagnose van disruptieve stemmingsstoornis stellen in aanwezigheid van manische episodes

A

Nee, onmogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ODD

A

Een patroon bestaand uit een boze/prikkelbare stemming, brutaal/ongehoorzaam gedrag of ontevredenheid, dat minstens 6 maanden duurt, zoals blijkt uit minstens 4 van de volgende symptomen:

  • boze/prikkelbare stemming:
    *Verliest vaak zijn/haar kalmte
    *Is vaak lightgeraakt of snel geërgerd
    *Is vaak boos en ontevreden
  • ruziezoekend/openlijk ongehoorzaam gedrag:
    *Maakt vaak ruzie met volwassenen
    *Verzet zich vaak actief tegen of weigert te voldoen aan regels of verzoeken
    *Ergert anderen vaak opzettelijk
    *Geeft anderen vaak de schuld van zijn of haar fouten of wangedrag
  • wraakzuchtig:
    *Hatelijk of wraakzuchtig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

(Majeure)depressieve stoornis (DSM-5)

A

A. Vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van 2 weken aanwezig geweest en wijken af van het eerdere functioneren; minstens een van de symptomen is 1. of 2.:
1. Sombere of prikkelbare stemming gedurende het grootste deel v.d. dag en bijna elke dag
2.Verlies van interesse of plezier in bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel v.d. dag en bijna elke dag
3.Duidelijk gewichtsverlies of gewichtstoename (zonder dat dieet gehouden wordt) of wisselingen in de eetlust - niet bereiken van verwachte gewichtstoename
4. Slapeloosheid of overmatig slapen bijna elke dag
5. Psychomotorische agitatie of remming bijna elke dag
6.Vermoeidheid of verlies van energie bijna elke dag
7. Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens bijna elke dag
8. Besluiteloosheid of verminderd vermogen om na te denken of zich te concentreren bijna elke dag
9. Terugkerende gedachten aan de dood, aan suïcide of een suicïdepoging.
B. Symptomen veroorzaken klinische significante lijdensdruk of beperkingen in het sociaal, beroepsmatig functioneren
C. Episode kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of somatische aandoening
D. Depressieve episode kan niet verklaard worden door schizofrenie of psychotische stoornis
E. Er heeft zich nooit een (hypo)manische episode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ernstspecificatie (Majeure) depressieve stoornis (DSM-5)

A

Gebaseerd op aantal symptomen, ernst symptomen en mate van beperking.

Licht: weinig of geen symptomen extra aanwezig naast die vereist zijn om classificatie toe te kennen; enige lijdensdruk en lichte verslechtering van functioneren

Matig: aantal symptomen, intensiteit van symptomen en?of beperking bevinden zich tussen licht en ernstig

Ernstig: aantal symptomen is aanzienlijk groter dan noodzakelijk voor toekennen classificatie; intensiteit van van symptomen zorgt voor ernstige lijdensdruk en symptomen niet beheersbaar en staan functioneren ernstig in de weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Differentiaal diagnostiek majeure depressieve stoornissen

A

Voedingsstoornissen en gehechtheidsstoornissen

Gedragsstoornissen

Angststoornissen

Rouw

Schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Persisterende depressieve stoornis - Dysthymie

A

Stemmingsstoornis met kenmerken van een majeure depressie, maar milder doch meer chronisch (duurt tenminste 2 jaar (k&a 1 jaar)). Drie of meer van volgende symptomen, waarvan zeker 1.

  1. Sombere of prikkelbare stemming grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet
  2. Slechte eetlust of te veel eten.
  3. Insomnia (slapeloosheid) of hypersomnia (te veel slapen).
  4. Weinig energie of vermoeidheid.
  5. Gering gevoel van eigenwaarde.
  6. Concentratiemoeilijkheden of moeite met beslissingen nemen.
  7. Gevoelens van hopeloosheid.
    (voorloper van majeure depressie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen majeure depressie en dysthymie?

A

Depressie: 2 weken. Dysthymie: 2 jaar (bij volwassenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Differentiaaldiagnose dysthymie

A
  • Angststoornis, leerproblemen, ADHD: vaak laag zelfbeeld en/of ontmoedigd, concentratieproblemen
  • Aanpassingsprobleem (stemming is een aanpassing aan een bepaalde stressor)
    –> anorexia met sombere stemming
    –> middelenmisbruik
  • Normale stemmingswisselingen
24
Q

Specifiers in DSM 5

A
  • Bijzondere kenmerken:
    Met angstige onrust
    Met gemengde kenmerken
    Met melancholische kenmerken
    Met atypische kenmerken
    Met psychotische kenmerken
    Met katatonie (cluster van verschillende symptomen, waarbij bizarre motorische verschijnselen optreden)
    Met seizoensgebonden patroon
    Met postpartum begin
25
Q

Atypische kenmerken (A)

A
  • Stemmingsreactiviteit: stemming klaart op als reactie op positieve gebeurtenissen
  • 2 of meer van volgende:
    *Gewichtstoename/eetlust
    *Hypersomnia
    *Dodelijke vermoeiheid
    *Overgevoelig aan afwijzing met significante sociale en beroepsmatige beperkingen als gevolg
  • geen melanchonische/katatone kenmerken
26
Q

Met psychotische kenmerken

A
  • stemmingscongruent (wanen/hallucinaties met depressieve thema’s oa. dood, armoede,ziekte)
  • stemmingsincongruent (bv achtervolgingswanen, gedachteninbreng, gedachtenuitzending (=telepathie))
27
Q

Dimensionele benadering depressie

A

Breedbant instrumenten Cfr. syndroomschalen van Achenbach (CBCL)
- depressief-angstig
- depressief-teruggetrokken

In onderzoek bij kinderen en adolescenten vaak een mengeling van depressieve en angstige aspecten

28
Q

Ontwikkelingspsychopathologische benadering

A
  • Kernsymptomen zijn op alle leeftijden gelijk
    –> Fenomenologische equivalentie
    ——> Depressies zijn op verschillende leeftijden in alle opzichten gelijk
    –> Differentiële manifestatie
    ——> Symptomen uiten zich op verschillende manieren op verschillende leeftijden (bv. suïcidaliteit enkel wanneer doodsconcept voldoende ontwikkeld,…)
    ——> Verschillen in symptomen die door en naast deze kernsymptomen ontstaan
29
Q

Depressie op kleuterleeftijd

A

Zelden beantwoorden kleuters aan het beeld dat we hebben van depressie. Doorgaans lijken ze niet neerslachtig en gedeprimeerd.

De opvoeders merken veeleer veranderingen op in het karakter. De stemming is labiel en maakt een chaotische indruk.

Symptomen:
- te rustig, te braaf, of instabiel, rumoerig en wanordelijk
- mokkend,driftig, onstuiming, of opvallende behoefte aan affectie
- liegt vaak en de opvoeders hebben de indruk dat ze geregeld moeten straffen.
- veroorzaakt geregeld ‘ongelukjes’ (zindelijkheid)
- slaapproblemen en klachten over (buik)pijn en vermoeidheid
- is prikkelbaar en vlug gefrustreerd
- te veel of te weinig actief, geen plezier meer in de dingen of activiteiten die het vroeger leuk vond
- gebonden aan afscheid nemen en ingrijpende gebeurtenissen

30
Q

Depressie bij kinderen van 6 tot 12 jaar

A

4 soorten kenmerken:
*Primaire kenmerken (wezenlijke kenmerken: kinderen = volwassenen)
–> Affectieve kenmerken
–> Cognitieve kenmerken
–> Motivationele kenmerken
*Secundaire kenmerken
–> Deze symptomen zijn niet wezenlijk voor een depressie, maar vloeien er als het ware uit voort
–> Worden vaak het eerst opgemerkt

31
Q

Klavertjevier van depressie

A
  1. Secundaire symptomen:
    lichamelijke pijnen, vermoeidheid,verandering in de eetlust en/of gewicht; slaapproblemen; omgangsproblemen; leerproblemen; angsten; agressief gedrag
  2. Affectieve symptomen:
    somber, teneergeslagen, depressief gevoel;boos, prikkelbaar, opvliegend; weinig plezier; huilerig; zich waardeloos voelen;zich ongeliefd voelen;gebrek aan vrolijkheid; zelfmedelijden
  3. Cognitieve symptomen:
    negatieve zelfbeoordeling; zichzelf de schuld geven; hopeloosheid; aandachts- en concentratieproblemen;besluite-
    loosheid;doodsgedachten
  4. Motivationele kenmerken:
    zich terugtrekken; vertraagd gedrag; geagiteerd,opgewonden en rusteloos gedrag; weinig gemotiveerd op school; regressief gedrag
32
Q

Depressie bij adolescenten

A
  • veel van de symptomen zijn dezelfde als die bij kinderen;
  • daarenboven vaak problemen om relaties in stand te houden; zelfdestructief of antisociaal en zelfs delinquent gedrag; sociaal geïsoleerd; eetstoornissen; gevoel dat niemand hen begrijpt
  • door veranderingen op biologisch, cognitief, sociaal vlak lijkt depressie bij oudere adolescenten meer en meer op de symptomatologie bij volwassenen
33
Q

Epidemiologie (prevalentie)

A

Majeure depressieve stoornis
*algemene bevolking:
–> Kinderen: 0,4 tot 2,5 %
–> Adolescenten: 0,4 tot 8,3%

Dysthyme stoornis
*algemene bevolking:
–> Kinderen: 0,5 tot 1,5 %
–> Adolescenten: 1,5 tot 8 %

Life time prevalence: 20-30% (hoeveel mensen hebben ooit een stemmingsstoornis gehad in hun leven?)

! Er wordt een stijgende trend vastgesteld

34
Q

Prevalentie depressie volgens leeftijd en geslacht

A

Dysthemie vaak vroeger: rond 11jaar – gemiddelde duur van een depressie is 9 maanden

Meisjes > jongens

35
Q

Comorbiditeit stemmingsstoornissen

A

Van de jongeren met een depressieve stoornis heeft 40 tot 70 % nog een andere stoornis:
- Angststoornissen (!specifieer: met angstige onrust)
- Disruptieve gedragsstoornissen
- Eetstoornissen
- Middelenmisbruik
- Lichamelijke problemen

36
Q

Prognose majeure depressie

A

Gemiddeld 9 maanden

Herval is groot: 2 jaar na herstel 40% - 5 jaar na herstel 70%

Ernst (adhv hoeveel levensgebieden zijn aangetast & aantal symptomen) en beloop en aard van symptomen (psychose/suïcidaliteit)

Chronisch verloop bij meisjes/vrouwen: langere episodes en snellere terugval

37
Q

Model etiologie stemmingsstoornissen

A

Kwetsbaarheid-stress model/diathese-stress model. Disbalans tussen kwetsbare factoren en stress.

37
Q

Etiologie stemmingsstoornissen

A

Biologische factoren:
- Genetische invloeden
–> Familie, tweelingen- en adoptieonderzoek wijzen op een erfelijke component
- Neurochemische aspecten en hersenfuncties
–> Anders bij k&a dan bij volwassenen

Temperament: Moeilijkere inhibitie bij negatief affect en minder gebruik maken van actieve afleiding

Socio-psychologische factoren:
- Scheiding en verlies
–> Psychodynamische modellen (Freud-Bowlby): verlies van een geliefd object – onveilige hechting
–> Verlies van bron van positieve bekrachtiging
! Kritiek: verlies is op zich niet pathogeen, indirect effect
- Stress-gerelateerde stoornis: rol van levensingrijpende gebeurtenissen
–> Littekenhypothese (bepaalde gebeurtenissen vergroten de kans op depressie)

Negatieve cognities over zichzelf, de wereld en de toekomst – negatieve interpretaties / catastroferen (Theorie van Beck)
–> Attributies: intern voor negatieve dingen, oorzaken zijn stabiel en globaal – extern, onstabiel en specifiek voor positieve situaties —- leidt tot aangeleerde hulpeloosheid (weinig controle over de omgeving)
–> Negatieve geheugen
–> Negatieve zelfevaluaties (irreëel)

Gedrag dat negatieve reacties uitlokt - Lager acitiviteitsniveau en inadequate interpersoonlijke vaardigheden

Ruminatie is belangrijke instandhoudende factor!

Ouderlijke invloeden: depressie van ouder(s)

Leeftijdsgenoten

38
Q

Ouderlijke invloeden: depressie van ouder(s)

A

Toegenomen risico voor depressie bij kinderen van ouders met depressie

Toegenomen risico van andere stoornissen

Ouderlijke depressie kan ertoe leiden dat de ouder minder aanwezig is, zich terugtrekt, minder responsief is, vaker conflict

Kan een invloed hebben op hechting

Familiale invloed kan een protectief & modererend effect

39
Q

Etiologie: leeftijdsgenoten

A

Meer kans op depressie als je gepest wordt, maar vice versa ook meer kans om gepest te worden als je depressief bent
–> ! Geslachtsverschil: meisjes zijn gevoeliger aan afwijzing – jongens zijn meer gevoelig aan lage status

Kinderen voelen zich minder competent of hebben een negatief beeld van anderen, en nemen hierdoor een meer vijandige houding aan waardoor de omgeving hen meer ‘links’ laat liggen

40
Q

Model van Beck (2016)

A

Centraal: negatieve cognitieve appraisals van bepaalde stressoren die negatieve automatische gedachten sturen.

Ook lichamelijke mechanismen: eetstoornissen, lusteloosheid gevoelens

Als de cyclus in stand gehouden worden, gaan ruminatie en vermijdende coping strategie… ervoor zorgen dat je minder sociale support hebt waardoor stressoren op een nog negatievere manier ingeschat worden.

zie slide 63

41
Q

Take home message etiologie

A

Belang van genetische component (en hieraan gerelateerde negatieve gezinsklimaat)

Temperament gekenmerkt door hoge NA: Negatief affect blijft plakken, weinig inhibitie voor negatieve emoties

Trigger is vaak stress/levensgebeurtenissen
Ruminatie, terugkerende negatieve gedachten (weinig actieve coping)

Negatieve interpretatie van omgeving leidt tot isolatie en hopeloosheid (en verminderde sociale vaardigheden)

Pesten en faalervaringen

Co-morbide pathologie (en de rol van slaap!)

42
Q

Preventie van stemmingsstoornissen

A

Secundaire preventie= gericht op kinderen met verhoogd risico

  1. Schoolpreventie
    –> Gericht op depressogene (depressie bevorderende) cognities veranderen Bv. Doepressie, stemmingsmakerij
  2. Behandeling van ouders met depressie
43
Q

Behandeling van stemmingsstoornissen

A

Cognitieve Gedragstherapie (effect: 50 à 70%):
- Uitdagen van cognities en attributies (activering)
- Verhogen van fijne ervaringen
- Verbeteren van sociale vaardigheden
- Verbeteren van communicatie, conflict hantering, sociale probleem oplossingsvaardigheden, en coping

Interpersoonlijke psychotherapie:
- Rol van sociale relaties in het ontstaan en voortbestaan van depressie

Gezinstherapie:
- Empowerment

Farmaco:
- indien na 3 maanden geen verbetering na CBT/IPT

44
Q

Farmacologie

A

Fluoxetine (Prozac ®)

Tekort aan research:
- (Neven)effecten?
- Lange termijn effecten?
- Niet onder 6 jaar!

‘Recente’ controverse over link tussen SSRIs en zelfmoord(gedachten) bij jongeren

45
Q

Behandeling e-mental health

A

Grip op je dip
- Site bedoeld voor jongeren tussen 16 en 25 jaar die depressieve klachten hebben én voor mensen in hun omgeving
–> Informatie: dip of depressie?, signalen, oorzaken, zelftest,…
–> Online cursus: in een gesloten chatbox onder begeleiding van een deskundig, 8 sessies van 1 ½ uur
–> Product van het Trimbos-instituut Netherlands Institute of Mental Health and Addiction (www.trimbos.nl) en andere hulpverleningsorganisaties

Depressie app
- Ontwikkeld door Prof. Luyten
- Gericht op studenten
- Online cursus, 8 sessies van 1 ½ uur

46
Q

DSM-5 bipolaire stoornis

A
  • Zelfde kernsymptomen als bij volwassenen
  • Na een (hypo)manische episode, al dan niet volgend op een depressieve episode, spreekt men van een bipolaire-stemmingsstoornis
  • (Hypo)manisch episode = een duidelijk herkenbare periode met een abnormale en voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, gedurende resp. ten minste een week en ten minste 4 dagen
  • Ten minste 3 symptomen voortdurend en in belangrijke mate aanwezig:
    1. opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grandiositeit
    2. verminderde slaapbehoefte (bv. uitgerust na 3u slaap)
    3. spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang
    4. gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat gedachten gejaagd zijn
    5. verhoogde afleidbaarheid
    6. toename van doelgerichte activiteit (sociaal/werk/school), ofwel seksueel of psychomotorische agitatie
    7. excessief bezig met activiteiten waarbij grote kans op pijnlijke gevolgen (bv. ongeremende koopzucht, seksuele onbezonnenheid,…)
  • Manische episode: duidelijke beperkingen in werk / school, sociale activiteiten, relaties met anderen of hospitalisatie is noodzakelijk om schade aan zichzelf of anderen te voorkomen of psychotische kenmerken
  • Hypomanische episode: zonder psychotische kenmerken
47
Q

Ontwikkelingspsychologische benadering van bipolaire stemmingsstoornis

A
  • !! Aandacht nodig voor het ontwikkelingsaspect: klinisch beeld anders bij jongere dan oudere kinderen
  • Begint bij jeugdigen in 75% van de gevallen met 1 of meerdere depressieve episoden
  • Een ernstige depressie bij een jeugdige is bij ruim 20% de 1e episode van een uiteindelijke bipolaire-stemmingsstoornis
48
Q

Comorbiditeit van bipolaire stemmingsstoornis

A
  • hoge comorbiditeit (tot 90%) met ADHD: grote overlap in symptomatologie:
    Verhoogde afleidbaarheid
    Psychomotore agitatie
    Spreekdrang
    Stemmingssymptomen (irritatie, emotionele labiliteit)
  • ook ODD moeilijk te differentiëren
    => ? Comorbiditeit of is er sprake van een ernstige emotionele en gedragsstoornis op de kinderleeftijd?
49
Q

Epidemiologie van bipolaire stemmingsstoornis

A
  • even vaak bij jongens als meisjes
  • geen consensus over de criteria => geen verantwoord prevalentie-onderzoek
  • 1 meta-analyse jeugdigen tss. 7-21jr (Van Meter, Moreira, Youngstrom, 2011):
    Bipolaire-stemmingsstoornis NOS: 1,8%
    Bipolaire I stoornis: 1,2%
  • bipolaire-stemmingsstoornis in adolescentie:
    Bipolaire I of II stoornis: 2,6%
    1% (! Hoge comorbiditeit met suïcidepogingen (44%) en 85% schoolse en sociale problemen)
    Manie en hypomanie: 1,8%-2,8%
50
Q

Etiologie en pathogenese van bipolaire stemmingsstoornis

A
  • Biologische invalshoek:

Genetisch:
- Tweelingonderzoek bij volwassen:
–> 60-93% verklaring v/d variantie door gen. factoren
–> 30-40% door gedeelde omgeving
–> 10-21% door unieke omgeving
- Risico wanneer een ouder een bipolaire-stemmingsstoornis heeft:
–> 5-6% in de kinder- en adolescentenleeftijd
–> 15% op volwassenleeftijd

Neurobiologisch, beeldvormend:
- Afwijkingen in de frontolimbische structuren (omgaan en reguleren van emoties verstoord)
- Kleinere amygdala

! Meer onderzoek nodig !

Cognitieve invalshoek:
- Veel problemen op neurocognitief vlak:
–> verbaal, visueel, werkgeheugen, aandacht, executief functioneren (redeneren en probleemoplossen)

Omgevingsinvloeden:
- Biomarkers: ‘Brain Derived Neurotrophic Factor’
- Psychosociale factoren:
–> Overeenkomstig de depressieve stoornis

51
Q

Differentiaaldiagnose kind bipolaire stemmingsstoornis

A
  • somatische aandoening
  • ADHD:
    –> Overlap met manie: verhoogde afleidbaarheid, verhoogde mot. activiteit, spreekdrang en zelfoverschatting
    –> Verschil: periodiciteit
    ——> Bipolaire-stemmingsstoornis: verloopt in episodes, latere start, wél depressieve episodes, slaapstoornis ontstaat plotseling
  • ODD
  • gedragsstoornis:
    –> Overeenkomst: betrokkenheid bij gevaarlijke handelingen
    –> Verschil:
    ——> Bipolaire-stemmingsstoornis: +/- speels en ondeugend gedrag
    ——> Gedragsstoornis: schadelijk en wraakzuchtig
52
Q

Differentiaaldiagnose adolescenten bipolaire stemmingsstoornis

A
  • psychose:
    –> i.g.v. manie met psychotische kenmerken: moeilijk te onderscheiden van psychose bij ontwikkelende schizofrenie (i.c. sluipend begin, negatieve symptomen: vervlakking etc. voorafgaand aan positieve symptomen: wanen en hallucinaties)
    –> => !! Analyse ontstaan en verder beloop van de klachten
  • gedragsstoornissen
  • angststoornissen
  • ADHD
  • middelenmisbruik
52
Q

3 pijlers van behandeling van bipolaire stemmingsstoornis

A
  • FARMACOTHERAPIE
    –> Stap 1:
    Monotherapie met een stemmingsstabilisator of atypisch antipsychoticum
    –> Stap 2:
    Indien geen respons op monotherapie: overstap op 1 v/d ander middelen
    –> Stap 3:
    Indien geen respons bij 2 pogingen met monotherapie: combinatie van 2 middelen
    –> Stap 4:
    Indien geen respons kan in zeer zeldzame gevallen worden gestart met ECT of clozapine

Behandeling van comorbide psychiatrische stoornissen:
ADHD, angststoornis,…

  • PSYCHOEDUCATIE
    –> Aanpassingen van leefstijl (<stress, regelmatig slaappatroon, aanpassingen op school of werk en vermijden van alcohol en drugs)
    –> Signaleringsplan om vroege symptomen te herkennen:
    ——-> Opgesteld in samenspraak met de jeugdige en zijn context
  • = effectieve interventie ter bevordering van therapietrouw en ter voorkoming of beperking van het aantal recidieven (cave: < onderzoek bij volwassenen)
  • PSYCHOTHERAPIE
    –> CGT (cognitieve gedragstherapie)
    –> IPT (interpersoonlijke psychotherapie):
    —–> = kortdurende, focale, steunende gesprekstherapie
    —–> Gebaseerd op de gedachte dat veranderingen in het aantal of de aard van belangrijke relaties een depressie kunnen uitlokken bij mensen die daar gevoelig voor zijn
    —–> Hooguit 1 of 2 probleemgebieden uitgekozen om de behandeling op te richten (steeds t.m.m. recente veranderingen in relaties met belangrijke anderen)
    –> Gezinstherapie:
    —–> Family-focused treatment: psychoeducatie, communicatietraining en problem solving
53
Q

Conclusie bipolaire stemmingsstoornis

A
  • Zeldzaam beeld: bij 1% van de jeugdigen
  • Hoge comorbiditeit (vooral ADHD)
  • Weinig consistente neurobiologische bevindingen
  • Familiaal bepaald met hoge erfelijkheidsfactor
  • Moeilijke diagnostiek (! differentiaaldiagnose)
  • Behandeling = farmacotherapie + psychoeducatie + psychotherapie