11. Trauma Flashcards

1
Q

Traumatische ervaring

A

gebeurtenis waarbij sprake is van aantasting van fysieke en mentale integriteit of doodsbedreiging die iemand ondergaat of waarvan hij/zij getuige is (zoals bv verkeersongeval, verkrachting,…) KAN leiden tot PTSS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stressvolle levensgebeurtenis

A

Zoals bv. scheiding van ouders, verhuizing of financiële problemen KAN leiden tot aanpassingsstoornis/normale verwerking/rouwreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Type 1 trauma

A

enkelvoudig, kortdurend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Type 2 trauma

A

chronisch, herhalend (bv. seksueel misbruik)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Complex trauma

A

meerdere trauma in vroege kindertijd, in relatie met hechtingsfiguur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leeftijdsspecifieke reacties

A

Zie les 1!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Criteria voor kinderen (+6) & adolescenten post-traumatische stress

A

A. Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een (of meer) van de volgende manieren:
1. zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis(sen)
2. Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenis(sen) terwijl deze anderen overkwam(en)
3. Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) een naast familielid of goede vriend(in) is (zijn) overkomen. Bij een feitelijk of dreigende dood van een familielid of vriend moet de gebeurtenis gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen
4. Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkende details van de psychotraumatische gebeurtenis (zoals bij hulpverleners die stoffelijk resten moeten verzamelen, politieagenten die herhaaldelijk geconfronteerd worden met details van kindermisbruik)
B. Aanwezigheid van een of meer van de volgende intrusieve symptomen (herbeleven) die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenis en die zijn begonnen nadat de psychotraumatische gebeurtenis heeft plaatsgevonden:
1. Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan het trauma (NB: bij kinderen in repetitief spel)
2. Recidiverende onaangename dromen waarin het inhoud en/of affect van de droom samenhangt met trauma
3. Dissociatieve reacties (zoals flashbacks) waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof het trauma opnieuw plaatsvindt. (NB bij kinderen naspelen van trauma in spel)
4. Intense of langdurige psychische lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van trauma symboliseren
5. Duidelijke fysiologische reactie op interne of externe prikkels die een aspect van trauma symboliseren of erop lijken
C. Persisterende vermijding van prikkels die geassocieerd worden met trauma, die begin nadat trauma heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit één of beide van volgende kenmerken:
1. Vermijding of poging tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten, gevoelens over of sterk samenhangend met trauma
Zowel fysieke elementen, maar ook herinneringen aan het trauma.
2. Vermijding of poging tot vermijding van externe aspecten die aan trauma herinneren (mensen, plaatsen, gesprekken, voorwerpen, situaties, …) die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen.
D. Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan trauma, die zijn begonnen of verergerd sinds trauma zoals blijkt uit twee (of meer) van volgende aspecten:
1. Onvermogen om zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren (door dissociatieve amnesie)  kunnen we stukje linken aan neurobiologische aspecten (mensen met traumatische voorgeschiedenis, ook neurobiologische veranderingen doormaken, namelijk hippocampus die ook verklein is, wat ook gelinkt kan zijn aan die dissociatieve amnesie)
2. Persisterend en overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf, anderen of de wereld (bv. ik ben slecht, de wereld is gevaarlijk)
3. Persisterende, vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van het trauma, die ertoe leiden dat de betrokkene zichzelf of anderen er de schuld van geeft (die optreden, zeker ook bij kindermishandeling, kan ook belangrijk element zijn en waar aspect ook speelt en daders ook op inspelen)
4. Persisterende negatieve gemoedstoestand (bv. angst, afschuw, boosheid, schuldgevoelens of schaamte).
5. Duidelijk verminderde belangstelling voor of deelname aan belangrijke activiteiten
6. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen
7. Persisterend onvermogen om positieve emoties te ervaren
E. Duidelijke veranderingen in arousal en reactiviteit, gerelateerd aan trauma, die begonnen zijn of verslechterd na het trauma, zoals blijkt uit twee of meer van de volgende kenmerken:
1. Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen
2. Hypervigilantie
3. Overdreven schrikreactie
4. Concentratieproblemen
5. Roekeloos of zelfdestructief gedrag bv. Automutulatie
6. Verstoring van de slaap (zoals moeite met in- of doorslapen of onrustige slaap)
F. De duur van de stoornis (B, C, D, E criteria) is langer dan één maand NA het trauma! (minder dan 1 maand en tussen 3 dagen na trauma en 1 maand, spreken we van acute stressstoornis)
G. Significant lijden of beperking
H. Niet toegeschreven aan fysiologische effecten van een middel of aan een somatische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Specificaties DSM post-traumatische stoornis

A
  • Met dissociatieve symptomen/ uitgestelde expressie:
    1. Depersonalisatie
    2. Derealisatie
  • Met uitgestelde expressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Criteria voor kinderen (-6) post-traumatische stoornis

A

Blootgesteld aan of bedreigd door dood, ernstige verwonding of seksueel geweld (1 of meer):
- Direct meegemaakte traumatische gebeurtenis
- Getuige in persoon, vooral als het een trauma betreft van de verzorgers
- Horen dat een verzorger een trauma heeft meegemaakt

Aanwezigheid van 1 of meer van de volgende symptomen (intrusiviteit):
- Terugkerende, onvrijwillige, intrusieve herinnering aan het trauma (play reenactment)
- Terugkerende, onaangename dromen, inhoud gerelateerd aan het trauma
- Dissociatieve reacties: gevoel hebben dat het trauma zich terug voordoet
- Ernstig ongemak bij blootstelling aan interne of externe signalen die symbool staan voor het trauma of lijken op signalen die voorkwamen tijdens het trauma

1 of meer van de volgende symptomen:
- Persisterende vermijding van stimuli
- Negatieve veranderingen in cognities: Ik ben stout, ik kan niemand vertrouwen
- Veranderingen in arousal en reactiviteit: sneller geïrriteerd zijn of woede uitbarstingen; hypervirgilentie; overdreven schrikreactie; separatieangst, concentratie problemen; verstoring van slaap
- Langer dan 1 maand aanwezig
- Klinisch significante problemen in het aangaan van relaties met ouders, broers/zussen, leeftijdsgenoten of op vlak van schools functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Acute stresstoornis

A

Idem PTSS 3 dagen tot 1 maand na trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aanpassingsstoornis

A

De ontwikkeling van emotionele of gedragsmatige symptomen als reactie op een aanwijsbare stressor die kan optreden binnen 3 maanden na het begin van de stressor(en);

Deze symptomen of gedragingen zijn klinisch significant

De stressgerelateerde stoornis voldoet niet aan de criteria voor andere psychische stoornissen

De symptomen zijn geen uiting van normale rouw

Zodra de stressor of de gevolgen zijn verdwenen persisteren de symptomen niet langer dan nog eens 6 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Developmental trauma disorder

A

Voorstel voor, maar zit niet in DSM  opgebouwd net zoals voor DSM
Criterium A – één het trauma zit er en het A2 criterium is dat ook die vroeg kinderlijke hechting verstoord is verlopen

Complex trauma = combinatie van kinderen die in een niet optimale gezinssituatie opgroeien, waar hechting verstoord is en daarnaast ook en vaak is dat ook mishandeling, chronisch mishandeld worden en dat beeld wordt complex trauma genoemd!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Prevalentie PTSS

A

PTSS bij kinderen die een traumatische ervaring hebben opgedaan: 20- 30 %

Lifetime prevalentie 5% -15%

Meisjes > jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Co-morbiditeit

A
  • Depressieve stoornissen
  • Dissociatieve stoornis
  • Middelen-gebruik
  • Gedrags-stoornissen
  • Angststoornissen (seperatieangst-stoornis, gegeneraliseerde angst, agorafobie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Differentiaaldiagnose

A

Dwang – intrusieve gedachten
Psychose – herbeleving
ADHD – rusteloosheid, concentratie
ASS – contactname verstoord

! TRAUMA bevragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verklarend model van Ehler & Clark (2000)

A

Trauma trigger –> Rumineren –> Angstig of neerslachtig –> Vermijden triggers –> GEVOELENS EN COGNITIES BLIJVEN ONGEWIJZIGD –> (cyclus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Definitie kindermishandeling

A

Consensus ontbreekt: discussiepunten
- Verschillende bij de definiëring betrokken partijen
- ‘Disciplinary practices’ dus deel van opvoeding versus mishandeling?
–> Discussie rond ‘de pedagogische tik’
- (Gebrek aan) handelingen dader, effecten op kinderen of combinatie?
- Intentie van de dader: mishandeling versus misbehandeling?

‘Kindermishandeling en –verwaarlozing is iedere situatie waarin het kind slachtoffer is van geweld van fysieke, psychische of seksuele aard, en dit passief of actief’ (Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Vlaams-Brabant)
–> Alle mogelijke vormen van geweld jegens kinderen, door eender wie uitgevoerd
–> Beleving van het kind-slachtoffer primeert

Child abuse or maltreatment constitutes all forms of physical and/or emotional ill-treatment, sexual abuse, neglect or negligent treatment or commercial or other exploitation, resulting in actual or potential harm to the child’s health, survival, development or dignity in the context of a relationship of responsibility, trust or power.’ (WHO, 1999)

18
Q

Vormen van kindermishandeling

A

Lichamelijke mishandeling
–> Twee specifieke vormen:
1. Shaken Infant Syndrome (SIS)
2. Factitious Disorder imposed on Another

Lichamelijke verwaarlozing

Emotionele mishandeling

Emotionele/pedagogische verwaarlozing

Seksueel misbruik

19
Q

Lichamelijke mishandeling

A

‘Alle verwondingen bij kinderen die niet het gevolg zijn van een onbedoeld ongeval, gaande van beperkte letsels (b.v. blauwe plekken) tot ernstige neurologische verwondingen en overlijden’ (Michiels, 1990)

  • Verwondingen kunnen gevolg zijn van slaan, schoppen, bijten, schudden, krabben, het toebrengen van brandwonden, …
  • Strafwet voorziet uitzonderingen, bv. fysiek geweld gevolg van actie om iemand te redden of tegen zichzelf te beschermen
  • Bij ’lichtere’ vormen speelt frequentie een rol
  • Cf. discussie over grens met ‘fysiek straffen’ (‘pedagogische tik’)
20
Q

Shaken infant syndrome (lichamelijk functioneren)

A

‘Shaken Baby Syndrome (SBS) is a form of intentional injury to
infants and children inflicted by violent shaking with or without
concomitant contact with a hard surface, resulting in head trauma
including subdural hematomas, diffuse axonal injury, and retinal
hemorrhages but also often fractures of the long bones or ribs,
with little or no external evidence of trauma’
(Barr, Trent & Cross, 2006)

  • Epidemiologische gegevens?
    –> Alertheid bij alle baby’s met vage neurologische klachten!
  • Prognose: mortaliteit (20-30%) en blijvende neurologische afwijkingen met handicap (30-50%)
  • Meestal gevolg van onmacht om de baby te kalmeren
21
Q

Nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders

A
  1. Factitious disorder imposed on another (vroeger by proxy)
  2. Munchhausen syndrome by proxy (MSBP)

Moeilijk vast te stellen
- Uitgelokte ziektebeelden zeer divers
- Slachtoffer-dader relatie
- Vaak heel systeem dat gedrag dader mee in stand houdt: cf. ‘Munchhausen-arts’
- Dader (vaak de moeder) onderneemt # activiteiten die bij de medische wereld via het kind reacties uitlokken waardoor dader zich beter voelt (verschillende hypothesen over de motieven)

22
Q

Factitious disorder imposed on another (vroeger by proxy)

A

4 criteria volgens DSM-5 (moeten allemaal voldaan zijn):
- Voorwenden van lichamelijke of psychische klachten of verschijnselen of het doelbewust opwekken van verwonding of ziekte bij een ander, waarbij aantoonbaar sprake is van misleiding
- De betrokkene presenteert het slachtoffer tegenover anderen als ziek, gehandicapt of gewond
- Het misleidende gedrag is evident, ook als duidelijke externe beloningen ontbreken
- Het gedrag kan niet beter verklaard worden vanuit een andere psychische stoornis

23
Q

Munchhausen syndrome by proxy (MSBP)

A

4 hoofdkenmerken volgens Rosenberg (1987):
- Ziekte of aandoening kind gesimuleerd of geproduceerd door ouder/verzorger
- Het zich vaak op hardnekkige wijze blijven aandienen voor medisch onderzoek/behandeling
- Dader beweert etiologie ziekte niet te kennen
- Acute symptomen blijven uit wanneer kind van dader wordt gescheiden

24
Q

Lichamelijke verwaarlozing

A

Bij lichamelijke verwaarlozing komen ouders of opvoeders langdurig onvoldoende tegemoet aan de lichamelijke basisbehoeften van het kind. Het gaat dan bijvoorbeeld om structureel te weinig, slechte of onregelmatige voeding geven, onvoldoende bescherming bieden tegen kou, en het onvoldoende bieden van veilige ontwikkelingsmogelijkheden enmedische zorg. Het kind krijgtniet de zorg en verzorging waar het gezien zijn leeftijd behoefte aan heeft en recht op heeft. (NJI, Dossier Kindermishandeling)

25
Q

Emotionele verwaarlozing en mishandeling

A
  • De harde kern van iedere vorm van kindermishandeling
  • Tast hechting, basisveiligheid en zelfvertrouwen aan en maakt kind kwetsbaarder voor meer tastbare vormen van geweld (fysiek en seksueel)
  • Moeilijkst te beïnvloeden vorm van mishandeling
  • Meestal komen elementen van verwaarlozing en mishandeling voor: ‘emotioneel geweld’
  • Continuüm: van passieve naar actieve vormen van geweld
26
Q

Wat is het onderscheid tussen verwaarlozing en mishandeling binnen emotionele verwaarlozing en mishandeling

A

Verwaarlozing (PASSIEF): niet aanvoelen noden kind, gebrek stimulatie-aandacht, tekort ouderlijke zorg, gebrek aan kennis, ervaring, depressie, chaotische gezinsstijl, armoede, gebrek aan steun

Mishandeling (ACTIEF): ‘gerichte aanval door een volwassene op de ontwikkeling van een kind’ (Garibarino,1986), aantasting IK-ontwikkeling, sociale vaardigheden

27
Q

Seksueel misbruik

A
  • Bijzondere vorm van lichamelijke én emotionele mishandeling
  • Kind wordt betrokken in seksuele activiteiten waarvoor het niet in staat is instemming te geven en die het niet volledig begrijpt
  • Speelt zich af in een relatie gekenmerkt door ‘machtsonevenwicht’ en ‘afhankelijkheid’
  • Kent gradaties: van vulgair taalgebruik, tonen van pornografisch materiaal tot gerichte seksuele handelingen
  • Grenzen van het kind worden overschreden
  • Vaak gevoelens van onmacht, schuld, verwarring
  • Vaak belangrijke rol van geheimhouding
  • Incest – extrafamiliaal misbruik

Vermoeden van seksueel geweld meestal opgebouwd uit andere dan verbale signalen

Geheimhouding:
- Slachtoffer mág niet over geheim praten
–> Soms expliciet afgedwongen via bedreigingen en angstinductie
–> Soms meer impliciete manipulatie via bewieroken en bevoordelen
–> Soms zeer subtiel: emotionele warmte in ruil voor misbruik
- Slachtoffer kán niet over geheim praten
–> Via allerlei mechanismen die geheimhouding bevorderen

Factoren en mechanismen met invloed op geheimhouding:
- Taboe en schaamte
–> Weinig open communicatie over seks en seksualiteit
–> Schaamte om te praten over wat ‘verboden’ is + over de eigen houding
–> Schroom bij hulpverleners: evenwicht!!
- Medeverantwoordelijkheid en schuld
–> Grooming-proces: via aftasten van grenzen van een kind en inspelen op kwetsbare of gevoelige punten wordt situatie van seksueel misbruik geleidelijk aan opgebouwd
- Rituelen en perverse constructies
–> Rituelen met krachtige symbolische, suggestieve functie: ‘automatische piloot’
- Geloofd worden en dissociatie
–> Angst om niet geloofd te worden, wordt niet zelden bevestigd
–> Dissociatie leidt mogelijk tot gedrag dat buitenstaanders niet verwachten

28
Q

SGG

A

Seksueel grensoverschrijdend gedrag

Het Vlaggensysteem (Frans & Franck, 2010) beoordeelt seksueel gedrag op basis van zes criteria:
- Toestemming: beide partijen gaan (non-)verbaal akkoord
- Vrijwilligheid: er is geen sprake van beloning, manipulatie, druk of dwang
- Gelijkwaardigheid: de partners zijn gelijkwaardig op vlak van leeftijd, intelligentie, macht, maturiteit…
- Ontwikkeling: het gedrag is typisch en aanvaardbaar voor de ontwikkelingsfase
- Context: het gedrag houdt rekening met de omgeving en stoort/choqueert niemand
- Zelfrespect: het gedrag veroorzaakt geen fysieke, emotionele of psychische schade

29
Q

Getuige van huiselijk geweld

A

Partnergeweld: 1/10 van de vrouwen slachtoffer (Roelens, 2009)
- Het nationaal actieplan inzake de strijd tegen het partnergeweld, goedgekeurd op de interministeriële conferentie van 8 februari 2006 definieert partnergeweld als volgt:

“Geweld in intieme relaties is een geheel van gedragingen, handelingen en houdingen van één van de partners of ex-partners die erop gericht zijn de andere te controleren en te domineren. Het omvat fysieke, psychische, seksuele en economische agressie, bedreigingen of geweldplegingen die zich herhalen of kunnen herhalen en die de integriteit van de ander en zelfs zijn socio-professionele integratie aantasten. Dit geweld treft niet alleen het slachtoffer, maar ook de andere familieleden, waaronder de kinderen. Het is een vorm van intrafamiliaal geweld.”

Siblinggeweld verwijst naar geheel van min of meer agressieve daden – al dan niet fysiek – tussen kinderen binnen hetzelfde gezin, waarin de aanwezigheid van negatieve gevoelens, de bedoeling om het slachtoffer te pijnigen, dwang en ongewenste gevolgen voor het slachtoffer bepalend zijn. Onderscheid met siblingconflict: frequentie/intensiteit/intentie

Oudermishandeling (bv. zoon slaat moeder)

Dierenmishandeling

30
Q

Prevalentiegegevens kindermishandeling- en verwaarlozing

A

Gegevens VK’s
- VK’s Vlaams Gewest (5) krijgen per jaar over 7368 meldingen = 55,7 per 10 000 kinderen een signaal van mishandeling of verwaarlozing (2012) – 1/klas
–> Belangrijkste gemelde problematiek: lichamelijke mishandeling of verwaarlozing (30.7%), emotionele mishandeling of verwaarlozing (27.3%), seksueel misbruik (16.1 %)
–> 32.4 % van de meldingen door primaire omgeving kind
- In klinische populaties hogere prevalentie!!!

31
Q

Risico- en protectieve factoren van kindermishandeling- en verwaarlozing

A

Ecologisch model: individual, relationship, community en societal

  1. Individual factors
    - Risicofactoren dader (ouder of verzorger):
    –> Hechting met pasgeborene verloopt moeizaam, bv. als gevolg van moeilijke zwangerschap, complicaties bij geboorte, baby die niet aan verwachtingen voldoet,…
    –> Beperkte ouderschapskennis en –vaardigheden bv. door jonge leeftijd; handicap; gebrek aan leerkansen (eigen jeugd, opleiding, omgeving);…
    –> Ongepast, overmatig, gewelddadig, (fysiek) straffen
    –> Onrealistische verwachtingen niet afgestemd op ontwikkelingsstadium kind
    –> Andere: problemen rond stressmanagement en eigen impulscontrole, sociale isolatie, gezondheidsproblemen; middelenmisbruik; criminaliteit
    - Risicofactoren kind:
    –> Ongewenst kind of kind dat niet aan de verwachtingen voldoet: geslacht, uiterlijk, temperament,
    –> Kind met specifieke noden: prematuur, huilbaby, handicap,
    –> Trekken of eigenschappen kind interageren negatief met eigenschappen ouder/verzorger, bijvoorbeeld
    —–> huilbaby bij ouder met lage frustratietolerantie
    –> Kind met brussen die alle aandacht van ouders opeisen
  2. Relationship factors
    –> Overlap met vorige: hechting, sociale isolatie, het in negatieve zin op elkaar inwerken van ouder- en kindkenmerken,…
    - Spanningen t.g.v. breuk in partnerrelatie [cf. (v)echtscheiding] of ruimer: familierelaties
    - Geweld binnen het gezin: tussen partners, tussen brussen,…
    - Intergenerationele overdracht van KM:
    –> Zelf mishandeld zijn als kind is risicofactor; mishandelende ouders zijn verhoudingsgewijs meer geconfronteerd met kindermishandeling in de eigen jeugd
    –> MAAR: meerderheid van mishandelde kinderen wordt geen dader! - complex samenspel van risico- en protectieve factoren
  3. Community factors
    - Tolerantie van geweld
    - Sociale en gender- ongelijkheid in de gemeenschap/buurt
    - Armoede en hoge werkloosheid, ongezonde leefomstandigheden, gebrek aan degelijke huisvesting,…
    - Gebrek aan diensten die bijzondere noden kunnen lenigen en families ondersteunen

Societal factors
- Sociaal, economisch, gezondheids- en onderwijsbeleid dat leidt tot socio-economische ongelijkheid, instabiliteit
- Sociaal-culturele normen die geweld en/of het gebruik van fysieke straffen als opvoedingsmethode promoten (rol media)
- Sociaal-culturele normen die genderongelijkheid promoten (rol media)
- Bestaan van kinderpornografie, kinderarbeid, kinderprostitutie

Protectieve factoren die de weerbaarheid (veerkracht) van kinderen tegen schadelijke gevolgen van kindermishandeling kunnen versterken:
–> Contact houden met verzorgende, ondersteunende volwassene(n)
–> Door meerdere personen om je talenten gewaardeerd worden
–> Een goede school
–> Deelnemen aan goedgeorganiseerde en veilige jeugdactiviteiten
–> Intellectueel functioneren

32
Q

Neurobiologische aspecten bij PTSS

A

Hypersensitieve stress systemen:
- HPA as
- noradrenerg

Verhoogde activiteit van limbisch systeem en afgenomen activiteit van prefrontale cortex waardoor geactiveerde stress systemen onvoldoende worden geremd.

33
Q

Invloed van kindermishandeling op de ontwikkeling

A

Kindermishandeling verstoort de normale ontwikkeling: wat voor 5e of 6e levensjaar begint, grijpt in op de ontwikkeling van een kind op een ogenblik dat belangrijke fundamenten worden gelegd

  1. Hechting: aantasting van basisveiligheid en –vertrouwen:
    –> Verstoring normaal proces van loskomen van de ouders
    –> ‘Je aan iemand hechten is gevaarlijk!’: vluchten van en verlangen naar
    –> Splitsingsmechanisme in contactstijl: ‘aantrekken en afstoten’, cf. ‘allemans-vriendjesgedrag’
  2. Verstoring van zelfconcept en zelfwaardegevoel
    –> Ontwikkeling persoonlijkheidsstructuur kan verstoord zijn
    –> Negatieve zelfwaarde
  3. Biologische hyperactivatie en hypergevoeligheid
    –> Trauma sporen (Van der Kolk)
  4. Emotie disregulatie
    –> Pendel zwaait voortdurend van goed naar kwaad: in denkwijze, emoties, gedrag, contactstijl, …
    –> Vaak oppervlakkig ingeschat als ‘manipulatief’
    –> Splitsing mee aan de basis van dissociatieve identiteitsstoornis
  5. Dissociatie (geheel en gedeeltelijk):
    –> Geheel van zeer heftige emoties (angst, machteloosheid, zwijgplicht) brengen kind in andere bewustzijnstoestand
    –> Belevingen van situatie van mishandeling of misbruik worden losgekoppeld van het gewone bewustzijn
    –> Ervaringen in de ene toestand zijn niet zonder meer in te voegen in de andere: zich niets meer herinneren van het trauma of enkel flarden
    –> Verschillende bewustzijnsvormen kunnen zich heel verschillend van elkaar ontwikkelen, cf. dissociatieve stoornissen
  6. Gedragsproblemen: moeite met reguleren van impulsen
    –> Bv. gedragsproblemen, middelen, eetproblemen, slaapproblemen
  7. Aandacht, concentratie en executieve problemen

Bij kindermishandeling betaalt het kind een prijs: om geweld te overleven offert het door splitsing, dissociatie, zelfbeschuldiging en zich verantwoordelijk voelen zijn normale ontwikkelingskansen op!

34
Q

Preventie en aanpak

A

Primaire of universele preventie: (gericht op alle gezinnen)
–> Opvoedingsondersteuning
–> Informeren van kinderen/ weerbaarheidsprojecten

Secundaire preventie: (ondersteunen van risicogroepen en –gezinnen)
–> Projecten rond huilen bij baby’s
–> Projecten rond seksuele voorlichting aan kinderen met een handicap

Tertiaire preventie: aanpak van situatie van KM
–> Starten bij het kind
–> Veiligheid: grenzen, structuur, verantwoordelijkheid, symboliek
–> Erkenning
–> Kind heeft zijn gezin en omgeving nodig

Grondige en algemene klinische evaluatie van het kind om tot duidelijke diagnose KM te komen meestal niet haalbaar (en evenmin wenselijk) vóór eerste contact met de ouders

Vermoeden van KM opgebouwd uit signalen afkomstig van kind en/of omgeving

Ordenen van deze signalen is zeer belangrijk:
–> Als praktisch handvat voor de hulpverlener
–> Als onderbouw in communicatie met gezin, hulpverleners, justitie

35
Q

Signalen van kindermishandeling

A

Signaallijsten (Wolzak, A., 2009 6de druk)
–> Voor verschillende leeftijdsgroepen
–> Betreffen:
- Lichamelijk welzijn
- Gedragsaspecten
- Gedrag van de ouder
- Gezinssituatie
- Specifieke signalen voor seksueel misbruik

36
Q

Crisisinterventie

A
  • De-briefing
  • Individueel of in groep
  • Ev. via de school
37
Q

Behandeling PTSS

A

+3 maand na trauma!

Trauma focused CBT
- Psycho-educatie
- Relaxatie
- Emotieregulatie
- Cognitieve driehoek
- Trauma verhaal (!! Hertraumatisering)
- Cognitieve driehoek met trauma inhoud (foto)

! Ouders worden betrokken

EMDR: Eye Movement Desensitizationand Reprocessing (slide 73)

38
Q

Behandeling complex trauma

A

Fase 1: Herstel van veiligheid en grenzen – trauma stopt!

Fase 2: Stabilisatie en symptoom- reductie

Fase 3: Verwerking van het trauma

Fase 4: Integratie van het dagelijks leven

39
Q

Diagnose: pediatrische psychologie en medisch gerelateerd trauma

A

Between 20 – 30 % of parents and 15 – 25% of children and siblings experience persistent traumatic stress reactions that impair daily functioning and affect treatment adherence and recovery (Bruce, 2006; O’Donnell et al. 2003).

Eerste reacties bij ouders:
- Wereld stort in, soort shocktoestand
–> Angst, machteloos, verdoofd, wezenloos, ongeloof, afsluiten
- Angst daalt in meeste gevallen (Vrijmoet-Wiersma ea, 2008)
- Boosheid, schuldgevoelens
- Depressieve gevoelens (verminderde energie, slapeloosheid, rumineren,…): vaak heel hoog na diagnose, lijkt minder snel te dalen, cave premorbide functioneren en impact andere factoren
- Eerste dagen zijn een emotionele rollercoaster

Eerste reacties bij kind zijn afhankelijk van:
- Leeftijd
- Voorkennis (bv. iemand in familie met kanker)
- al of niet symptomen
- Ervaringen in het ziekenhuis
- Gezinsfunctioneren
–> Hoe ouders omgaan: achterhouden info vs open en leeftijdsadequate communicatie bv. gebruik woord kanker, risico achterhouden (angstige fantasieën, zelf zoeken naar antwoorden), open communicatie gelinkt met betere aanpassing van kind
–> Cohesie (emotionele band tussen familieleden): hoe hoger, hoe betere aanpassing kind
–> Conflict (openlijke expressie van boosheid): hoe hoger, hoe slechtere aanpassing kind
–>Familiale support (ervaren steun door familieleden): hoe hoger, hoe betere aanpassing kind

40
Q

Pediatric psychosocial preventative model

A

zie slide 82 :p

41
Q

Psychosocial Assessment Tool

A

zie slide 83 :)

42
Q

Medische procedures

A

Pijn & distress bij procedures
(Birnie et al., 2014; Mclenon & Rogers, 2018)

80% kinderen < 8 jaar

63% van kinderen naaldfobie ná ervaren vorige, slechte naaldgerelateerde procedure
(McMurtry et al. 2015; Taddio et al., 2012)

Angst kan levenslang blijven
(Jenkins, 2014)