1.0 Infant psychiatrie Flashcards

1
Q

Ontwikkelingstaken leeftijd 0-2 jaar

A
  1. Fysiologische zelfregulatie
  2. Veilige hechting; exploratie
  3. Autonomie en individualisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerkend gedrag leeftijd 0-2 jaar

A
  1. Voedingsproblemen; slaapproblemen
  2. Scheidingsangst;
  3. Angst voor vreemden; donkerte, geluiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opvoedingstaken leeftijd 0-2 jaar

A
  1. Soepele verzorging
  2. Sensitieve en responsieve interactie bieden
  3. Beschikbaarheid
  4. Ruimte en steun bieden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de beperkingen voor stoornissen tijdens ‘infancy’ in de DSM?

A
  • zelfde criteria voor kinderen ouder dan 3​
  • houdt geen rekening met eventuele specifieke symptomen voor deze leeftijdsperiode, mogelijke veranderingen in de symptomatologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

DC: 0-3R (2005)

A

= aanvulling op de DSM​

  • richt zich meer op het functioneren in een ontwikkelingsperspectief en op het relatieaspect met de verzorgers – meeresoneren met proximale omgeving​
  • accent ligt op het beoordelen van ontwikkelingsverloop (eerder dan aanwezigheid van symptomen)
  • De Diagnostische Classificatie van Psychische en Ontwikkelingsstoornissen op Zuigelingenleeftijd en Vroege Kinderleeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DC: 0-3R ~ DSM IV

A

As I: Klinische stoornissen​

As II: Relatieclassificatie​

As III: Medische aandoeningen en specifieke ontwikkelingsstoornissen​

As IV: Psychosociale stressoren​

As V: Emotioneel en sociaal functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

DC: 0-3R As I klinische stoornissen

A

100 Posttraumatische stressstoornissen​

200 Affectieve stoornissen​

300 Aanpassingsstoornis​

400 Regulatiestoornissen in sensorische verwerking​

500 Stoornis in slaapgedrag​

600 Stoornis in voedingsgedrag​

700 Stoornissen in de relatievorming en communicatie​

800 Overige stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DC: 0-3R As II relatieclassificatie

A
  • Parent-Infant Relationship Global Assessment (PIR-GAS)
  • Relationship Problems Checklist (RPCL)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Parent-Infant Relationship Global Assessment (PIR-GAS)

A
  • Kwaliteit van ouder-kind relatie​
  • Range tussen 91-100 (goed aangepast) vs 1-10 (gedocumenteerde verwaarlozing)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Relationship Problems Checklist (RPCL)

A

Beoordeeld relaties op kwaliteit, affectieve toon en psychologische betrokkenheid​

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

DC: 0-3R As V psychosociale functioneren

A

BIJVOORBEELD schaal voor sociaal functioneren:​

  • Vaardigheden tov emotioneel en sociaal functioneren​
  • Aandacht en regulatie​
  • Vormen van relaties/wederzijdse betrokkenheid​
  • Complexe gebaren/probleem oplossen​
  • Gebruik van symbolen om gedachten of gevoelens te uiten​
  • Abstract denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Prevalentie van stoornissen op zuigelingenleeftijd

A

Tussen 1.5-4 jaar: 8-24%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van de prevalentie van stoornissen op zuigelingenleeftijd?

A
  • Afhankelijk van definitie & leeftijdsafbakening​
  • Afhankelijk van ernstcriterium​
  • Hoge stabiliteit na 2 à 7 jaar follow up​
  • Eerste kenmerken of risicofactor​
  • Vanaf 2/3j sterke gelijkenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hechting

A
  1. Hechtingsbehoefte is aangeboren behoefte aan tot het zoeken van nabijheid en veiligheid onder stressvolle omstandigheden (Bowlby, 1969)​
  2. Van wezenlijk belang voor alle mensen van alle leeftijden​
  3. Interacties die kind in de primaire hechtingsrelatie ervaart vormen innerlijk werkmodel van relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hechtingsgedrag

A

Hechtingsgedrag wordt uitgelokt bij kinderen en volwassenen wanneer er een dreigende situatie ontstaat (reëel of beleefd) en is bedoeld om de andere dichtbij te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Selectieve relatievorming

A

Ontwikkeld vanaf 7 à 9 maanden. Dit uit zich in separatie angst, begroetingsreactie​ en vreemdenangst (selectiviteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarvan is selectieve relatievorming een uiting?

A

De vitale behoefte aan contact. Dit functioneert als een overlevingsmechanisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de 4 main features van een hechtingsband

A
  1. Secure base
  2. Safe haven
  3. Proximity maintenance
  4. Separation distress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De cirkel van veiligheid

A

Start bij een veilige basis waar je het kind moet laten exploreren. Je moet op hen letten en hen welkom heten als ze zich tot jou wenden. Het is de bedoeling dat ze opgenomen worden in een veilige haven waarbij het kind beschermd, getroost… moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pre-attachment

A

Birth to 6 weeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Attachment-in-the-making

A

6 weeks to 6-8 months

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Clear-cut attachment

A

6-8 months to 18-24 months

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Goal-corrected partnership

A

24 months on

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het belang van veilige gehechtheid? Waarop heeft gehechtheidskwaliteit een impact?

A
  1. Verwachtingen over eigen waardevolheid en effectiviteit (“zelfvertrouwen”)
  2. Verwachtingen over beschikbaarheid van anderen (“vertrouwen”)

Dit beïnvloedt ook latere aanpak van sociale situaties en taken, ook op school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hechtingsstijlen

A
  1. Veilige hechting (50-70%)​
  2. Onveilige hechting​
    - Angstig/ambivalente of gepreoccupeerde hechting​
    - Angstig/vermijdende of gereserveerde hechting​
    - Gedesorganiseerde hechting​
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Oorzaken van onveilige gehechtheid

A
  1. Tekort aan sensitiviteit: verschillende vormen​
  • nood aan troost en bescherming negeren of afwijzen => kind heeft geen ‘veilige thuishaven’​
  • nood aan exploratie ontkennen of tegenwerken => kind heeft geen ‘veilige basis’ van waaruit het de wereld kan verkennen​
  • inconsistent sensitief => onzekerheid en onvoorspelbaarheid
  1. Andere oorzaken van verstoorde gehechtheidsontwikkeling:
  • fysieke ontoegankelijkheid van opvoeder​
  • instabiele opvoedingsarrangementen​
  • angstaanjagende en schuldinducerende controletechnieken​
  • omkering van de gehechtheidsrelatie
27
Q

Sensitiviteit

A

Als ouder moet je aanvoelen wanneer je baby nood heeft aan nabijheid en troost en bescherming

28
Q

Responsiviteit

A

Het reageren op de noden van de baby. Als je deze noden negeert als ouder, dan leert het kind dat er geen veilige haven is.

29
Q

Waar of niet waar: een hechtingsband is transgenerationeel

A

Waar

30
Q

Types onveilige hechting

A
  • Angstig/vermijdend (15-20%)
  • Angstig/ambivalent (10-20%)
  • Gedesorganiseerd (10-20%)
31
Q

Angstig/vermijdend (15-20%)

A

= Verdedigingsmechanisme tegen angst​

Geen oogcontact, weinig reactie bij scheiding of terugkeer, gericht op speelgoed en omgeving omdat ze geleerd hebben dat hun ouders niet betrouwbaar zijn. Werkt bekrachtigend in beide richtingen: ouder <–> kind

32
Q

Angstig/ambivalent (10-20%)

A

Veel bevestiging nodig, moeilijk te troosten of af te leiden, Is niet af te leiden en komt niet los van moeder om hun angstniveau te laten dalen, Vaste regels en afspraken zijn nodig

33
Q

Gedesorganiseerd (10-20%)

A

Heterogeen gedrag, contradictorisch en niet gericht, Geen coherente strategie voor stress, soms verward/vreemd gedrag (bv bevriezen, vreemde geluiden,..)​

= oververtegenwoordigd in gezinnen waar mishandeling, of rouw voorkomen, risico voor pathologie​ (bv. hechtingsstoornis)

34
Q

Nabijheid van verzorger zoeken: veilig gehecht

A

Hoog

35
Q

Nabijheid van verzorger zoeken: angstig-vermijdend

A

Laag

36
Q

Nabijheid van verzorger zoeken: angstig-ambivalent

A

Hoog

37
Q

Contact houden met verzorger: veilig gehecht

A

Hoog (bij stress)

38
Q

Contact houden met verzorger: angstig-vermijdend

A

Laag

39
Q

Contact houden met verzorger: angstig-ambivalent

A

Hoog (vaak voor scheiding)

40
Q

Nabijheid van verzorger mijden: veilig gehecht

A

Laag

41
Q

Nabijheid van verzorger mijden: angstig-vermijdend

A

Hoog

42
Q

Nabijheid van verzorger mijden: angstig-ambivalent

A

Laag

43
Q

Contact met verzorger weigeren: veilig

A

Laag

44
Q

Contact met verzorger weigeren: anstig-vermijdend

A

Laag

45
Q

Contact met verzorger weigeren: angstig-ambivalent

A

Hoog

46
Q

Huilen: veilig gehecht

A

Voor scheiding: laag
Tijdens scheiding: hoog of laag
Tijdens hereniging: laag

47
Q

Huilen: angstig-vermijdend

A

Voor scheiding: laag
Tijdens scheiding: hoog of laag
Tijdens hereniging: laag

48
Q

Huilen: angstig-ambivalent

A

Voor scheiding: af en toe
Tijdens scheiding: hoog
Tijdens hereniging: matig tot hoog

49
Q

Kenmerken van veilig gehechte kinderen en ouders

A

Kdn: evenwichtig, weten ook goed om te gaan met negatieve ervaringen

Ouders; responsief en sensitief voor de behoeften van het kind

50
Q

Kenmerken van angstig-vermijdende kinderen en ouders

A

Kdn: vermijden situaties die stress met zich mee kunnen brengen en/of trachten zich overdreven flink te houden

Ouders: moeilijk in staat om met lastig gedrag van het kind om te gaan

51
Q

Kenmerken van angstig-afwerende (ambivalente) kinderen en ouders

A

Kdn: zien geen kans hun emoties onder controle te houden en vragen op een inadeaquate wijze aandacht van hun ouders

Ouders: enerzijds te opdringerig en anderzijds te weinig geruststellend

52
Q

Kenmerken van gedesorganiseerde kinderen en ouders

A

Kdn: laten ongericht gedrag zien en weten eigenlijk in allerlei situaties niet hoe ze zich moeten gedragen

Ouders: inconsequent, soms vertrouwen gevend en soms angst inboezemend

53
Q

Twee typen hechtingsstoornissen

A
  • emotioneel teruggetrokken/geremde type​
  • aselectieve/ontremde type
54
Q

Criteria reactieve hechtingstoornis

A

A. Consistent patroon van geremd, emotioneel teruggetrokken gedrag jegens volwassen verzorgers, wat tot uiting komt in beide volgende kenmerken:​

  1. Het kind zoekt zelden of nauwelijks vertroosting als het van streek is​
  2. Het kind reageert zelden of nauwelijks op troosten als het van streek is​

B. Een persisterende sociale en emotionele stoornis die gekenmerkt wordt door minstens twee van de volgende kenmerken:​

  1. minimale sociale en emotionele responsiviteit op anderen​
  2. beperkt positief affect​
  3. episoden van onverklaarde prikkelbaarheid, verdrietigheid of angstigheid die zelfs gedurende niet-bedreigende interacties met volwassen verzorgers evident zijn​

C. Het kind heeft een patroon van extreme vormen van ontoereikende verzorging meegemaakt, zoals blijkt uit minstens één van de volgende kenmerken:​

  1. Sociale verwaarlozing of deprivatie waarbij emotionele basisbehoeften aan vertroosting, aanmoediging en affectie persisterend door volwassen verzorgers wordt veronachtzaamd.​
  2. Herhaaldelijke wisselen van primaire verzorgers wat het vormen van stabiele relaties beperkt (zoals frequente veranderingen in pleegzorg)​
  3. Opgroeien in ongebruikelijke omgevingen wat het vormen van selectieve hechtingsrelaties ernstig beperkt (zoals instellingen met veel kinderen per verzorger).​

D. Er zijn redenen om te veronderstellen dat de verzorging genoemd in criterium C verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag uit criterium A (de gedragsproblemen in criterium A zijn bv begonnen na het gebrek aan adequate verzorging.​

E. Er wordt niet voldaan aan ASS​

F. De stoornis is voor het 5e levensjaar duidelijk aanwezig​

G. Het kind heeft een ontwikkelingsniveau van minstens 9 maanden​

​! Specificatie:​

  • Persisterend: De stoornis is meer dan 1 jaar aanwezig geweest​
  • Actuele ernst: De reactieve hechtingsstoornis krijgt de specificatie ernstig als een kind alle symptomen van een stoornis vertoont, waarbij elk symptoom zich op een relatief hoog niveau manifesteert.
55
Q

Criteria ontremde sociaal contactstoornis

A

A. Gedragspatroon waarin het kind actief onbekende volwassenen benadert (minstens 2): ​

  • Verminderd of afwezigheid van terughoudendheid in de benadering en interactie met onbekende volwassenen ​
  • Al te familiair verbaal of fysiek gedrag ​
  • Checkt weinig of niet bij verzorger als kind zich verwijdert ​
  • Gaat graag mee met een onbekende volwassene​

B. Gedragspatroon is niet het gevolg van impulsiviteit ​

C. Kind heeft onvoldoende adequate zorg ontvangen (minstens 1): ​

-Sociale verwaarlozing of deprivatie: te weinig comfort, stimulatie en liefde van verzorgende volwassenen ​

-Terugkerende veranderingen in primaire verzorgers -Opgroeien in een omgeving die daarvoor niet geschikt is (instituten met hoge ratio kind-verzorger) ​

D. Het tekort aan zorg uit vorige criterium is verantwoordelijk voor het gedrag (1ste criterium) ​

E+F Het gedrag is duidelijk aanwezig voor de leeftijd van 5 jaar en het kind heeft minstens ontwikkelingsniveau van 9 maanden​

​! Specificatie:​

  • Persisterend: De stoornis is meer dan 1 jaar aanwezig geweest​
  • Actuele ernst: De ontremde sociale contactstoornis krijgt de specificatie ernstig als een kind alle symptomen van een stoornis vertoont, waarbij elk symptoom zich op een relatief hoog niveau manifesteert.

56
Q

Prevalentie hechtingsstoornissen

A

Vrij zeldzaam, 35% van adoptiekinderen (Zeanah ea, 2004)

57
Q

Comorbiditeit van hechtingsstoornissen

A

ADHD – agressief gedrag (ev. gelinkt aan instutionalisering)​ (=naast uw symptomen kan het zijn dat er andere stoornissen aanwezig zijn)

58
Q

Differentiaaldiagnose van hechtingsstoornis

A

symptomen lijken sterk op ASS / ontwikkelingsachterstand / regulatiestoornissen (=kunnen we andere diagnoses uitsluiten?)

59
Q

Regulatiestoornissen bij kinderen

A

problemen met regulatie van fysiologische, sensorische en motorische processen, van aandachtsprocessen, en affectieve processen, en het kind problemen laat zien in het organiseren van de ‘calm-alert’ state of van een positieve gemoedstoestand. OFwel hypo ofwel hyper

60
Q

Eetstoornissen bij infants

A

~ DSM 5: VERMIJDENDE/RESTRICTIEVE VOEDSELINNAMESTOORNIS​

o.a. gebrek aan interesse in eten, vermijding op grond van de consistentie van voedsel en vrees voor nadelige gevolgen van het eten van voedsel. ​

​Er moet sprake zijn van significant gewichtsverlies, een significante voedingsdeficiëntie, een afhankelijkheid van sondevoeding of orale voedingssuplementen en/of duidelijke verstoring van het psychociaal functioneren. ​

61
Q

Klinisch beeld van eetstoornissen bij infants

A
  • Probleemgedragingen bij baby/peuters/kleuters:​

Kokhalzen, uitspugen, weigeren te eten door wegdraaien van het hoofd, zich overstrekken, het op elkaar klemmen van de kaken, en weglopen.​

  • Interactieproblemen:​

Verminderde sensitiviteit bij ouders voor signalen van het kind, bv straffen, tempo niet afstemmen​

62
Q

Prevalentie van eetstoornissen bij infants

A

Ernstige eetproblemen die medische hulp behoeven: 3 a 10%​

63
Q

Pathogenese eetstoornissen bij infants ​

A

Multifactoriële pathogenese: ​

  • Lichamelijke oorzaken​
  • Vaker bij premature kinderen, kinderen met chronische medische aandoeningen en kinderen met ernstig verstandelijke beperking​
  • Kwetsbare genetische aanleg​
  • Bepaalde temperament kenmerken​
  • Bepaalde ervaringen (bv verslikken)​
  • Relationele factoren (afstemming, overcontrolerend)​
  • Eetproblemen ouders​
64
Q

Behandeling eetstoornissen bij infants

A

Medische opvolging gericht op calorie inname​

+ Bouwstenen van opvoedingsondersteuning:​

​- Duidelijkheid (ritueel)​
- Consistentie tussen opvoeders​
- Graduele opbouw​
- Beloning voor goed gedrag​