6. ASS Flashcards

1
Q

2 classificatiecriteria DSM-5

A
  1. Sociale interactie & communicatie
  2. Beperkte, repetitieve gedragspatronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ASS DSM-5

A

A. Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties, zoals blijkt uit volgende actuele of biografische kenmerken
1. deficiënties in de sociaal-emotionele wederkerigheid
2. deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interacties
3. deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, zoals blijkt uit minstens twee van de volgende actuele of biografische kenmerken
1. stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
2. hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag
3. zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
4. hyper-of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor de zintuiglijke aspecten in de omgeving
C. De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege kindertijd (maar kunnen soms pas merkbaar worden wanneer sociale eisen de beperkte capaciteit overstijgen of gemaskeerd worden door aangeleerde strategieën in het latere leven)
D. De symptomen leiden tot klinisch significante beperkingen in het sociaal, beroepsmatig functioneren of andere belangrijke terreinen van het huidig functioneren.
E. De stoornissen worden niet beter verklaard door verstandelijke beperking (intellectuele ontwikkelingsstoornis) of algemene ontwikkelingsvertraging. Verstandelijke beperking en ASS komen frequent samen voor. Om comorbide diagnoses van ASS en verstandelijke handicap te maken, moet de sociale communicatie lager zijn dan te verwachten voor het algemeen ontwikkelingsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Autisme kan zich onder andere op volgende manieren vertonen

A
  • heeft moeite met sociaal contact maar kan goed alleen spelen
  • houdt niet altijd van fysiek contact
  • kan uitvoerig over een onderwerp praten zonder wederkerigheid
  • herhaalt letterlijk woorden of zinnen
  • kan steeds dezelfde activiteiten herhalen
  • vindt afspraak is afspraak
  • merkt verandering snel op maar heeft soms moeite om hiermee om te gaan
  • heeft oog voor detail
  • ziet geen gevaar
  • heeft veel kennis van bepaalde zaken (savant)
  • is heel goed in sommige activiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Specificatie van ernst ASS

A

Gebaseerd op beperkingen in de sociale communicatie en beperkte, repetitieve gedragspatronen
- niveau 3: vereist zeer substantiële ondersteuning
- niveau 2: vereist substantiële ondersteuning
- niveau 1: vereist ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Substantiële ondersteuning

A

= niveau van ondersteuning dat nodig is voor elk van de twee psychopathologische domeinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Niveau 1 (vereist ondersteuning)

A
  1. Sociale communicatie: onder ondersteuning veroorzaken de deficiënties in de sociale communicatie merkbare beperkingen; moeite met het initiëren van sociale interacties en duidelijke voorbeelden van atypische of onsuccesvolle reacties op sociale toenaderingspogingen van anderen.
  2. Beperkt, repetitief gedrag: Inflexibel gedrag vormt een significante verstoringen in het functioneren in een of meer situaties; moeite met het overschakelen op andere activiteiten; problemen met organiseren en plannen staan onafhankelijkheid in de weg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Niveau 2 (Vereist substantiële ondersteuning)

A
  1. Sociale communicatie: Duidelijke deficiënties in V & NV sociale communicatievaardigheden; duidelijk zichtbare sociale beperkingen, ondanks aanwezige ondersteuning; beperkte initiatieven tot sociale interacties; verminderde of abnormale reacties op sociale toenaderingspogingen van anderen.
  2. Beperkt, repetitief gedrag: Inflexibel gedrag, moeite met het omgaan met veranderingen; beperkt, repetitief gedrag komt vaak genoeg voor om de toevallige waarnemer op te vallen en verstoort het functioneren in verschillende situaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Niveau 3 (Vereist zeer substantiële ondersteuning)

A
  1. Sociale communicatie: Ernstige deficiënties in V & NV sociale communicatievaardigheden veroorzaken ernstige beperkingen in het functioneren; zeer beperkte initiatieven tot sociale interacties & een minimale reactie op sociale toenaderingspogingen van anderen.
  2. Beperkt, repetitief gedrag: Inflexibel gedrag, extreme moeite met het omgaan met veranderingen; beperkt, repetitief gedrag dat duidelijk het functioneren op alle levensgebieden belemmert; verhoogde stress door of grote moeite met het veranderen van de focus of handeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Savant syndroom

A

= een conditie waarin een persoon met een ontwikkelingsstoornis een buitengewone vaardigheid of capaciteit heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prevalentie

A
  • 0,7 - 1,7%
  • 4 jongens op 1 meisje (autisme komtveel vaker voor bij jongens dan meisjes: 3 à 4 jongens tegen één meisje. Sommige onderzoekers vermoeden wel dat het bij meisjes minder gerapporteerd wordt. Meisjes zouden makkelijker in staat zijn hun autisme te camoufleren.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Autisme Vlaanderen

A

In Vlaanderen leven ongeveer 42.000 mensen met één of andere vorm van autisme. Bij 1 geboorte op 150 is dus sprake van autisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe evolueert de prevalentie van ASS doorheen de tijd en waarom?

A
  • Toename in de tijd
    –> pollutie, gebruik van additieven, inentingen - MMRvaccin, toegenomen overlevingskansen van prematuren
  • Maar vooral betere detectie!
    –> grotere bekendheid
    –> geavanceerde diagnostiek
    –> uitbreiding van het aantal differentiaties binnen het autismespectrum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Meisjes en ASS

A
  • Zijn van nature socialer en communicatiever & zijn zich meer bewust van gevoelens en sociale interacties
  • Volgen de omgeving meer, nemen wel weinig initiatief tot interactie
  • Hebben meer verbeelding en tonen vaker symbolisch spel, maar met grote kans op realiteitsverlies
  • Zijn minder agressief en geven minder gedragsproblemen dan jongens (misschien eerder passief-agressief)
  • Worden eerder als extreem verlegen of sociaal angstig gediagnosticeerd, als volwassen persoon eerder gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis of met een depressie
  • Geen doorleven/doorvoelen van emoties
  • Mindblindness: gebrek aan inzicht in andermans gevoelens
  • Andere obsessies: dieren, mode, series, relaties i.p.v. planeten, treinen, …
    –> het zijn vaak dezelfde dingen waarin andere meisjes geïnteresseerd zijn MAAR: de kwaliteit en intensiteit is anders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ASS en intelligentie

A
  • ASS komt voor op alle niveaus van intelligentie
    –> 40-45% verstandelijke beperking
    —–> vroeger hogere percentages (75%)
    —–> recent nog lagere percentages (15-20%)
    –> vaak ernstig en diep
    –> 25% van de verstandelijk beperkte populatie lijdt aan ASS
    –> Disharmonisch profiel in cognitieve mogelijkheden; performaal › verbaal
    –> Splintervaardigheden/ ‘savant’vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mijlpalen ASS

A

˂ 2 jaar: alarmsignalen in sociaal en communicatief gedrag met ouders

˃ 2 jaar: sociale-, spraaktaal- en spelontwikkeling stereotiepe gedragingen

˃ 4 jaar: externe observaties op school: gedrags- en cognitieve opvallendheden

Schoolleeftijd: vriendschappen, vooral vanaf 9 jaar, moeilijkheden met indelen huiswerk

Middelbare school: vriendschappen, ‘nerd’gedrag, onhandig naar andere sekse, oriëntatieproblemen in het gebouw

Volwassen leeftijd: problemen op het werk, vooral in het samenwerken, geen relatie, weinig vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Comorbiditeit ASS

A

ASS gaat vaak samen met:
- Verstandelijke beperking
- Structurele taalstoornis
- Leerstoornissen

Simonoff et al. (2008): 70% van 112 kinderen met ASS hebben meerdere stoornissen
- Sociale angsten (29.2 %)
- ADHD (28.2 %) –> hiervan bij 84% nog een tweede comorbiditeit
- ODD (28.1%)

Nicolas et al. (2008) constateren ADHD-achtige symptomen in meer dan 80% van de kinderen in South Carolina met een ASS

Andere meer voorkomende comorbiditeiten:
- Slaapproblemen
- Depressie
- Angst
- Gedragsproblemen
- Lichamelijke problemen
- Zelfbeschadiging

Ook medische en lichamelijke “comorbiditeit”, o.m.
- Immuunziekten bv. PANDAS
- Gastrointestinale ziekten
- Epilepsie (11-39%)
- Slaapstoornissen (50-80%)
- Genetische stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Terminologie/etiologie ASS in de geschiedenis

A

Begin vorige eeuw: ‘autisme’ om kenmerk van schizofrenie te benoemen (het verlies van contact met de werkelijkheid)

Kanner (1943): ‘Extreem autistisch eenzaam’
- Beschrijft 11 kinderen met problemen in sociale interactie, taalproblemen en
extreme voorkeur voor het behouden van dezelfde toestand

Asperger (1945): ‘Autistische psychopaten’
- Beschrijft vergelijkbare kenmerken, zonder taalproblemen. Benoemt het alspersoonlijkheidsstoornis (cognitief beter functionerend)

Bettelheim (1967): ‘Refrigerator mothers’
- “Mijn hele leven, heb ik gewerkt met kinderen van wie de levens verwoest zijn omdat de moeders hen verafschuwden” – ‘Empty Fortress: Infantile Autism and the Birth of the Self’ (volledig achterhaald)
–> ASS = terugtrekking van ondragelijke afwijzing van koude en onresponsieve moeders (deels accuraat vanuit genetisch oogpunt)

Vanaf 1970 biologische oorsprong (<-> psychogene paradigma)

DSM-III (1987) en DSM-IV (1994-2000)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Transactionele model van Sameroff (gen-omgevingsinteractie)

A

GEN: ROL VAN DE-NOVO MUTATIES
*Erfelijkheid speelt een cruciale rol bij ASS – indien 1 sibling met ASS: 20% kans – 2 sibling met ASS 50%; Tweeling onderzoek: concordantie van 70-80%
*Leeftijd van ouders (Hoe ouder de ouders voor ze een kind hebben, hoe groter de kans op DE-NOVO mutatie.)

OMGEVING:
*prenatale en perinatale factoren (o.a. schildklierproblemen bij moeder)
*social modelling
— leidt tot een grote heterogeniteit van veschijningsvormen van ASS (fenotype)

BELANG VAN ONDERZOEK NAAR ENDOFENOTYPEN
om heterogeniteit en pathogenese beter te begrijpen

-TOM
-Zwakke centrale coherentie
-Executieve functies
-Sociale ontwikkeling - Joint attention

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

DE-NOVO mutaties

A

nieuwe afwijkingen waarbij de ouders geen afwijkende genen hebben maar afwijkingen gebeuren tijdens de conceptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Endofenotypen

A

Kenmerken die onder het waarneembare oppervlak van fenotype ligt, en zijn latente eigenschappen die de kwetsbaarheid van de stoornis vertegenwoordigen. Deze meetbare eigenschappen kunnen ook aangetroffen worden bij verwanten zonder diagnose ASS, zoals sociale onhandigheid en taalproblemen…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

TOM

A

Theory of mind = het vermogen om je te verplaatsen in het perspectief, de gedachten en gevoelens van anderen.

  • wat wil Charlie?
  • false-belief taak

3 aspecten van perspectief nemen:
- Visueel: afleiden wat iemand ziet uit waar hij naar kijkt
- Affectief: afleiden wat iemand voelt
- Conceptueel: afleiden wat iemand weet, denkt of wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Voorbeeld visuele perspectiefname: Wat wil Charlie?

A

Kinderen met autisme zijn relatief blind voor de informatie die ze uit blikrichting van iemand kunnen halen, zelfs als ze heel goed in staat zijn om de expliciete vraag te beantwoorden: Waar is Charlie naar aan het kijken?
Hoewel personen met ASS vooral moeite hebben met de conceptuele perspectiefname

23
Q

False-belief taak: deceptive box

A

Conceptuele perspectiefname kan gemeten worden door het gebruik van false-belief taken.

Je hebt een doosje met smarties, het kind gaat de ruimte uit, iemand anders doet de smarties er uit en steekt er een potlood in. Het kind komt terug en dan is de vraag wat er in het doosje zit. Je zou verwachten op basis van de informatie dat hij ‘potlood’ zegt maar toch zal hij smarties zeggen. Of bv. Sally-Anne (knikker in de mand)

Het niet tot een goed einde brengen van de false-belief taken komt mogelijks eerder door een probleem met het executief functioneren, dan door problemen in ToM (bv. als de taak onderdrukking van het eigen geloof vergt om de taak goed te kunnen oplossen)

Het idee dat mensen met ASS geen empathisch vermogen hebben is sterk geworteld in dit type van research. Dat is niet het geval voor vele jongeren met ASS. Kunnen zich wel verplaatsen in wat een andere denkt of voelt maar hebben het moeilijk om iets met die kennis aan te vatten in real life situaties.

24
Q

Voorbeeld van second order taak

A

Jan en An wandelen door het park. Ze zien een ijskar en zeggen dat ze na hun voetbal en dansles een ijsje gaan eten. Jan gaat naar de voetbal en an gaat naar de dansles. Bert vertelt aan Jan tijdens de voetbal dat de ijskar aan de kerk zal staan. Mieke vertelt aan an tijdens de dansles dat de ijskar aan de kerk zal staan. Waar denkt Jan dat An na de dansles zal staan?

25
Q

Executief disfunctioneren

A
  • Hogere orde cognitieve functies = processen die nodig zijn voor doelgericht gedrag zoals planning, organisatie, zelf-regulatie.
  • Domeinen: werkgeheugen, verbale zelf-regulatie, zelf-monitoring, inhibitie van gedrag, emotionele regulatie en motor controle

–> Bij ASS: EF deficieten kunnen onderliggend zijn aan de restrictieve, repetitieve en stereotype patronen in gedrag en interesse.

  • Transdiagnostisch: niet beperkt tot 1 diagnose. EF disfunctioneren manifesteert zich in verschillende stoornissen.
26
Q

Meest gebruikte meetinstrumenten voor executief disfunctioneren

A
  • Wisconsin Card Sorting Test (cognitieve flexibiliteit)
  • Tower test (planning)
  • BRIEF Behavior Rating Inventory of Executive Function (gedragsvragenlijst die ingevuld kan worden door ouders, jongere of leerkracht.)
27
Q

Wisconsin card sorting test

A
  • Ze moeten een kaart leggen volgens een bepaald principe. 3 mogelijkheden: volgens vorm, kleur, aantal. 10 beurten vorm, op een bepaald moment wordt de conditie veranderd bv. Aantal. Hoe vlot kunnen mensen switchen in sorteercriterium?
  • Bijna nooit afgenomen. Je moet al heel zware EF problemen hebben om uit te vallen op deze taak. Taak is ongevoelig.
28
Q

Visuele elementen om verbale werkgeheugenload te verminderen (second order taken)

A

Zelfde concept. Twee kinderen (Jan en An). Jan krijgt een reep chocolade van zijn moeder en steekt deze in de ladekast. An ziet dat en Jan gaat naar buiten. An neemt de reep uit de lade en steekt ze in de speelgoedbox maar ziet niet dat Jan ziet dat An de reep verplaatst. An gaat de kamer uit, maar de mama komt binnen en ziet de reep liggen in de speelgoedbox en steekt ze in de TV-kast. Als An en Jan terugkomen: waar denkt An dat Jan gaat zoeken naar de chocoladereep. Zij weet niet dat Jan gezien heeft dat zij de reep heeft verplaatst.

29
Q

Welke conclusie kunnen we trekken uit de false belief taak: sally-anne

A

Het niet tot een goed einde brengen van de false-belief taken komt mogelijks eerder door een probleem met het executief functioneren, dan door problemen in ToM (bv. als de taak onderdrukking van het eigen geloof vergt om de taak goed te kunnen oplossen)

Het idee dat mensen met ASS geen empathisch vermogen hebben is sterk geworteld in dit type van research. Dat is niet het geval voor vele jongeren met ASS. Kunnen zich wel verplaatsen in wat een andere denkt of voelt maar hebben het moeilijk om iets met die kennis aan te vatten in real life situaties.

30
Q

Executief disfunctioneren bij ASS

A
  • Hogere orde cognitieve functies = processen die nodig zijn voor doelgericht gedrag zoals planning, organisatie, zelf-regulatie.
  • Domeinen: werkgeheugen, verbale zelf-regulatie, zelf-monitoring, inhibitie van gedrag, emotionele regulatie en motor controle
    => Bij ASS: EF deficieten kunnen onderliggend zijn aan de restrictieve, repetitieve en stereotype patronen in gedrag en interesse.
31
Q

Transdiagnostisch

A

Niet beperkt tot 1 diagnose. EF disfunctioneren manifesteert zich in verschillende stoornissen.

32
Q

Meest gebruikte meetinstrumenten bij executief disfunctioneren

A
  • Wisconsin Card Sorting Test (cognitieve flexibiliteit)
  • Tower (of London) test (planning)
  • BRIEF Behavior Rating Inventory of Executive Function
33
Q

BRIEF (ASS)

A

Gedragsvragenlijst die ingevuld kan worden door ouders, jongere of leerkracht.

34
Q

Centrale coherentie

A
  • De vaardigheid om een algemene betekenis te kunnen afleiden uit een grote hoeveelheid details
  • Informatie integreren tot een hoger niveau van betekenis
    –> Hoge centrale coherentie = enkel het bos zien, terwijl een lage coherentie = enkel individuele bomen zien
    –> Bij ASS: Het betekenisvol geheel of de ‘coherentie’ wordt niet waargenomen; Letten meer op de details dan het grotere geheel
    —> Zien en horen de wereld in losse fragmenten, concentreren zich op details vb. woorden letterlijk nemen, lezen van homografen
35
Q

Zwakke centrale coherentie – locale vs globale verwerking

A

Elke stimulus bevat zowel locale (details, delen) als globale (het geheel) kenmerken
–> Originele hypothese (Firth, 1989):
* ASS geassocieerd met globale verwerkingsproblemen, en verbeterde locale verwerking
–> Revisie (Happé & Firth, 2006; Booth & Happé, 2008):
* Geen globale verwerkingsproblemen eerder locale bias
* Perceptuele-cognitieve stijl (cf. Embedded figure test)
* Niet enkel in visuele perceptie, maar ook in verbale-semantische taken
* Verklaring voor exceptionele vaardigheden (waarbij oog voor detail belangrijk is, savant))

36
Q

Embedded figure test

A

Er wordt gevraagd om geometrische figuren te detecteren in de koets. Mensen met ASS zijn sterk in lokale detectie eerder dan het globale construct.

The test requires the participant to spot a simple form within a more complex figure; the color and form of the latter create a gestalt within which the part is hidden

37
Q

Complexe figuur van Rey

A

Wordt gebruikt voor plannings- en organisatie vaardigheden, visuo spatieel inzicht maar ook voor visueel geheugen. Ook in diagnostiek van ASS. Je hebt een globale figuur die opgedeeld is in lokale elementen. Vanuit ontwikkelingsperspectief ziet men dat deze globaal getekend wordt vanuit de basisstructuren. Bij ASS neiging om figuur op te bouwen vanuit details en dus deelstructuren. Wordt vaak gebruikt in de kliniek.

38
Q

Sociale interpretatie test (SIT)

A

Gedateerde figuur die nog regelmatig gebruikt wordt. Sociaal gebeuren in een stad. De vraag is dat je deze figuur beschrijft. Er zijn geen goeie of foute antwoorden.

Instrument dat gebaseerd is op centrale coherentie theorie gekoppeld aan sociale interacties en gebeurtenissen. Vanuit de kliniek merken we dat mensen met ASS het moeilijker hebben met deze test.

39
Q

Waarvan wordt zwakke centrale coherentie als verklaring gezien?

A

Sensorische gevoeligheid (maar ook contextblindheid). Fragmentarische & letterlijke betekenisverlening.

Prikkels worden gefragmenteerd opgenomen waardoor prikkels veel harder kunnen binnenkomen.

40
Q

Verklaringen voor gedragingen: neurocognitie

A
  1. TOM
  2. Executief disfunctioneren
  3. Zwakke centrale coherentie
  4. Sociale ontwikkeling
40
Q

Contextblindheid

A

= het begrijpen van de situatie aan de hand van de context

In één oogopslag zien wat er aan de hand is in een sociale situatie

Bij ASS:
- De sociale situatie begrijpen aan de hand van de context is moeilijker
- Mogelijks ook o.w.v. eerder locale bias
- Kunnen het wel als ze expliciet op de context gewezen worden

41
Q

Sociale ontwikkeling

A
  • Joint attention problemen (samen aandacht schenken aan iets als er interactie is tussen dingen in de omgeving)
  • Face recognition: moeite met herkennen van emoties bij anderen
  • Bij ASS:
  • Zwak(ker) in empathiseren: niet goed aanvoelen van gedachten en gevoelens van anderen –> kan problemen geven in communicatie
  • Sterk(er) in systematiseren: als gevolg van drang tot het ontwikkelen of analyseren van systemen
42
Q

Face recognition

A

Het herkennen van gezichten is moeilijk EN het herkennen van emoties. Daar is oogbewegingsonderzoek naar gedaan. Normale mensen kijken naar de ogen en de mond –> daarom goed emoties herkennen. Bij ASS zie je dat die oogbewegingen ad random over het gezicht heen gaan –> daarom weinig emoties herkennen.

43
Q

Differentiaal diagnose

A

Doofheid
Hechtingsstoornis
Schizofrenie en persoonlijkheidsstoornis
Taalstoornissen
ADHD
Ticstoornissen
Angst- of dwangstoornissen
Trauma

Kunnen ook comorbide voorkomen bij ASS

44
Q

Behandeling van ASS

A

ASS is niet te genezen; symptomen kunnen wel onder controle gehouden worden

3 strategieën:
* Creëren van omgeving die ontwikkeling ondersteunt
* Behandeling van het kind/jongere/volwassene (e.g. Sociale vaardigheidstraining)
* Individuele behoeften

Psycho educatie
Optimaliseren van zelfstandig sociaal functioneren en welbevinden
Ontwikkelingsstimulerende en gedragsbeïnvloedende methodieken
Educatieve interventies (omgeving)
Interventies die ontwikkelingsdomeinen stimuleren
Interventies voor storend gedrag of comorbiditeit
Communicatie-ondersteunende interventies

45
Q

Behandeling - TEACH

A

Treatment and education for autistic children and children with communication handicaps
* Omgeving organiseren zodat het kind de omgeving kan begrijpen
* Welbevinden van het kind verbeteren
* O.a. De omgeving blijft stabiel, pictogrammen, …
* Voor thuis of op school (Auti-klasjes)

46
Q

Behandeling - ABA

A

Applied behaviour analysis
–> Gebaseerd op leertheoretische principes van gedragsmodificatie (via bekrachtiging het gedrag shapen)

Nadelen
- Risico op te veel aangeleerd, robotachtig gedrag
- Ouders te veel in de rol van therapeut
- Soms te veel gericht op één aspect, te intensief (minimaal 40 uur per week)
- Te weinig stabiliseringsruimte, speelruimte

47
Q

Behandeling - PRT

A

Pivotal response treatment

Bekrachtiging van gedeelde aandacht (joint attention) om zo taal- en cognitieve ontwikkeling te stimuleren

48
Q

Behandeling – ontwikkelingsstimulerende interventies

A

Stimuleren van typische ASS tekortkomingen:
sociaal-communicatie, interesses, spel en flexibiliteit

Dagelijkste korte interventies met ouder-kind, sociale vaardigheidstraining
O.a. Floortime

49
Q

Behandeling – klinische begeleiding van talent en beperkingen

A
  • Maak een duidelijk sterkte en zwakte profiel
  • Zorg voor een goede balans tussen talent en beperking
  • Zet de talenten functioneel in, dan pas is er sprake van kracht van een talent!
  • Zorg dat de ‘savant’ vaardigheden niet ontaarden in fixaties
  • Zorg dat ook de beperkingen in de begeleiding aan bod komen
50
Q

Behandeling – wat helpt?

A
  • Duidelijkheid en structuur
  • Visuele ondersteuning
  • Korte heldere opdrachten en één opdracht gelijkertijd
  • Pas uw taalgebruik aan (taalbegrip ligt lager dan taalgebruik!)
  • Wees concreet in uw taalgebruik
    *Wees inventief!
51
Q

Referentiecentra ASS

A

Het doel van die centra is patiënten met een autismespectrumstoornis de beste kansen te bieden op een snelle, grondige diagnose en een geschikte tenlasteneming. De centra maken een synthese en trekken de diagnostische conclusies uit de technische onderzoeken en handelingen die ze voorschrijven (maar die ze niet noodzakelijk zelf uitvoeren) en ze verzekeren de coördinatie van de behandelingen of de revalidatieprogramma’s van hun patiënten.

52
Q

Buitengewoon onderwijs type 9

A

Omschrijving type 9 in het M-decreet:
* Type 9, voor kinderen met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben
* Kinderen met een autismespectrumstoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld:
a) de autistische stoornis;
b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven

=> leidt tot meer diagnoses (je hebt een ticket nodig om in dit onderwijs terecht te komen)