6. ASS Flashcards
2 classificatiecriteria DSM-5
- Sociale interactie & communicatie
- Beperkte, repetitieve gedragspatronen
ASS DSM-5
A. Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties, zoals blijkt uit volgende actuele of biografische kenmerken
1. deficiënties in de sociaal-emotionele wederkerigheid
2. deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interacties
3. deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, zoals blijkt uit minstens twee van de volgende actuele of biografische kenmerken
1. stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
2. hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag
3. zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
4. hyper-of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor de zintuiglijke aspecten in de omgeving
C. De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege kindertijd (maar kunnen soms pas merkbaar worden wanneer sociale eisen de beperkte capaciteit overstijgen of gemaskeerd worden door aangeleerde strategieën in het latere leven)
D. De symptomen leiden tot klinisch significante beperkingen in het sociaal, beroepsmatig functioneren of andere belangrijke terreinen van het huidig functioneren.
E. De stoornissen worden niet beter verklaard door verstandelijke beperking (intellectuele ontwikkelingsstoornis) of algemene ontwikkelingsvertraging. Verstandelijke beperking en ASS komen frequent samen voor. Om comorbide diagnoses van ASS en verstandelijke handicap te maken, moet de sociale communicatie lager zijn dan te verwachten voor het algemeen ontwikkelingsniveau
Autisme kan zich onder andere op volgende manieren vertonen
- heeft moeite met sociaal contact maar kan goed alleen spelen
- houdt niet altijd van fysiek contact
- kan uitvoerig over een onderwerp praten zonder wederkerigheid
- herhaalt letterlijk woorden of zinnen
- kan steeds dezelfde activiteiten herhalen
- vindt afspraak is afspraak
- merkt verandering snel op maar heeft soms moeite om hiermee om te gaan
- heeft oog voor detail
- ziet geen gevaar
- heeft veel kennis van bepaalde zaken (savant)
- is heel goed in sommige activiteiten
Specificatie van ernst ASS
Gebaseerd op beperkingen in de sociale communicatie en beperkte, repetitieve gedragspatronen
- niveau 3: vereist zeer substantiële ondersteuning
- niveau 2: vereist substantiële ondersteuning
- niveau 1: vereist ondersteuning
Substantiële ondersteuning
= niveau van ondersteuning dat nodig is voor elk van de twee psychopathologische domeinen
Niveau 1 (vereist ondersteuning)
- Sociale communicatie: onder ondersteuning veroorzaken de deficiënties in de sociale communicatie merkbare beperkingen; moeite met het initiëren van sociale interacties en duidelijke voorbeelden van atypische of onsuccesvolle reacties op sociale toenaderingspogingen van anderen.
- Beperkt, repetitief gedrag: Inflexibel gedrag vormt een significante verstoringen in het functioneren in een of meer situaties; moeite met het overschakelen op andere activiteiten; problemen met organiseren en plannen staan onafhankelijkheid in de weg.
Niveau 2 (Vereist substantiële ondersteuning)
- Sociale communicatie: Duidelijke deficiënties in V & NV sociale communicatievaardigheden; duidelijk zichtbare sociale beperkingen, ondanks aanwezige ondersteuning; beperkte initiatieven tot sociale interacties; verminderde of abnormale reacties op sociale toenaderingspogingen van anderen.
- Beperkt, repetitief gedrag: Inflexibel gedrag, moeite met het omgaan met veranderingen; beperkt, repetitief gedrag komt vaak genoeg voor om de toevallige waarnemer op te vallen en verstoort het functioneren in verschillende situaties.
Niveau 3 (Vereist zeer substantiële ondersteuning)
- Sociale communicatie: Ernstige deficiënties in V & NV sociale communicatievaardigheden veroorzaken ernstige beperkingen in het functioneren; zeer beperkte initiatieven tot sociale interacties & een minimale reactie op sociale toenaderingspogingen van anderen.
- Beperkt, repetitief gedrag: Inflexibel gedrag, extreme moeite met het omgaan met veranderingen; beperkt, repetitief gedrag dat duidelijk het functioneren op alle levensgebieden belemmert; verhoogde stress door of grote moeite met het veranderen van de focus of handeling.
Savant syndroom
= een conditie waarin een persoon met een ontwikkelingsstoornis een buitengewone vaardigheid of capaciteit heeft.
Prevalentie
- 0,7 - 1,7%
- 4 jongens op 1 meisje (autisme komtveel vaker voor bij jongens dan meisjes: 3 à 4 jongens tegen één meisje. Sommige onderzoekers vermoeden wel dat het bij meisjes minder gerapporteerd wordt. Meisjes zouden makkelijker in staat zijn hun autisme te camoufleren.)
Autisme Vlaanderen
In Vlaanderen leven ongeveer 42.000 mensen met één of andere vorm van autisme. Bij 1 geboorte op 150 is dus sprake van autisme.
Hoe evolueert de prevalentie van ASS doorheen de tijd en waarom?
- Toename in de tijd
–> pollutie, gebruik van additieven, inentingen - MMRvaccin, toegenomen overlevingskansen van prematuren - Maar vooral betere detectie!
–> grotere bekendheid
–> geavanceerde diagnostiek
–> uitbreiding van het aantal differentiaties binnen het autismespectrum
Meisjes en ASS
- Zijn van nature socialer en communicatiever & zijn zich meer bewust van gevoelens en sociale interacties
- Volgen de omgeving meer, nemen wel weinig initiatief tot interactie
- Hebben meer verbeelding en tonen vaker symbolisch spel, maar met grote kans op realiteitsverlies
- Zijn minder agressief en geven minder gedragsproblemen dan jongens (misschien eerder passief-agressief)
- Worden eerder als extreem verlegen of sociaal angstig gediagnosticeerd, als volwassen persoon eerder gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis of met een depressie
- Geen doorleven/doorvoelen van emoties
- Mindblindness: gebrek aan inzicht in andermans gevoelens
- Andere obsessies: dieren, mode, series, relaties i.p.v. planeten, treinen, …
–> het zijn vaak dezelfde dingen waarin andere meisjes geïnteresseerd zijn MAAR: de kwaliteit en intensiteit is anders
ASS en intelligentie
- ASS komt voor op alle niveaus van intelligentie
–> 40-45% verstandelijke beperking
—–> vroeger hogere percentages (75%)
—–> recent nog lagere percentages (15-20%)
–> vaak ernstig en diep
–> 25% van de verstandelijk beperkte populatie lijdt aan ASS
–> Disharmonisch profiel in cognitieve mogelijkheden; performaal › verbaal
–> Splintervaardigheden/ ‘savant’vaardigheden
Mijlpalen ASS
˂ 2 jaar: alarmsignalen in sociaal en communicatief gedrag met ouders
˃ 2 jaar: sociale-, spraaktaal- en spelontwikkeling stereotiepe gedragingen
˃ 4 jaar: externe observaties op school: gedrags- en cognitieve opvallendheden
Schoolleeftijd: vriendschappen, vooral vanaf 9 jaar, moeilijkheden met indelen huiswerk
Middelbare school: vriendschappen, ‘nerd’gedrag, onhandig naar andere sekse, oriëntatieproblemen in het gebouw
Volwassen leeftijd: problemen op het werk, vooral in het samenwerken, geen relatie, weinig vrienden
Comorbiditeit ASS
ASS gaat vaak samen met:
- Verstandelijke beperking
- Structurele taalstoornis
- Leerstoornissen
Simonoff et al. (2008): 70% van 112 kinderen met ASS hebben meerdere stoornissen
- Sociale angsten (29.2 %)
- ADHD (28.2 %) –> hiervan bij 84% nog een tweede comorbiditeit
- ODD (28.1%)
Nicolas et al. (2008) constateren ADHD-achtige symptomen in meer dan 80% van de kinderen in South Carolina met een ASS
Andere meer voorkomende comorbiditeiten:
- Slaapproblemen
- Depressie
- Angst
- Gedragsproblemen
- Lichamelijke problemen
- Zelfbeschadiging
Ook medische en lichamelijke “comorbiditeit”, o.m.
- Immuunziekten bv. PANDAS
- Gastrointestinale ziekten
- Epilepsie (11-39%)
- Slaapstoornissen (50-80%)
- Genetische stoornissen
Terminologie/etiologie ASS in de geschiedenis
Begin vorige eeuw: ‘autisme’ om kenmerk van schizofrenie te benoemen (het verlies van contact met de werkelijkheid)
Kanner (1943): ‘Extreem autistisch eenzaam’
- Beschrijft 11 kinderen met problemen in sociale interactie, taalproblemen en
extreme voorkeur voor het behouden van dezelfde toestand
Asperger (1945): ‘Autistische psychopaten’
- Beschrijft vergelijkbare kenmerken, zonder taalproblemen. Benoemt het alspersoonlijkheidsstoornis (cognitief beter functionerend)
Bettelheim (1967): ‘Refrigerator mothers’
- “Mijn hele leven, heb ik gewerkt met kinderen van wie de levens verwoest zijn omdat de moeders hen verafschuwden” – ‘Empty Fortress: Infantile Autism and the Birth of the Self’ (volledig achterhaald)
–> ASS = terugtrekking van ondragelijke afwijzing van koude en onresponsieve moeders (deels accuraat vanuit genetisch oogpunt)
Vanaf 1970 biologische oorsprong (<-> psychogene paradigma)
DSM-III (1987) en DSM-IV (1994-2000)
Transactionele model van Sameroff (gen-omgevingsinteractie)
GEN: ROL VAN DE-NOVO MUTATIES
*Erfelijkheid speelt een cruciale rol bij ASS – indien 1 sibling met ASS: 20% kans – 2 sibling met ASS 50%; Tweeling onderzoek: concordantie van 70-80%
*Leeftijd van ouders (Hoe ouder de ouders voor ze een kind hebben, hoe groter de kans op DE-NOVO mutatie.)
OMGEVING:
*prenatale en perinatale factoren (o.a. schildklierproblemen bij moeder)
*social modelling
— leidt tot een grote heterogeniteit van veschijningsvormen van ASS (fenotype)
BELANG VAN ONDERZOEK NAAR ENDOFENOTYPEN
om heterogeniteit en pathogenese beter te begrijpen
-TOM
-Zwakke centrale coherentie
-Executieve functies
-Sociale ontwikkeling - Joint attention
DE-NOVO mutaties
nieuwe afwijkingen waarbij de ouders geen afwijkende genen hebben maar afwijkingen gebeuren tijdens de conceptie.
Endofenotypen
Kenmerken die onder het waarneembare oppervlak van fenotype ligt, en zijn latente eigenschappen die de kwetsbaarheid van de stoornis vertegenwoordigen. Deze meetbare eigenschappen kunnen ook aangetroffen worden bij verwanten zonder diagnose ASS, zoals sociale onhandigheid en taalproblemen…
TOM
Theory of mind = het vermogen om je te verplaatsen in het perspectief, de gedachten en gevoelens van anderen.
- wat wil Charlie?
- false-belief taak
3 aspecten van perspectief nemen:
- Visueel: afleiden wat iemand ziet uit waar hij naar kijkt
- Affectief: afleiden wat iemand voelt
- Conceptueel: afleiden wat iemand weet, denkt of wil