2.5-2.6 Flashcards
opgeven, verlaten
abandonner
begleiden
accompagner
een activiteit
une activité
dichterbij komen
s’approcher de
een boom
un arbre
stoppen, ophouden met
cesser
een maatschappij, gezelschap
une compagnie
een beker
une coupe
zich snijden
se couper
een dame
une dame
tweede
deuxième
een toegang
un entrée
een schouder
une épaule
een zomer
un été
makkelijk
facile
erg, ernstig
grave
acht
huit
niet weten, negeren
ignorer
opleggen
imposer
gerechtvaardigd zijn
s’imposer
binnen-binnenlands
intérieur
een taal, long
une langue
een wedstrijd, match
un match
behouden, onderhouden
maintenir
zich handhaven
se maintenir
een woensdag
un mercredi
een inzet
une mise
een schaduw
un ombre
een pagina, bladzijde
une page
zich plaatsen
se placer
een doorgang
un passage
plaatsen
placer
een job
un poste
een aanwezigheid
une présence
een gevangenis
une prison
terugbrengen
ramener
zich weer aansluiten bij
rejoindre
een ontmoeting, samenkomst, wedstrijd
une recontre
vertegenwoordigen
représenter
wakker maken
réveiller
wakker worden
se réveiller
dromen (van)
rêver
een risico
une risque