2.1 Flashcards
1
Q
une aide
A
een hulp
2
Q
allemand
A
duits
3
Q
une arme
A
een wapen
4
Q
une banque
A
een bank
5
Q
bientôt
A
binnenkort
6
Q
un bureau
A
een bureau
7
Q
cacher
A
verstoppen
8
Q
se cacher
A
zich verstoppen
9
Q
une carte
A
een kaart
9
Q
un centre
A
een centrum
10
Q
un chemin
A
een (aarde)weg
10
Q
un chien
A
een hond
11
Q
conduire
A
besturen rijden
12
Q
se conduire
A
zich gedragen
13
Q
une cour
A
een binnenplaats
14
Q
la cour
A
het gerechtshuis
15
Q
courir
A
lopen
16
Q
différent
A
verschillend
17
Q
difficile
A
moeilijk
18
Q
disparaitre
A
verdwijnen
19
Q
un dossier
A
een dossier
20
Q
empêcher
A
voorkomen
21
Q
excuser
A
verontschuldigen
22
Q
s’excuser
A
zich verontschuldigen
23
une force
een kracht
24
la gauche
links, linkerkant
25
heureux
gelukkig
26
importer
invoeren
27
libre
vrij
28
une ligne
een lijn
29
un mari
een echtgenoot
30
la mer
de zee
31
une mesure
een maatregel
32
un mur
een muur
33
neuf
vernieuwend
34
une nouvelle
een nieuwtje
35
une oevre
een kunstwerk
36
l'oevre
het werk van een kunstenaar
37
une photo
een foto
38
une politique
een beleid, politiek
39
préférer
verkiezen
40
le premier
de eerste
41
préparer
voorbereiden
42
se prépare
zich voorbereiden
43
prêt
klaar
44
prier
bidden
45
un retour
een terugkeer
46
saint
heilig
47
un savoir
een kennis
48
une scène
een tafereel, scène
49
simple
simpel
50
se souvenir de
zich herinneren
51
un souvenir
een herinnering
52
tenter
proberen
53
un titre
een titel
54
vendre
verkopen
55
se vendre
verkocht worden